Anton van Duinkerken schreef: Coos van Overbeek: Mis voor teenagers van „VIER Pieter v. d. Meer de Walcheren Eerbied voor het verleden Twee Oscar-winnaars NIEUWE CINERAMAFILM: VEEL LEVEN OM NIETS Boeiend tijdsbeeld rond j verlaten van seminarie j Contra de jongeren Jongeren toen en nu mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 18 APRIL 1964 Brabantse herinneringen „rpOEN ik geboren werd op zondag 2 januari 1903 des morgens tussen half tien en tien uur zat mijn grootvader in de St.-Jozefskerk, een hulp kerk aan hef boveneinde van onze oplopende straat Mijn vader, trots op zijn eerste kind, een zoon bovendien, stond bij de voordeur op het uitgaan der kerk te wachten en riep al uit de verte zijn vader toe-. „Er is een nieuwe brouwer!" waarop mijn grootvader antwoordde: „Dat treft. Ik heb gisteren een nieuwe brouwerij voor hem gekocht!" Aldus beschrijft Anton van Duinkerken in de pas verschenen Brabantse Herinneringen zijn intrede in de wereld. Het leek, of bij de eerste kreet op dit ondermaanse zijn levensweg reeds stond afgetekend. Wat de groot vader en de vader waren zou ook de zoon worden, een eerzaam en gezien burger van een eerzaam en gezien stadje van het Brabantse land. Hoe onberekenbaar is het lot! Wie kon bevroeden, dat hem een professors katheder wachtte in de stad aan de Waal, waar men toen nog niet van ten universiteit droomde. ÜE BABY Asselbergs verscheen in een Brabant, dat nog niet opgesto ten was in de vaart der Nederlandse gewesten, laat staan in de vaart dei- volken. Het lag voor de hand, dat voor hem een afgepast bestaan in een afge past gewest was weggelegd. En toen in hem de bestemming tot fabrikant werd afgebogen naar het priester worden was dat toch nog een normaal verschijnsel in het Brabantse leefpatroon. Een heer- zoon, dat hoorde er eigenlijk bij. Nog gaan de verhalen over het eerbetoon, dat zo'n geroepene tijdens de vakanties ten deel viel, waarvan het apart eten en apart bediend worden in de opka mer wel het meest aansprekend was. Van Duinkerken heeft zulke zotternijen blijkbaar niet beleefd. Zijn tocht naar het priesterschap ging via IJpelaar, een paar maanden Scheut en daarna Hoe ven. Hij getuigt van de waarachtigheid in zijn roepingsbesef. Het is iets kost baars voor hem geweest en ook toen het definitief verloren ging, komt het geen ogenblik in hem op daarop te smalen. Dit is het verwarmende in deze Herin neringen: de eerbied ondanks alles voor een verleden, dat onherroepelijk afster- ven moest, voor persoonlijkheden, die met de ogen van deze tijd hopeloos ouderwets waren. Van Duinkerken spaart hen geen kritiek, maar kleedt die veelal in een humor, die altijd een element van respect in zich bergt TOCH HEEFT het proces van hét ver loren gaan van die roeping alles te maken met het openbreken van de Be gijnhofachtige beslotenheid van het va derlandse katholicisme, waarin de Bra bantse variëteit nog een aparte kleur had. De jonge Van Duinkerken maakte gretig kennis met de poëzie van de klassieken, van Vondel en Racine en Gezelle. Ja, ook een Schaepman en de priester-dichters riepen in hem de zin voor schoonheid, ritme, klank, visie v akker. Hij schaamt er zich niet voor, hij belijdt het fier. Hij ging zelf ook verzen schrijven, zoals vele jonge menv- sen dat wel doen. Maar eens op een wandeling in de seminarieboomgaard mei 1923 sloeg de bliksem der poëzie echt in „Een overrompeling van mijn bestaan door een uitvloeiend levensgenot". Er volgden toen meer ge dichten in mei, in juni, in juli. Zonder aan de president verlof te vragen zond hij ze aan Roeping, De Beiaard, Vlaam se Arbeid. Ze werden geplaatst. Van Duinkerken kwam in de vakanties in kontakt met de oproerige jongerenbent, die Roeping al niet up to date meer vond en zich in De Gemeenschap een podium schiep. Zijn medewerking aan verschillende bladen lekte natuurlijk uit. De Italiaanse jimregisseur Federico Fellini kreeg deze week zoals wij reeds meldden een Oscar voor zijn film S'/i, als het beste buitenlandse filmwerk. Hierboven ziet men de uitreiking door de filmster Julie Andrews. De negeracteur Sidney Poitier kreeg een Oscar voor de beste toneelspeler vanwege zijn rol in Lilies of the field uitgeoefend op de overheid om mij het zwijgen te doen opleggen. Ik weet wel, dat in het begin van 1925 in alle ge zelschappen van geestelijken over mijn geval rumoerig gepraat werd". En hier moet hij zijn Gver het algemeen milde beoordeling van toestanden en perso nen uit het verleden wel verlaten, om bitter te constateren: „Meestal onder vindt de mens slechts zijdelings de wer king van geklets. Langs allerlei sluip wegen kreeg ik te vernemen dat ik zou moeten kiezen tussen de jongeren beweging en het seminarieleven". In februari 1925 was het inderdaad zo ver. „De president bracht mij het bevel van de bisschop over, dat het volslagen gedaan moest zijn met mijn toeleg op de literatuur. Niet enkel het publiceren werd mij volledig verboden, doch ook het schrijven. Ik had mij aan belangrij ker werk te wijden". Aan de eerlijkheid van de overtuiging van zijn overheden twijfelde Van Duinkerken niet, wel aan haar juistheid. Hij deed zich geweld aan te gehoorzamen. Toen kreeg hij in de Kerstvakantie 1925 weer verlof een vergadering van katholieke letterkundi gen in Amsterdam bij te wonen. B. H. Molkenboer O.P. hield daar een verbolgen rede tegen de jon geren. Van Duinkerken ging er tegen in. Dat kwam in de kran ten. Het zaaide ontzetting in het gebied van Breda. Van Duinker ken ging steeds meer lijden on der het schrijfverbod. Zijn gestel verdroeg het niet meer. Eindelijk liet hij los. „Niet als de overwin naar in een geestelijke tweestrijd ben ik het seminarie uitgegaan, doch als een diep verslagene, die toegeven moest het onbereken bare te hebben nagejaagd". Dit verlaten van een seminarie werd toen in Brabant nog zwaar opgenomen. „Rond de uitgescheiden seminarist sluit zich een verschrikkelijke eenzaamheid. Zijn vroegere vrienden staken de om gang volledig. Binnen het priesterdom zinkt over hem de damnatio memoriae, die er waar schijnlijk wordt beschouwd als een barmhartige genade". Van Duinkerken spreekt van zijn eigen ervaring. Anderen, die in de twintiger jaren de mislukking van een roeping aanvaardden, hebben het zó zwaar niet ondervonden, al was het natuurlijk wel een hele gebeurtenis. TN IEDER geval constateert Van Duin- ,.Ik weet niet zegt Van Duinkerken. J kerkeni dat er nu een grotere müd_ „hoeveel aandrang er in die dagen is heid van oordeel is gekomen, dat door het wettelijk geregeld eindexamen de verandering van studierichting de sma delijke bijsmaak grotendeels verloor. Het is een der tekenen, hoezeer de tij den veranderd zijn. Van Duinkerken stelt ook vast: „Studenten spreken van daag met buitengewone vrijmoedigheid over hun eigen vorm van aanhankelijk heid aan het geloof in Christus. Die vrijmoedigheid beschouw ik als een grote winst. Wij kenden haar in het ge heel .niet. Er worden op seminaries tegenwoordig heel wat gesprekken ge voerd, waarvoor wij zonder bedenken buiten de poort gezet zouden zijn". Zien we trouwens niet, hoe seminaristen thans in hun vakanties „op stage" gaan in het buitenland, in parochie of fa briek? Is het ook niet typerend, dat in het Bredase een cabaret van Hoeven op toernee gaat en clericale bijverschijnse len met milde spot bedenkt? En eeen congres Kerk en Kunst in Tilburg, waar ook veel seminaristen hedendaagse kunstenaars ontmoeten, geeft van die verandering ook treffend blijk. TJET IS voor de historie, voor de ziel- kunde en voor de pedagogie uitermate leerzaam, dat Van Duinkerken zijn „geval" zo openhartig en zo zonder ran cune beschrijft. Ook voor de kennis van de jongerenbeweging uit de rumoerige twintiger jaren bevat dit boek kostelijk materiaal. Men ziet, hoe in „het rijke Roomse leven", dat het eschatologisch eindpunt zo ongeveer dacht te hebben bereikt, dynamiet werd gelegd onder tal van zekerheden. De verhouding tussen katholicisme en kunst, tussen kunst en moraal kwam op de helling, waar deze onaantastbaar vastgelegd scheen en alleen een onge lovige wereld er anders over dacht. Het organisatie-leven, de politiek was op genomen in de totaal-Roomse concep tie, waarvoor het buitenland ons zo heette te benijden. Wie zelf iets heeft meebeleefd van de opwindende dagen, toen de jongeren ertegen storm gingen lopen, herkent veel van zijn eigen emo ties in het relaas van Van Duinkerken, voelt weer iets sidderen van de gela denheid der polemieken. De afstand kleurt het misschien romantischer dan het was, maar wij hebben zo de indruk, dat „de progressiviteit" het woord kenden we toen nog niet het zo veel gemakkelijker heeft dan toen. In dag en weekblad, voor radio en televisie heeft het breed zijn deel en krijgt bet echte onversneden conservatisme zo goed als geen kans meer, behalve dan in ingezonden stukken. Toen was het botsen en klinken, nu zitten we op pu blicistische podia en fora eikaars me ningen te ondersteunen. De oecumene, de halsstarrigheid der curie, de open heid in organisatieleven en politiek, het zijn allemaal open^trapte deuren. De modernste literatuur, de non-figuratie ve kunst, ze hebben duidelijk een pré. Wie nog wel eens bezwaren oppert tegenover openhartige schaamtelooshe den, laat zijn stem gedempt klinken. We verheugen ons over veel moderne ver schijnselen en we willen waarachtig geen laudator temporis acti zijn, doch we betreuren, dat het echte wapenge vecht, de felle toernooien des geestes bij gebrek aan een keiharde wederpar tij zich haast niet meer voor doen. Dat was in de twintiger jaren anders en dat gaf aan het woord „jongeren" zo'n bij zondere glans. Het non-conformisme is conformisme geworden. Van Duinkerken vergeve ons deze bou tade. die met zijn boek slechts zijde lings te maken heeft. We betwijfelen ook, of hij het ermee eens is. Maar hij heeft ons, door ons weer eens zo leven dig te verplaatsen in dat rumoerige ver leden, daartoe verleid. WAT VOOR ons dit boek ook zo waar devol maakt, zijn de portretten van persoonlijkheden, welke het Brabantse traject van zijn levensweg kruisten. Een heel hoofdstuk wijdt hij aan mgr. Frencken, zijn vereerde leermeester op IJpelaar. deze gezellige en gastvrije Bourgondiër met de dichterlijke aanleg en de kinderlijke vroomheid, die hem tot congregatiestichter maakte. „Was hij een heilige,-dan was hij van een nieuw type. In alles stoorde hij zich weinig aan conventie. Misschien heeft hij er ook in dit opzicht zich niet aan ge stoord". Dr. Moller, de grote figuur i n en voor Brabant, maar eigenlijk nooit helemaal van Brabant, krijgt ook een fraai portret. Zoals hij hier geschil derd wordt, hebben wij hem ook ge kend, naar het uiterlijk een ruige Vi king, naar het innerlijk brandend van een grote ijver, een ontzaglijk werk vermogen, een felle visie op „het Rooms tekort", een vat vol initiatieven, een onbaatzuchtigheid zonder rimpel of deuk. Hij botste op tegen een starre Van Wijnbergen en een Gerard Brom, die het Zuiden nooit goed begreep. Hij moest aan anderen de voltooiing af staan van wat hij-zelf zo inzicht-rijk begon. „Moller heeft geen mannelijke naamdrager nagelaten", constateert Van Duinkerken, doelend op de enige zoon, die in de meidagen van '40 sneuvelde. „Hij stierf toen hij wist dat dit zo we zen zou. Dit verzinnebeeldt de tragièk van zijn bestaan. Het is evenwel de tra giek van zijn grootheid". Nog tal van andere figuren komen voor de lens, waaronder kostelijke persoonlijkheden als de aarts-verstrooide heeroom Dorus en de drooghumoristische filosofie professor Jan Lodiers. Mgr. Petrus Hop mans staat uitgetekend als „voor zijn plaafs en zijn tijd een vooruitstrevend man, bedreven in onderwijszaken, be gaan met de maatschappelijk misdeel- den, propagandist van de geheel-ont houding en reorganisator van het pa rochie-wezen". Maar ook: „Allerminst artistiek, wat hij mooi vond. leek ner gens op". Dan zijn er ook de typeringen van „de jongeren", die één in revolutionaire aandrift toch ook weer uit elkaar zou den gaan. Bernard Verhoeven en An- toon Coolen wekten bij Van Duinker ken dieper gevoelens dan geestverwant schap, namelijk een hechte vriendschap, waarvan in bewogen bewoordingen wordt getuigd. Tijdens zijn jaren is hij vooral geboeid door zijn latere collega L. C. Michels en de onvergetelijke Sie- mer, die, nog levend, reeds een legende is geworden. Zo is dit boek bevolkt met voorgangers en pioniers, met de meest uiteenlopende persoonlijkheden, hier in het licht van een scherpzinnige en altijd medemen selijke observatie gezet. En het ontstaan van dat flamboyante en veelomstreden geschrift „Verdediging van Carnaval" in carnavalsnachten tussen het dweilen en hofmaken door is een kostelijk ver haal op zich. Voor veel van wat Van Duinkerken in de loop der jaren wrocht, zijn wij dank baar. Voor deze Brabantse Herinnerin gen, levendig verteld, met wijsgerige bespiegelingen doorschoten, zijn wij bijzonder erkentelijk, omdat ze ook voor ons de vreugde van menige her innering doorgeurd van weemoed op roepen. J.B. Brabantse Herinneringen door Anton van Duinkerken. Uitgeverij Het Spec trum, Utrecht/ Antwerpen. DE BREDASE musicus Coos van Overbeek is bezig met het instuderen van een door hem gecomponeerde mis voor jongelui, die hij de voor velen misschien wat uitda gende naam van Teenager- mis heeft meegegeven. TEENAGER is voor ouderen soms een wat belaste naam: velen zijn geneigd dit woord meteen te liëren aan uitwas sen en excessen. In werkelijkheid is het woord alleen maar de aanduiding van een leeftijdsgroep: jongelui van omtrent de twintig. Voor deze jonge mensen heeft Coos van Overbeek een mis willen schrijven. Als man, die alleen al uit hoofde van zijn werk veel in de kerk komt, is het hem opgevallen met hoe weinig in teresse het merendeel van de jonge mensen de liturgie van de H. Mis volgt. Dê meesten zitten duimen te draaien of zich stomweg te vervelen, aldus de componist. Dat hem dit als oudere er gert is te verstaan, maar hij weigert er een negatieve houding tegenover aan te nemen. Als leraar muziek aan enkele middel bare scholen wordt hij iedere dag met de jeugd-van-nu geconfronteerd. Hij leeft met haar mee en tracht haar te volgen. „Dat is niet zo moeilijk als het lijkt", aldus Coos van Overbeek, „de jeugd van nu verschilt niet zoveel met die van één en zelfs twee generaties terug. Het verschil is o.m. wèl, dat zij zégt wat wij vroeger alleen maar dor sten denken. En dat is alleen maar eerlijker". NATUURLIJK is het levensritme van thans anders, ook in de kerk. Van een stabiel instituut is zij mobiel gewor den. Tal van zaken worden vernieuwd of zijn discutabel gesteld. Oe mislitur gie wordt op een ander spoor gezet, zodat de leek meer bij het H. Offer betrokken wordt. De volkszang wordt ingevoerd, zodat de gelovige gemakke lijker meebidt Coos van Overbeek gaat nu nog één stapje verder. „Wij zouden", zegt hij, „voor de jeugd een eigen mis moeten hebben". Baden de l.o.-kinderen vroe ger ook niet op hun manier in de schoolmis? Is de missa Luba niet aangepast aan de Afrikaanse psyche? Is het daarom zo vreemd dat onze jon ge mensen God lof willen zingen op hun wijze en. op hun ritme, dat is het ritme van deze tijd ZO KWAM Coos van Overbeek tot zijn teenagermis. De begeleiding bestaat uit slagwerk, pauken en tamtam. De me lodie is geënt op het Gregoriaans maar zij heeft het ritme van de jazz. De mis is thans gereed: twee middel bare scholen (één in Oosterhout, één in Breda) repeteren al volop. Coos van Overbeek zegt ervan, dat de jongelui haar graag zingen. Als de repetitie er van dreigt te vervallen wegens gebrek aan tijd, wordt hij er altijd door de een of ander wel aan herinnerd, dat er tijd moet overblijven voor wat zij „onze mis" noemen. VAN OVERBEEK heeft bij deze mis ge bruik gemaakt van Nederlandse tekst. Het zijn gedichten van de dichter- dominee Guillaume van der Graft,. Gloria en Credo worden hardop gebe den waarbij het koor zingt. Zo zingt men bij de Introitus een lied van vier coupletten, waartan het eerste luidt: O Heerdie overwint en ons zijt voorgegaan Uw kerk is als een kind dat wacht om op te staan. Tijdens het Kyrië wordt „het lied van de goede vrucht" gezongen, dat begint: Met de boom des levens wegend op zijn rug droeg de Here Jezus Gode goede vrucht. Buitengewoon mooi is de tekst van de Communio: het is Guillaume van der Grafts gedicht: Zeven is voldoende. De eerste strofe hiervan luidt: Zeven was voldoende, vijf en twee Zeven was voldoende voor vijfduizend Op de heuvelslangs de zee. QNDERTUSSEN is bekend geworden, dat dinsdag 5 mei a.s. om 20.15 uur in de St.-Theresiakerk aan de Bredase Tramsingel de mis zal worden uitge voerd. De mis wordt dan gebracht in de originele bezetting. Er vindt géén godsdienstoefening plaats. De duur van het geheel is plm. 20 minuten. Het is nu maar te hopen, dat vele autoriteiten deze demonstratie zul len bijwonen. Want dit baanbrekend werk verdient ruime belangstelling. Het zal er daarbij niet alleen om gaan of de mis binnen de kerkmuren tolera bel is, maar belangrijk is ook de wijze, waarop de jeugd op dit novum rea geert. „Het is best mogelijk", aldus de compo nist. „dat de mis zal worden afge keurd. Dan heb ik pech gehad en ik heb me daarbij neer te leggen. In dat geval denk ik maar aan mijn Maria Goretti-mis, die ik in 1936 schreef. Zij kreeg toen niet het nihil obstat. Maar twaalf jaar later kwam de goedkeuring wèl af en thans behoort deze mis tot een der meest geliefde ter wereld. Niet zozeer voor mijzelf, maar wèl voor de jeugd, hoop ik. dat deze mis goedge keurd wordt. Want de teenagers heb ben er behoefte aan zich op hun eigen wijze uit te drukken: zij hebben er dus ook behoefte aan zich op hun eigen wijze tot God te wenden". ^/ie gedacht mocht hebben, dat Pieter van der Meer de Wal cheren, benedictijn te Ooster hout, met de twee jongste dag boeken zijn schrijversloopbaan had afgesloten, heeft zich ver gist. De bejaarde monnik bezit, ondanks de handicap van een zeer verzwakt gezichtsvermo gen, een onverwoestbare vitali teit, die hem telkens weer naar de pen doet grijpen. Thans is bij Desclée de Brouwer te Brugge-Utrecht een bundel novel len verschenen, die hij ,,4 parabels" noemde. In een toelichting op de flap herinnert zijn trouwe assistent Jan de Ridder er aan, dat de schrijver bijna zestig jaar geleden al een aantal korte verhalen in ,,Het Geheime" bijeen bracht. In die niet-christelijke periode van zijn leven miste hij nog een vaste levensvisie. Hij kende de vraag naar de betekenis van kwaad en lij den, maar wist er nog geen antwoord op. Ook in zijn daarop volgende ro man ,,De Jacht naar Geluk" heeft hij het probleem van goed en kwaad dui delijk op de voorgrond gesteld. In de onderhavige parabels spreekt niet meer de heidense auteur, maar de priester-monnik. Met zijn gelijkenis sen staat hij dicht bij de Evangeliën. Men kan er zinnen in aantreffen, die zo uit de Bijbel zijn overgenomen. Dit in tegenstelling tot b.v. ,,Een parabel" en ..De Japansche steenhouwer" van Multatuli en vele oosterse parabels, die toch eigenlijk meer sprookjes zijn dan zinnebeeldige verhalen. Pieter van der Meer vertoont meer overeen komst met Gaston Duribreux in zijn Parabel van de geliefde tollenaar". In hoeverre deze novellen fictie of n werkelijkheid zijn, is moeilijk te bepa len. Wie leven en oeuvre van Pieter van der Meer kent, zal menige beken de figuur tegenkomen. Bij Gevecht om het licht" denken we onwillekeu rig aan de jonge iaren, die hij met de schilder Dirk Nijland op Montmartre doorbracht. Dit eerste verhaal bezit ook, zoals vrijwel alles, wat P. v. d. M. geschreven heeft sterk autobiogra fische elementen. Als hij Jeanne laat vertellen, dat in de St.-Medard-kerk een petekind van Leon Bloy gedóopt is. zegt de datum 24 februari 1911 ons, dat de schrijver op zich zelf doelt. TTet tweede verhaal ,,De president van -"-J- het Groot-Seminarie" is ook voor een gróót deel aan de werkelijkheid ontleend, vermoeden we. „Wonder van Lourdes", het derde, is geïnspireerd door de reis, die P.v.d.M. enkele jaren geleden naar dit genade-oord heeft ondernomen. Tenslotte is er ,,De mens Dyname", wiens geschiedenis zich af speelt in een tehuis voor melaatsen. Al deze parabels geven een brok mensenleed, dat door de liefde ver rijkt en geadeld wordt. Duidelijk stelt de schrijver, dat niemand behoeft te wanhopen, dank zij Gods ondoorgron delijk en aanbiddelijk spel met de mensen. Tal van onderwerpen, die P.v.d.M. na aan het hart liggen, en die men kent uit zijn vorige boeken, keren ook hier terug. We dekken aan zijn verering voor Onze Lieve Vrouw van La Salette; aan zijn weerzin tegen mediocriteit; aan zijn overtuiging dat er geen toeval bestaat en dat alles zich oplost in de liefde; aan de hoge bete kenis, die hij de H. Mis toekent. /^\ver de schijnbare afwezigheid van God en de zin van het lijden kan men in deze parabels diepe gedachten vinden. Een der mooiste passages achten we die over de twijfel: „Ik zeg u, d etwijfel is voor een gelovige christen een heviger mar teling dan voor de ongelovige. Voor de ongelovige is de twijfel een openheid op alle mogelijk heden. Zijn twijfel is een vonk van hoop. Maar voor de christen is het de verlatenheid..." De vier parabels zullen graag gelezen worden door hen, die het proza van Pieter van der Meer de Walcheren weten te waarderen. De schrijver heeft niet gepoogd zijn stijl te vernieuwen of aan te passen aan moderne eisen. Hij springt hinderlijk en geheel onno dig van de tegenwoordige op de verle den tijd over en is soms wat zoetelijk en onnatuurlijk in zijn dialogen. Wie de diepere zin van de parabels weet te onderkennen, zal deze kleine feilen graag voor lief nemen. Deze bundel, die handelt over men sen en God en die „alles is liefde" tot motto zou kunnen hebben, is door de uitgever in hetzelfde fraaie bandje ^ge stoken als de dagboeken. WILLEM v. d. VELDEN. (Advertentie^ ANTON VAN DUINKERKEN „BRABANTSE HERINNERINGEN" prijs 11,50 In voorraad bij boekhandel M. O O M E N S tel. 34982 90 Ginnekenweg 90 Breda JJET Cinerama-theater te Rot terdam heeft een nieuwe film op zijn programma genomen. Deze keer geen speelfilm, zoals de voorlaatste, maar weer een reisverhaal, zoals dat al in de eerste twee programma's te zien is geweest. De story is dit maal opgehangen aan een lang durige cruise van het Noorse opleidingsschip voor de koop vaardij, de „Christiaan Radich". DE, BELEVENISSEN van een groep Noorse jongelui, die een prachtige trip met het zeilschip maken zijn samengevat onder de titel „Windjam mer". Wind en water zijn de voor naamste ingrediënten van deze ioI- prent. De trip begint in Oslo. Achter eenvolgens worden dan Madeira en na het oversteken van de Atlantische Oceaan, Puerto Rico. Curapao. Trini dad. New York en Portsmouth aan gedaan. Alles bij elkaar een reis die de moeite waard is en die de theater bezoeker „mee kan maken". We hebben er al meer op gewezen, dat men met betrekking tot de cine- rama-produkties geen normale film- aitistieke maatstaven aan kan leggen ter beoordeling van het gebodene Cinerama is en blijft op de eerste plaats een gigantisch spektakel. Als zodanig is het ook zeker interessant al is men er kennelijk nog steeds niet in geslaagd het ingewikkelde tech nische systeem volledig onder de *mf..,te krijgen, getuige o.a. de hin derlijke lijnen op het doek, waar de drie verschillende projectievlakken elkaar ontmoeten. Vooral bij opna men, die licht van tint zijn, springt dit gebrek naar voren. Niet kunstzinnig dus. Het heeft ons daarom temeer verrast, dat een be paalde korte sequentie na de aan komst van het zeilschip Christian Radich in New York in handen is gegeven van een befaamde experi mentele Amerikaanse cineast nl Wee- gee. Deze man, die o.a. in de z.g. Cinema Sixteen centrum van experimen tele fiimerij in de V.S. baan brekend werk heeft verricht voor de cinematografie, heeft in een se quentie van hoogstens anderhalve minuut een puur-fiimische ken schets gegeven van de dynamische city van New York, die ongetwij feld het beste deel van het hele spektakel is. Tegen een geluids decor, dat wordt opgetrokken door 'n fel spelende jazzband, confron teert Wcegce de verbaasde kijkers plotseling met een indrukwekkende expressionistische visie op de wol- kenbrabbers, de bruggen, het brul lende verkee'r en de reclames van Broadway. Na dit overrompelende intermezzo herneemt de film zijn normale gan getje. ,,^/IND JAMMER'is onder de Cine- rama-produkties, die tot nu toe uitgebracht zijn, zeker niet de beste film. Het hele werkstuk is zeer frag mentarisch, op het hinderlijke af. Met name de plotselinge overgangen van de ene naar de andere scène zijn bijzonder onlogisch. Wanneer men na een optreden van Pablo Casals in Puerto Rico zonder normale beeld- of geluidovergang weer in zee ploft, werkt dat bepaald storend. De film zit vol van deze compositorische fou ten. Daarbij komen nog een aantal onwaarschijnlijkheden, die op het conto van de regisseur geschreven kunnen worden. Alles bij elkaar een cinerama-spek- takel, dat met uitzondering van het hiervoor genoemde aandeel van Weegee de toets der kritiek o.i. niet kan doorstaan. BERT VAN OOSTERHOUT

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 7