Anton van Duinkerken schreef:
Coos van Overbeek:
Mis voor teenagers
van
„VIER
Pieter v. d. Meer de Walcheren
Eerbied voor
het verleden
Twee Oscar-winnaars
NIEUWE CINERAMAFILM:
VEEL LEVEN OM NIETS
Boeiend tijdsbeeld rond j
verlaten van seminarie j
Contra de jongeren
Jongeren toen en nu
mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 18 APRIL 1964
Brabantse
herinneringen
„rpOEN ik geboren werd op zondag 2 januari 1903 des morgens tussen
half tien en tien uur zat mijn grootvader in de St.-Jozefskerk, een hulp
kerk aan hef boveneinde van onze oplopende straat Mijn vader, trots
op zijn eerste kind, een zoon bovendien, stond bij de voordeur op het
uitgaan der kerk te wachten en riep al uit de verte zijn vader toe-. „Er is
een nieuwe brouwer!" waarop mijn grootvader antwoordde: „Dat treft.
Ik heb gisteren een nieuwe brouwerij voor hem gekocht!"
Aldus beschrijft Anton van Duinkerken in de pas verschenen Brabantse
Herinneringen zijn intrede in de wereld. Het leek, of bij de eerste kreet
op dit ondermaanse zijn levensweg reeds stond afgetekend. Wat de groot
vader en de vader waren zou ook de zoon worden, een eerzaam en gezien
burger van een eerzaam en gezien stadje van het Brabantse land. Hoe
onberekenbaar is het lot! Wie kon bevroeden, dat hem een professors
katheder wachtte in de stad aan de Waal, waar men toen nog niet van
ten universiteit droomde.
ÜE BABY Asselbergs verscheen in
een Brabant, dat nog niet opgesto
ten was in de vaart der Nederlandse
gewesten, laat staan in de vaart dei-
volken. Het lag voor de hand, dat voor
hem een afgepast bestaan in een afge
past gewest was weggelegd. En toen in
hem de bestemming tot fabrikant werd
afgebogen naar het priester worden was
dat toch nog een normaal verschijnsel
in het Brabantse leefpatroon. Een heer-
zoon, dat hoorde er eigenlijk bij. Nog
gaan de verhalen over het eerbetoon,
dat zo'n geroepene tijdens de vakanties
ten deel viel, waarvan het apart eten
en apart bediend worden in de opka
mer wel het meest aansprekend was.
Van Duinkerken heeft zulke zotternijen
blijkbaar niet beleefd. Zijn tocht naar
het priesterschap ging via IJpelaar, een
paar maanden Scheut en daarna Hoe
ven. Hij getuigt van de waarachtigheid
in zijn roepingsbesef. Het is iets kost
baars voor hem geweest en ook toen het
definitief verloren ging, komt het geen
ogenblik in hem op daarop te smalen.
Dit is het verwarmende in deze Herin
neringen: de eerbied ondanks alles voor
een verleden, dat onherroepelijk afster-
ven moest, voor persoonlijkheden, die
met de ogen van deze tijd hopeloos
ouderwets waren. Van Duinkerken
spaart hen geen kritiek, maar kleedt
die veelal in een humor, die altijd een
element van respect in zich bergt
TOCH HEEFT het proces van hét ver
loren gaan van die roeping alles te
maken met het openbreken van de Be
gijnhofachtige beslotenheid van het va
derlandse katholicisme, waarin de Bra
bantse variëteit nog een aparte kleur
had. De jonge Van Duinkerken maakte
gretig kennis met de poëzie van de
klassieken, van Vondel en Racine en
Gezelle. Ja, ook een Schaepman en de
priester-dichters riepen in hem de zin
voor schoonheid, ritme, klank, visie
v akker. Hij schaamt er zich niet voor,
hij belijdt het fier. Hij ging zelf ook
verzen schrijven, zoals vele jonge menv-
sen dat wel doen. Maar eens op een
wandeling in de seminarieboomgaard
mei 1923 sloeg de bliksem der
poëzie echt in „Een overrompeling
van mijn bestaan door een uitvloeiend
levensgenot". Er volgden toen meer ge
dichten in mei, in juni, in juli. Zonder
aan de president verlof te vragen zond
hij ze aan Roeping, De Beiaard, Vlaam
se Arbeid. Ze werden geplaatst. Van
Duinkerken kwam in de vakanties in
kontakt met de oproerige jongerenbent,
die Roeping al niet up to date meer
vond en zich in De Gemeenschap een
podium schiep. Zijn medewerking aan
verschillende bladen lekte natuurlijk
uit.
De Italiaanse jimregisseur Federico
Fellini kreeg deze week zoals wij
reeds meldden een Oscar voor zijn
film S'/i, als het beste buitenlandse
filmwerk. Hierboven ziet men de
uitreiking door de filmster Julie
Andrews.
De negeracteur Sidney Poitier kreeg
een Oscar voor de beste toneelspeler
vanwege zijn rol in Lilies of the field
uitgeoefend op de overheid om mij het
zwijgen te doen opleggen. Ik weet wel,
dat in het begin van 1925 in alle ge
zelschappen van geestelijken over mijn
geval rumoerig gepraat werd". En hier
moet hij zijn Gver het algemeen milde
beoordeling van toestanden en perso
nen uit het verleden wel verlaten, om
bitter te constateren: „Meestal onder
vindt de mens slechts zijdelings de wer
king van geklets. Langs allerlei sluip
wegen kreeg ik te vernemen dat ik
zou moeten kiezen tussen de jongeren
beweging en het seminarieleven".
In februari 1925 was het inderdaad zo
ver. „De president bracht mij het bevel
van de bisschop over, dat het volslagen
gedaan moest zijn met mijn toeleg op
de literatuur. Niet enkel het publiceren
werd mij volledig verboden, doch ook
het schrijven. Ik had mij aan belangrij
ker werk te wijden". Aan de eerlijkheid
van de overtuiging van zijn overheden
twijfelde Van Duinkerken niet, wel aan
haar juistheid. Hij deed zich geweld
aan te gehoorzamen. Toen kreeg hij in
de Kerstvakantie 1925 weer verlof een
vergadering van katholieke letterkundi
gen in Amsterdam bij te wonen.
B. H. Molkenboer O.P. hield daar
een verbolgen rede tegen de jon
geren. Van Duinkerken ging er
tegen in. Dat kwam in de kran
ten. Het zaaide ontzetting in het
gebied van Breda. Van Duinker
ken ging steeds meer lijden on
der het schrijfverbod. Zijn gestel
verdroeg het niet meer. Eindelijk
liet hij los. „Niet als de overwin
naar in een geestelijke tweestrijd
ben ik het seminarie uitgegaan,
doch als een diep verslagene, die
toegeven moest het onbereken
bare te hebben nagejaagd".
Dit verlaten van een seminarie werd
toen in Brabant nog zwaar opgenomen.
„Rond de uitgescheiden seminarist sluit
zich een verschrikkelijke eenzaamheid.
Zijn vroegere vrienden staken de om
gang volledig.
Binnen het priesterdom zinkt over hem
de damnatio memoriae, die er waar
schijnlijk wordt beschouwd als een
barmhartige genade".
Van Duinkerken spreekt van zijn eigen
ervaring. Anderen, die in de twintiger
jaren de mislukking van een roeping
aanvaardden, hebben het zó zwaar niet
ondervonden, al was het natuurlijk wel
een hele gebeurtenis.
TN IEDER geval constateert Van Duin-
,.Ik weet niet zegt Van Duinkerken. J kerkeni dat er nu een grotere müd_
„hoeveel aandrang er in die dagen is heid van oordeel is gekomen, dat door
het wettelijk geregeld eindexamen de
verandering van studierichting de sma
delijke bijsmaak grotendeels verloor.
Het is een der tekenen, hoezeer de tij
den veranderd zijn. Van Duinkerken
stelt ook vast: „Studenten spreken van
daag met buitengewone vrijmoedigheid
over hun eigen vorm van aanhankelijk
heid aan het geloof in Christus. Die
vrijmoedigheid beschouw ik als een
grote winst. Wij kenden haar in het ge
heel .niet. Er worden op seminaries
tegenwoordig heel wat gesprekken ge
voerd, waarvoor wij zonder bedenken
buiten de poort gezet zouden zijn". Zien
we trouwens niet, hoe seminaristen
thans in hun vakanties „op stage" gaan
in het buitenland, in parochie of fa
briek? Is het ook niet typerend, dat in
het Bredase een cabaret van Hoeven op
toernee gaat en clericale bijverschijnse
len met milde spot bedenkt? En eeen
congres Kerk en Kunst in Tilburg, waar
ook veel seminaristen hedendaagse
kunstenaars ontmoeten, geeft van die
verandering ook treffend blijk.
TJET IS voor de historie, voor de ziel-
kunde en voor de pedagogie uitermate
leerzaam, dat Van Duinkerken zijn
„geval" zo openhartig en zo zonder ran
cune beschrijft. Ook voor de kennis van
de jongerenbeweging uit de rumoerige
twintiger jaren bevat dit boek kostelijk
materiaal. Men ziet, hoe in „het rijke
Roomse leven", dat het eschatologisch
eindpunt zo ongeveer dacht te hebben
bereikt, dynamiet werd gelegd onder
tal van zekerheden.
De verhouding tussen katholicisme en
kunst, tussen kunst en moraal kwam op
de helling, waar deze onaantastbaar
vastgelegd scheen en alleen een onge
lovige wereld er anders over dacht. Het
organisatie-leven, de politiek was op
genomen in de totaal-Roomse concep
tie, waarvoor het buitenland ons zo
heette te benijden. Wie zelf iets heeft
meebeleefd van de opwindende dagen,
toen de jongeren ertegen storm gingen
lopen, herkent veel van zijn eigen emo
ties in het relaas van Van Duinkerken,
voelt weer iets sidderen van de gela
denheid der polemieken. De afstand
kleurt het misschien romantischer dan
het was, maar wij hebben zo de indruk,
dat „de progressiviteit" het woord
kenden we toen nog niet het zo veel
gemakkelijker heeft dan toen. In dag
en weekblad, voor radio en televisie
heeft het breed zijn deel en krijgt bet
echte onversneden conservatisme zo
goed als geen kans meer, behalve dan
in ingezonden stukken. Toen was het
botsen en klinken, nu zitten we op pu
blicistische podia en fora eikaars me
ningen te ondersteunen. De oecumene,
de halsstarrigheid der curie, de open
heid in organisatieleven en politiek, het
zijn allemaal open^trapte deuren. De
modernste literatuur, de non-figuratie
ve kunst, ze hebben duidelijk een pré.
Wie nog wel eens bezwaren oppert
tegenover openhartige schaamtelooshe
den, laat zijn stem gedempt klinken. We
verheugen ons over veel moderne ver
schijnselen en we willen waarachtig
geen laudator temporis acti zijn, doch
we betreuren, dat het echte wapenge
vecht, de felle toernooien des geestes
bij gebrek aan een keiharde wederpar
tij zich haast niet meer voor doen. Dat
was in de twintiger jaren anders en dat
gaf aan het woord „jongeren" zo'n bij
zondere glans. Het non-conformisme is
conformisme geworden.
Van Duinkerken vergeve ons deze bou
tade. die met zijn boek slechts zijde
lings te maken heeft. We betwijfelen
ook, of hij het ermee eens is. Maar hij
heeft ons, door ons weer eens zo leven
dig te verplaatsen in dat rumoerige ver
leden, daartoe verleid.
WAT VOOR ons dit boek ook zo waar
devol maakt, zijn de portretten van
persoonlijkheden, welke het Brabantse
traject van zijn levensweg kruisten.
Een heel hoofdstuk wijdt hij aan mgr.
Frencken, zijn vereerde leermeester op
IJpelaar. deze gezellige en gastvrije
Bourgondiër met de dichterlijke aanleg
en de kinderlijke vroomheid, die hem
tot congregatiestichter maakte. „Was hij
een heilige,-dan was hij van een nieuw
type. In alles stoorde hij zich weinig
aan conventie. Misschien heeft hij er
ook in dit opzicht zich niet aan ge
stoord".
Dr. Moller, de grote figuur i n en
voor Brabant, maar eigenlijk nooit
helemaal van Brabant, krijgt ook een
fraai portret. Zoals hij hier geschil
derd wordt, hebben wij hem ook ge
kend, naar het uiterlijk een ruige Vi
king, naar het innerlijk brandend van
een grote ijver, een ontzaglijk werk
vermogen, een felle visie op „het Rooms
tekort", een vat vol initiatieven, een
onbaatzuchtigheid zonder rimpel of
deuk. Hij botste op tegen een starre Van
Wijnbergen en een Gerard Brom, die
het Zuiden nooit goed begreep. Hij
moest aan anderen de voltooiing af
staan van wat hij-zelf zo inzicht-rijk
begon. „Moller heeft geen mannelijke
naamdrager nagelaten", constateert Van
Duinkerken, doelend op de enige zoon,
die in de meidagen van '40 sneuvelde.
„Hij stierf toen hij wist dat dit zo we
zen zou. Dit verzinnebeeldt de tragièk
van zijn bestaan. Het is evenwel de tra
giek van zijn grootheid". Nog tal van
andere figuren komen voor de lens,
waaronder kostelijke persoonlijkheden
als de aarts-verstrooide heeroom Dorus
en de drooghumoristische filosofie
professor Jan Lodiers. Mgr. Petrus Hop
mans staat uitgetekend als „voor zijn
plaafs en zijn tijd een vooruitstrevend
man, bedreven in onderwijszaken, be
gaan met de maatschappelijk misdeel-
den, propagandist van de geheel-ont
houding en reorganisator van het pa
rochie-wezen". Maar ook: „Allerminst
artistiek, wat hij mooi vond. leek ner
gens op".
Dan zijn er ook de typeringen van „de
jongeren", die één in revolutionaire
aandrift toch ook weer uit elkaar zou
den gaan. Bernard Verhoeven en An-
toon Coolen wekten bij Van Duinker
ken dieper gevoelens dan geestverwant
schap, namelijk een hechte vriendschap,
waarvan in bewogen bewoordingen
wordt getuigd. Tijdens zijn jaren is hij
vooral geboeid door zijn latere collega
L. C. Michels en de onvergetelijke Sie-
mer, die, nog levend, reeds een legende
is geworden.
Zo is dit boek bevolkt met voorgangers
en pioniers, met de meest uiteenlopende
persoonlijkheden, hier in het licht van
een scherpzinnige en altijd medemen
selijke observatie gezet. En het ontstaan
van dat flamboyante en veelomstreden
geschrift „Verdediging van Carnaval"
in carnavalsnachten tussen het dweilen
en hofmaken door is een kostelijk ver
haal op zich.
Voor veel van wat Van Duinkerken in
de loop der jaren wrocht, zijn wij dank
baar. Voor deze Brabantse Herinnerin
gen, levendig verteld, met wijsgerige
bespiegelingen doorschoten, zijn wij
bijzonder erkentelijk, omdat ze ook
voor ons de vreugde van menige her
innering doorgeurd van weemoed op
roepen.
J.B.
Brabantse Herinneringen door Anton
van Duinkerken. Uitgeverij Het Spec
trum, Utrecht/ Antwerpen.
DE BREDASE musicus Coos
van Overbeek is bezig met
het instuderen van een door
hem gecomponeerde mis
voor jongelui, die hij de voor
velen misschien wat uitda
gende naam van Teenager-
mis heeft meegegeven.
TEENAGER is voor ouderen soms een
wat belaste naam: velen zijn geneigd
dit woord meteen te liëren aan uitwas
sen en excessen. In werkelijkheid is
het woord alleen maar de aanduiding
van een leeftijdsgroep: jongelui van
omtrent de twintig. Voor deze jonge
mensen heeft Coos van Overbeek een
mis willen schrijven.
Als man, die alleen al uit hoofde van
zijn werk veel in de kerk komt, is het
hem opgevallen met hoe weinig in
teresse het merendeel van de jonge
mensen de liturgie van de H. Mis volgt.
Dê meesten zitten duimen te draaien
of zich stomweg te vervelen, aldus de
componist. Dat hem dit als oudere er
gert is te verstaan, maar hij weigert er
een negatieve houding tegenover aan
te nemen.
Als leraar muziek aan enkele middel
bare scholen wordt hij iedere dag met
de jeugd-van-nu geconfronteerd. Hij
leeft met haar mee en tracht haar te
volgen. „Dat is niet zo moeilijk als het
lijkt", aldus Coos van Overbeek, „de
jeugd van nu verschilt niet zoveel met
die van één en zelfs twee generaties
terug. Het verschil is o.m. wèl, dat zij
zégt wat wij vroeger alleen maar dor
sten denken. En dat is alleen maar
eerlijker".
NATUURLIJK is het levensritme van
thans anders, ook in de kerk. Van een
stabiel instituut is zij mobiel gewor
den. Tal van zaken worden vernieuwd
of zijn discutabel gesteld. Oe mislitur
gie wordt op een ander spoor gezet,
zodat de leek meer bij het H. Offer
betrokken wordt. De volkszang wordt
ingevoerd, zodat de gelovige gemakke
lijker meebidt
Coos van Overbeek gaat nu nog één
stapje verder. „Wij zouden", zegt hij,
„voor de jeugd een eigen mis moeten
hebben". Baden de l.o.-kinderen vroe
ger ook niet op hun manier in de
schoolmis? Is de missa Luba niet
aangepast aan de Afrikaanse psyche?
Is het daarom zo vreemd dat onze jon
ge mensen God lof willen zingen op
hun wijze en. op hun ritme, dat is
het ritme van deze tijd
ZO KWAM Coos van Overbeek tot zijn
teenagermis. De begeleiding bestaat uit
slagwerk, pauken en tamtam. De me
lodie is geënt op het Gregoriaans maar
zij heeft het ritme van de jazz.
De mis is thans gereed: twee middel
bare scholen (één in Oosterhout, één in
Breda) repeteren al volop. Coos van
Overbeek zegt ervan, dat de jongelui
haar graag zingen. Als de repetitie er
van dreigt te vervallen wegens gebrek
aan tijd, wordt hij er altijd door de een
of ander wel aan herinnerd, dat er tijd
moet overblijven voor wat zij „onze
mis" noemen.
VAN OVERBEEK heeft bij deze mis ge
bruik gemaakt van Nederlandse tekst.
Het zijn gedichten van de dichter-
dominee Guillaume van der Graft,.
Gloria en Credo worden hardop gebe
den waarbij het koor zingt.
Zo zingt men bij de Introitus een lied
van vier coupletten, waartan het eerste
luidt:
O Heerdie overwint
en ons zijt voorgegaan
Uw kerk is als een kind
dat wacht om op te staan.
Tijdens het Kyrië wordt „het lied van
de goede vrucht" gezongen, dat begint:
Met de boom des levens
wegend op zijn rug
droeg de Here Jezus
Gode goede vrucht.
Buitengewoon mooi is de tekst van de
Communio: het is Guillaume van der
Grafts gedicht: Zeven is voldoende. De
eerste strofe hiervan luidt:
Zeven was voldoende, vijf en twee
Zeven was voldoende voor
vijfduizend
Op de heuvelslangs de zee.
QNDERTUSSEN is bekend geworden,
dat dinsdag 5 mei a.s. om 20.15 uur
in de St.-Theresiakerk aan de Bredase
Tramsingel de mis zal worden uitge
voerd. De mis wordt dan gebracht in
de originele bezetting. Er vindt géén
godsdienstoefening plaats. De duur van
het geheel is plm. 20 minuten.
Het is nu maar te hopen, dat
vele autoriteiten deze demonstratie zul
len bijwonen. Want dit baanbrekend
werk verdient ruime belangstelling.
Het zal er daarbij niet alleen om gaan
of de mis binnen de kerkmuren tolera
bel is, maar belangrijk is ook de wijze,
waarop de jeugd op dit novum rea
geert.
„Het is best mogelijk", aldus de compo
nist. „dat de mis zal worden afge
keurd. Dan heb ik pech gehad en ik
heb me daarbij neer te leggen. In dat
geval denk ik maar aan mijn Maria
Goretti-mis, die ik in 1936 schreef. Zij
kreeg toen niet het nihil obstat. Maar
twaalf jaar later kwam de goedkeuring
wèl af en thans behoort deze mis tot
een der meest geliefde ter wereld. Niet
zozeer voor mijzelf, maar wèl voor de
jeugd, hoop ik. dat deze mis goedge
keurd wordt. Want de teenagers heb
ben er behoefte aan zich op hun eigen
wijze uit te drukken: zij hebben er dus
ook behoefte aan zich op hun eigen
wijze tot God te wenden".
^/ie gedacht mocht hebben, dat
Pieter van der Meer de Wal
cheren, benedictijn te Ooster
hout, met de twee jongste dag
boeken zijn schrijversloopbaan
had afgesloten, heeft zich ver
gist. De bejaarde monnik bezit,
ondanks de handicap van een
zeer verzwakt gezichtsvermo
gen, een onverwoestbare vitali
teit, die hem telkens weer naar
de pen doet grijpen.
Thans is bij Desclée de Brouwer te
Brugge-Utrecht een bundel novel
len verschenen, die hij ,,4 parabels"
noemde. In een toelichting op de flap
herinnert zijn trouwe assistent Jan de
Ridder er aan, dat de schrijver bijna
zestig jaar geleden al een aantal korte
verhalen in ,,Het Geheime" bijeen
bracht. In die niet-christelijke periode
van zijn leven miste hij nog een
vaste levensvisie. Hij kende de vraag
naar de betekenis van kwaad en lij
den, maar wist er nog geen antwoord
op. Ook in zijn daarop volgende ro
man ,,De Jacht naar Geluk" heeft hij
het probleem van goed en kwaad dui
delijk op de voorgrond gesteld.
In de onderhavige parabels spreekt
niet meer de heidense auteur, maar de
priester-monnik. Met zijn gelijkenis
sen staat hij dicht bij de Evangeliën.
Men kan er zinnen in aantreffen, die
zo uit de Bijbel zijn overgenomen. Dit
in tegenstelling tot b.v. ,,Een parabel"
en ..De Japansche steenhouwer" van
Multatuli en vele oosterse parabels,
die toch eigenlijk meer sprookjes zijn
dan zinnebeeldige verhalen. Pieter
van der Meer vertoont meer overeen
komst met Gaston Duribreux in zijn
Parabel van de geliefde tollenaar".
In hoeverre deze novellen fictie of
n werkelijkheid zijn, is moeilijk te bepa
len. Wie leven en oeuvre van Pieter
van der Meer kent, zal menige beken
de figuur tegenkomen. Bij Gevecht
om het licht" denken we onwillekeu
rig aan de jonge iaren, die hij met de
schilder Dirk Nijland op Montmartre
doorbracht. Dit eerste verhaal bezit
ook, zoals vrijwel alles, wat P. v. d.
M. geschreven heeft sterk autobiogra
fische elementen. Als hij Jeanne laat
vertellen, dat in de St.-Medard-kerk
een petekind van Leon Bloy gedóopt
is. zegt de datum 24 februari 1911 ons,
dat de schrijver op zich zelf doelt.
TTet tweede verhaal ,,De president van
-"-J- het Groot-Seminarie" is ook voor
een gróót deel aan de werkelijkheid
ontleend, vermoeden we. „Wonder van
Lourdes", het derde, is geïnspireerd
door de reis, die P.v.d.M. enkele jaren
geleden naar dit genade-oord heeft
ondernomen. Tenslotte is er ,,De mens
Dyname", wiens geschiedenis zich af
speelt in een tehuis voor melaatsen.
Al deze parabels geven een brok
mensenleed, dat door de liefde ver
rijkt en geadeld wordt. Duidelijk stelt
de schrijver, dat niemand behoeft te
wanhopen, dank zij Gods ondoorgron
delijk en aanbiddelijk spel met de
mensen. Tal van onderwerpen, die
P.v.d.M. na aan het hart liggen, en
die men kent uit zijn vorige boeken,
keren ook hier terug. We dekken aan
zijn verering voor Onze Lieve Vrouw
van La Salette; aan zijn weerzin tegen
mediocriteit; aan zijn overtuiging dat
er geen toeval bestaat en dat alles zich
oplost in de liefde; aan de hoge bete
kenis, die hij de H. Mis toekent.
/^\ver de schijnbare afwezigheid van
God en de zin van het lijden kan
men in deze parabels diepe gedachten
vinden. Een der mooiste passages
achten we die over de twijfel:
„Ik zeg u, d etwijfel is voor een
gelovige christen een heviger mar
teling dan voor de ongelovige.
Voor de ongelovige is de twijfel
een openheid op alle mogelijk
heden. Zijn twijfel is een vonk
van hoop. Maar voor de christen
is het de verlatenheid..."
De vier parabels zullen graag gelezen
worden door hen, die het proza van
Pieter van der Meer de Walcheren
weten te waarderen. De schrijver heeft
niet gepoogd zijn stijl te vernieuwen
of aan te passen aan moderne eisen.
Hij springt hinderlijk en geheel onno
dig van de tegenwoordige op de verle
den tijd over en is soms wat zoetelijk
en onnatuurlijk in zijn dialogen. Wie
de diepere zin van de parabels weet
te onderkennen, zal deze kleine feilen
graag voor lief nemen.
Deze bundel, die handelt over men
sen en God en die „alles is liefde" tot
motto zou kunnen hebben, is door de
uitgever in hetzelfde fraaie bandje ^ge
stoken als de dagboeken.
WILLEM v. d. VELDEN.
(Advertentie^
ANTON VAN DUINKERKEN
„BRABANTSE
HERINNERINGEN"
prijs 11,50
In voorraad bij boekhandel
M. O O M E N S tel. 34982
90 Ginnekenweg 90 Breda
JJET Cinerama-theater te Rot
terdam heeft een nieuwe film
op zijn programma genomen.
Deze keer geen speelfilm, zoals
de voorlaatste, maar weer een
reisverhaal, zoals dat al in de
eerste twee programma's te
zien is geweest. De story is dit
maal opgehangen aan een lang
durige cruise van het Noorse
opleidingsschip voor de koop
vaardij, de „Christiaan Radich".
DE,
BELEVENISSEN van een groep
Noorse jongelui, die een prachtige
trip met het zeilschip maken zijn
samengevat onder de titel „Windjam
mer". Wind en water zijn de voor
naamste ingrediënten van deze ioI-
prent. De trip begint in Oslo. Achter
eenvolgens worden dan Madeira en
na het oversteken van de Atlantische
Oceaan, Puerto Rico. Curapao. Trini
dad. New York en Portsmouth aan
gedaan. Alles bij elkaar een reis die
de moeite waard is en die de theater
bezoeker „mee kan maken".
We hebben er al meer op gewezen,
dat men met betrekking tot de cine-
rama-produkties geen normale film-
aitistieke maatstaven aan kan leggen
ter beoordeling van het gebodene
Cinerama is en blijft op de eerste
plaats een gigantisch spektakel. Als
zodanig is het ook zeker interessant
al is men er kennelijk nog steeds niet
in geslaagd het ingewikkelde tech
nische systeem volledig onder de
*mf..,te krijgen, getuige o.a. de hin
derlijke lijnen op het doek, waar de
drie verschillende projectievlakken
elkaar ontmoeten. Vooral bij opna
men, die licht van tint zijn, springt
dit gebrek naar voren.
Niet kunstzinnig dus. Het heeft ons
daarom temeer verrast, dat een be
paalde korte sequentie na de aan
komst van het zeilschip Christian
Radich in New York in handen is
gegeven van een befaamde experi
mentele Amerikaanse cineast nl Wee-
gee.
Deze man, die o.a. in de z.g. Cinema
Sixteen centrum van experimen
tele fiimerij in de V.S. baan
brekend werk heeft verricht voor
de cinematografie, heeft in een se
quentie van hoogstens anderhalve
minuut een puur-fiimische ken
schets gegeven van de dynamische
city van New York, die ongetwij
feld het beste deel van het hele
spektakel is. Tegen een geluids
decor, dat wordt opgetrokken door
'n fel spelende jazzband, confron
teert Wcegce de verbaasde kijkers
plotseling met een indrukwekkende
expressionistische visie op de wol-
kenbrabbers, de bruggen, het brul
lende verkee'r en de reclames van
Broadway.
Na dit overrompelende intermezzo
herneemt de film zijn normale gan
getje.
,,^/IND JAMMER'is onder de Cine-
rama-produkties, die tot nu toe
uitgebracht zijn, zeker niet de beste
film. Het hele werkstuk is zeer frag
mentarisch, op het hinderlijke af.
Met name de plotselinge overgangen
van de ene naar de andere scène zijn
bijzonder onlogisch. Wanneer men
na een optreden van Pablo Casals in
Puerto Rico zonder normale beeld-
of geluidovergang weer in zee ploft,
werkt dat bepaald storend. De film
zit vol van deze compositorische fou
ten. Daarbij komen nog een aantal
onwaarschijnlijkheden, die op het
conto van de regisseur geschreven
kunnen worden.
Alles bij elkaar een cinerama-spek-
takel, dat met uitzondering van
het hiervoor genoemde aandeel van
Weegee de toets der kritiek o.i.
niet kan doorstaan.
BERT VAN OOSTERHOUT