Winnaar van één wereldtitel
Eerste wedstrijd
Zware nederlaag
Gemiste revanche
Olympische tweede
Grote zegepraal
Voltooid ideaal
STEM VAN ZATERDAG 4 APRIL 1964
Een sprint is een explosie van
kracht. Een sprinter wordt niet
gemaakt, maar geboren I
Ik plofte moreel in elkaar. Myste
rieuze krachten? Onmiddellijk na
de zege op Falk Hansen was ik
rijp voor de gouden medaille.
Anderhalf uur later niet meer.
Piet Hack spreekt
met wielercracks
DAGBLAD DE
Het is zeven uur. Over Bergen op Zoom waait een westenwind. Regendruppels dansen op het asfalt.
De weg glinstert onder onheilspellende wolkenvelden. Het licht in de t.l.-buizen van de ranke straat
lantaarns zakt weg. Deze nieuwe dag begint triest.
Uit de deur van een groot garagebedrijf stapt iemand naar buiten: een fiets aan de hand. Een man die op tijd
bij zijn baas moet zijn? Hij kijkt naar de hemel, trekt de kraag van zijn jas dichter om zich heen en stapt
op. Hij rijdt in de richting van een viaduct, slaat rechts af en verdwijnt uit het smalle gezichtsveld.
Rondom de garage blijft het nog minuten stil. Eindelijk trekken de zwartste wolken op, breekt de dag
door en schiet de straat vol leven. Kinderen gaan naar de kerk. Meisjes fietsen voorbij. Jongens roepen
iets tegen eikaar en danals de torenklok op enkele minuten voor acht staat wemelt het plotseling
van mannen op de weg. Zij gaan het terrein op achter de garage en stallen hun fietsen. Zij zijn er bijna
allemaal tegelijk. Daar verschijnt er nog één. Hij zet zijn karretje tegen de gevel en klopt het nat van
zijn jas. Het is de directeur van het autobedrijf.
Toine Mazairac nu
Een glas-in-lood-raam, badend
in felle kleuren, markeert de
werkkamer van Toine Mazai
rac, eens een geadoreerd wieler
kampioen. Hij gaat zitten achter
een ronde, eikehouten tafel,
grijpt uit een hoge kast een
boek en begint zonder aarzelen
de meest aangrijpende fasen uit
zijn wielerleven te vertellen:
in een stipte volgorde, enthou
siast, geladen. Zijn stem klinkt
triomfantelijk bij het vermel
den van een overwinning, som
ber bij het releveren van een
sportdrama. Hij start met
„Ik was, ofschoon ik in Roosen
daal ben geboren, een rasechte
Bergse jongen. Ik volgde er de la
gere school en kwam op de h.b.s.
Mijn belangstelling richtte zich niet
alleen op de vrij saaie studie, maar
vooral op de wielerbaan, een spran
kelend stuk stadsleven. Daar schoten
namen als Piet van Nek, Cor Bleke-
molen, Piet Moeskops, Victor Wou
ters, Sjaak Smout en zoveel anderen
voorbij. Hun korte en lange sprintjes,
achtervolgingen en koppelwedstrijden,
werden door de Bergse jeugd ge-
imiteerd. Het was natuurlijk streng
verboden op de baan te komen, maar
een jongen, die niet op de Raayberg
had gereden., telde niet mee. Ik
sjouwde er naar toe op een fiets
met draadbanden en wat bleek?
Op een van de paasdagen van 1920
moesten er nieuwelingen rijden. Zij
trainden reeds enkele dagen tevoren.
Ik wrong mij er tussen op mijn ge
wone fiets en maakte voor de aar
digheid een sprintje, dat een repliek
uitlokte. Langs de baan stonden en
kele wielerinsiders die tegen elkaar
fluisterden: „hé, zie je die snotneus
van Mazairac? Dat ventje kan fiet
sen." En zij vertelden het verder te
gen Frie Melsen en Sjaak Smout, die
mij kwamen vragen op tweede paas
dag mee te doen, want zij konden
een plaatselijke favoriet best gebrui
ken. Wat moest ik doen? Mijn moe
der zou nooit toestemming geven. Ik
was immers een eerzaam secretarie-
ambtenaar. Thuis gekomen knipte ik
echter de pijpen van een nog bruik
bare broek. En vader? Hij zou hels
zijn als hem de vraag werd gesteld
of zijn zoon mee mocht doen aan
dat wielergedoe. Ik prutste in een
schuurtje alleen wat aan mijn kar
retje en dat wekte niet al te veel
achterdocht. Op de tweede paasdag
was ik er in een onwerkelijk korte
broek, op schoenen met veel te lange
veters en met een slagersfiets. Ik
startte met een angstig hart achter
Ko Willems, die later Olympisch kam
pioen zou worden en Jan Maas, een
Steenbergse geweldenaar. De afval-
wedstrijd ging over dertig ronden. Ik
schoot met Ko Willems over. Het
publiek ging ongelofelijk te keer. Was
dit een droom of werkelijkheid? Ik
reed zo hard als ik kon en klopte
mijn laatste tegenstander. Schou
derklapjes. Enthousiasme. Applaus.
Maar ik was een ambtenaar. Zo
iemand kon feitelijk geen wielrenner
zijn, hoewel hij het wilde worden.
Iedere cent, elk dubbeltje legde ik
opzij. Ik besloot overuren te maken
en van het verworven geld een race
fiets te kopen. Goede vrienden deden
er wat bij. Ook de onvergetelijke
Harrie Verlinden, eigenaar van een
drukkerij, wethouder van Bergen op
Zoom. Hij ging met Sjaak Smout
aandacht aan mij besteden. Als ik
reed won ik immers en daarom pre
pareerden zij hun pupil op een be
langrijke, internationale wedstrijd,
die op de tweede paasdag van 1921 in
Wilrijk (Garden City) op het pro
gramma stond. Ik had nog nooit een
grote wielerbaan gezien en nimmer
was ik in een internationaal gezel
schap Wat moest er van terecht ko
men? Alle applaus was voor de Bel
gen. Eenmaal het stuur in mijn
hand voelde ik mij sterk. Ik was
fel. Ik moest iets presteren. Met Rik
Hoevenaars, een toekomstig wereld
kampioen, bereikte ik de finale. De
Belgen waren enthousiast, want die
onbekende Toine Mazairac zou het
nooit halen. Hij won echter en mees
ter Paul Lamberts Hurrelbrinck, een
vermaard sportjournalist schreef:
„Wilrijk zag een groot talent, dat
spoedig op alle wielerbanen zal stra
len."
De eerste straal? Op de Tilburgse
baan volgde de strijd om het natio
naal sprintkampioenschap. Ontel
bare Bergse supporters waren er.
Ook mijn vader, die zich allerminst
met mijn sportbeoefening had ver
zoend. Hij wilde echter wel eens
een dag in de keuken kijken.
Ik was een van de favorieten. De
beste kansen waren voor Ko Willems,
een jongen met meer ervaring, een
verfijnde techniek, maar misschien
met minder explosieve kracht. Hij
verloor de finale. Harrie Verlinden,
eigenaar van het dagblad „De Zoom"
glunderde en zond een postduif weg
om het grote nieuws naar Bergen te
vliegen. Ik was nationaal kampioen
en had misschien een trotse vader.
Hij had echter zoveel gehoord en ge
zien, dat er in plaats van een feest
een scherpe terechtwijzing kwam en
een verzoek om nooit meer in het
rennersmilieu te verschijnen. Of
schoon ik hem niet kon overtuigen,
stond ik het volgende seizoen toch
weer aan de startstrepen Ik was
immers een weinig betekenend, maar
goed werkend ambtenaar, die door
de sport op het gemeentehuis een
zekere populariteit had verkregen.
n. mk
Toine Mazairac (boven) als jon
getje van 15 jaar op de Raayberg
Een best jaar, 1922. Er waren vele
wedstrijden en overal veroverde ik
bekers en medailles. Het was logisch,
dat ik opnieuw sprintkampioen zou
worden, maar in Rijswijk ging ik met
een zekere nonchalance te werk. Ik
had naar mijn gevoel geen tegen
standers en werd cr prompt in
een serie uitgereden. Ik kon mijn
naam overeind houden door het
kampioenschap over 50 kilometer te
winnen. Deze titel gaf mij het recht
naar Liverpool te gaan: stad, waarin
de strijd om de regenboogtruien
werd gereden. Een grapje? Geen van
de deelnemers wilde op het pro
gramma voorkomen met rugnummer
dertien. Het interesseerde mij niet,
ik fietste er mee en reed slecht,
zeer slecht. Mysterieuze krachten in
de sport? Ik was van de ene over
winning tot de andere gekomen,
maar in grote wedstrijden was er
niets voor mij weggelegd. Maurice
Peeters zegevierde in de Grote Prijs
van Amsterdam. Hij klopte mij ook
in een nieuwe revanche op de Raay
berg. Schande? Alleen nederlagen
maken iemand groot. Door te ver
liezen zakt echter de reputatie en
daarom moest ik volledig terugkomen
in een volgend jaar.
Ik klopte (1923) iedereen in het
kampioenschap van Nederland. Met
deze vorm, in deze conditie, moest
het mogelijk zijn met succes te din
gen naar een wereldtitel. Mijn ge
dachten concentreerden zich op Zu
rich, het nieuwe toneel van het
wereldtoernooi.
Toine Mazairac een van de favo
rieten? Wel degelijk, want in zoveel
voorwedstrijden was ik onklopbaar.
Spelend haalde ik de finale, die te
gen de Fransman Lucien Michard zou
gaan. Er heerste vooraf grote heibel,
want was het wel goed, dat deze
finale zou worden verreden? Lucien
Michard heette amateur te zijn, maar
hij oefende al maanden tussen de
beroepsrenners, hetgeen de regle
menten verboden. Het startschot viel.
Een serie over enkele honderden me
ters besliste over een grote ttiel. Ik
kreeg geen schijn van kans en werd
verslagen met een halve lengte.
Rechtvaardig? De regenboogtrui ging
om de schouders van Michard en
een illusie plofte op het arme
lichaam van een ambtenaar, die te
gen de zin van zijn ouders fietste,
Harder dan ooit tevoren zou ik na dit
echec moeten vechten om te kunnen
blijven rijden. Ik accepteerde een
contract voor een baanwedstrijd in
Enschede. Jacques Kleiboer was or
ganisator. Ik meende een sprint te
moeten rijden, maar het nummer was
een honderd kilometer-koppelwed
strijd. Ik spande aan met Jan Maas.
Kreunend deed ik de eerste ronden.
Ik stierf liever dan nu te verliezen.
Arme concurrenten Zij rolden bui
ten adem in het gras. Bekers, me
dailles en lauwertakken verhuisden
naar Bergen op Zoom.
De gemiste kans op een wereld
titel bleef mij beklemmen. Ik moest
een revanche afdwingen en daarvoor
1924 benutten. Ongetraind trok ik
reeds in februari naar Milaan voor
een internationale meeting Italië
FrankrijkNederland. Ik voelde mij
weer ijzersterk en triomfeerde in de
„Grand Prix". De kranten stonden
vol en Koos Speenhoff schreef een
vers van de fiere Hollandse trapper,
die vlag en natie diende. Het was
slechts het begin van een seizoen,
want spoedig volgde de „Grote Prijs
van Berlijn", met de ronkende na
men van Falk Hansen en Paul Os-
mella. De sprintwedstrijd was geen
formaliteit, maar een hard gevecht,
dat mij de zege met een banddikte
bezorgde. Kon ik daarna ook de 50
kilometerwedstrijd winnen? Ik lag in
een voordelige positie toen plotseling
mijn voorwiel brak. Als een doek
rolde ik uit de baan. Een gebroken
sleutelbeen, gekneusde ribben. Een
dokter pakte mij in het gips. Tk
moest terug naar Bergen op Zoom.
„Nu zult gij eindelijk verstandig
zijn", juichte mijn vader, maar ik
werd het niet. Een blessure belette
mij mee te doen aan de Olympische
kampioenschappen in Parijs. Ik zag
Ko Willems een titel winnen vanaf
de tribune. Mijn come-back kwam in
Keulen tijden-* een DuitslandNeder
land-duel. De baandirecteur zag
graag een Duitse winnaar, want dat
was prettig voor de volgende wed
strijd. Ik leende mij niet voor zijn
spel. was kwaad en versloeg Paul
Osmella. het plaatselijk idool, met
lengten. Acht dagen later gaf de di
recteur een revanche met de hooo
op een beter resultaat Paul Osmella
vroeg, smeekte om de zege. maar hij
werd geklopt. Zou hij misschien win
nen in Aken. weer enkele dagen la
ter0 Ik kon het niet over mijn hart
verkrijgen. Het secretariepersonoel
glunderde en toch had ik mijn
doel nog niet bereikt. Misschien in
1925?
Het wereldkampioenschap was In
Amsterdam. Ik was al nationaal
titelhouder geworden. De strijd
van de laatste vier ging tussen
Jaap Meijer, Bernard Leene, Paul
Osmella en mij.
Paul Osmella (hij kon een stukje
fietsen, maar was geen partij) ver
loor. Er volgde een Nederlandse fi
nale met Jaap Meijer. Zij begon met
een sur place. Eén minuut, twee mi
nuten, vijf minuten. Het ongeduld
van de officials was groot. Zij mop
perden vanuit hun loge. Maar ik ver
tikte het de kop te nemen, want ik
wist dat Meijer zich op dit kampioen
schap had voorbereid achter een tan
dem. Hij moest iemand vóór zich heb
ben. Acht minuten. Het stadion zag
ademloos toe. Tien minuten. Er
heerste een volmaakte stilte. Twaalf
de minuut. „Dan neem ik de kop
maar", gromde Meijer en het was zo.
Ik lag ideaal in de baan en zou door
een lange print Jaap klein te krijgen.
Heel voorzichtig manoeuvreerde ik
mij naar boven. En plotseling schoot
ik weg. Geweldig hard. Ik greep vier
lengten, doch Jaap Meijer had
achter tandems getraind. Hij kwam
verschrikkelijk terug en kreeg de
trui voor de winst van een band
dikte. Weer tweede in een wereld
kampioenschap! Zou ik het nooit ha
len?
Het einde van mijn carrière teken
de zich af in Kopenhagen. Het was
1926. Een DenemarkenHolland.
Voor de start sprak mij een man aan.
Gezant Ridder van Rappard. Hij zou
het prettig vinden als een Nederlan
der op Deense bodem won. Het was
goed voor de naam, goed voor hem.
Ik wilde de man niet teleurstellen en
geraakte in de finale. De kloof naar
de eindzege was niet zo groot. De
laatste sprint ging tegen een minder
bekende Deen. Op zestig meter van
de witte streep brak mijn vork.
Schedelbasis-fractuur.
Ik lag dagenlang in coma. Ridder
van Rappard bezocht mij. Hij had een
telegram naar Bergen op Zoom ge
stuurd, dat ik het wel zou overleven.
Ik werd wakker en de gezant kwam
aan mijn bed zitten voor een ver
trouwelijk gesprek. Neen, ik moest
niet meer fietsen. Als zoon van een
nette vader en moeder kon ik toch
geen zwerver worden. Ik vertelde
de gezant wat ik dacht. Ik zou nooit
een goede secretarie-ambtenaar wor
den. Misschien kon ik mij door de
sport omhoog werken, maatschappe
lijk iets bereiken. Ridder van Rap
pard keek ervan op. Hij vroeg naar
meer toekomstplannen en ik zei, dat
ik graag in de opkomende automo-
bielbussiness wilde. In Antwerpen
zou ik mij daarin kunnen bekwamen.
De ridder vond de combinatie nog
niet zo gek. Hij wilde er bij mijn
vader voor pleiten, maar verbond
daaraan één voorwaarde. Ik moest
hem beloven op school goed mijn best
te zullen doen. Ik had de h.b.s. afge
lopen en was geen kind meer. Ik gaf
hem mijn woord en
Terug in Bergen op Zoom sprak ik
ernstig met mijn vader. Ik mocht
zonder zijn goedkeuring blijven fiet
sen. Ik mocht zelfs mijn ontslag ne
men op de secretarie. De burgemees
ter verklaarde mij voor krankzin
nig. De pastoor vond het niet goed,
dat ik nog langer in dat dwaze ren
nerswereldje zou ronddartelen, maar
ik zette door en probeerde te herstel
len wat door de Kopenhaagse val
verloren was gegaan. Een karige der
de plaats in het wereldkampioen
schap en een tweede in het nationale
gevecht schonken de nieuwe leerling
van de Antwerpse autorijschool geen
bevrediging. Ik wilde. meer. Ik stu
deerde ijverig. Het zag er in 1927
naar uit, dat ik opnieuw ver zou ko
men. Het nationaal kampioenschap
was weinig meer dan een formaliteit.
Keulen was het toneel van de strijd
om de hoogste internationale eer. Een
renner, die mij nog nooit had versla
gen, wierp mij in de kwartifinales er
uit. Wat een teleurstelling. Moest het
in het Olympische jaar 1928 ook zó
gaan?
Ik prepareerde mij grondig op de
Spelen. Ik had een redelijke kans op
een medaille, zelfs op het goud. Ik
fietste gemakkelijk en verpletterde
in de openingsseries de kampioenen
van Engeland, Australië en Amerika.
Ridder van Rappard, die even zijn
Kopenhaagse post in de steek had ge
laten om de eerste wedstrijden te zien,
kwam naar mij toe. ,.Je rijdt uitste
kend Toine", zei hij. „Enne ik
hoor dat het op de Antwerpse school
ook goed gaat". Ik keek raar op.
Had deze man, die slechts een kleine
schakel in mijn leven was, het de
moeite waard gevonden mij te vol
gen? Ik was hem dank verschuldigd
en hoe kon ik die beter schenken dan
door het veroveren van een Olympi
sche titel? Ik reed mij in de halve
finale en lootte om uit te komen
tegen Falk Hansen, de Deense favo
riet.
Het Amsterdamse stadion puilde uit
van het volk, dat mij tegen de
Deen wilde zien. Falk Hansen? Hij
was gereed voor de sprint, maar
plotseling verscheen er een knap,
hoogblond meisje op de baan. Zij
kuste Falk pardoes een duwde hem
een boeket bloemen in de hand.
Wat???? Dat was verregaand. Die
vent, neen dat meisje moest ik een
les geven.
Falk begon het duel met een sur
place. Ik keek na enkele minuten
recht in zijn ogen en demaireerde.
Met drie, vier houwen was ik van
hem weg. Hij viel terug aan, het
geen ik mocht verwachten. Ik gaf
hem echter geen kans eventueel bin
nendoor te komen. Ik verplichtte
hem hoog in de baan over mij heen
te gaan.
Het betekende, dat hij een afstand
van een dikke meter meer moest af
leggen. Het was hem te veel. Hij
kon niet anders doen dan mij zijn
bloemen geven, maar ik was er nog
niet. De Fransman Roger Beaufrand
had eveneens de finale gehaald. Die
man kon ik kloppen, maar wat ge
beurde er? De heren organisators
van de Spelen beslisten, dat de finale-
rit om de sprinttitel pas gereden zou
worden na afloop van een anderhalf
uur durende demonstratie. Het pu
bliek moest bezig worden gehouden
met een handbalwedstrijd tussen een
aantal Canadezen. Ik smeekte nu te
mogen rijden, onmiddellijk, maar het
programma was zó gewijzigd.
Aan de rand van de piste ging ik
zitten en ik plofte moreel in
elkaar. Mysterieuze krachten? On
middellijk na de zege op Falk Han
sen was ik rijp voor de gouden
medaille. Anderhalf uur later niet
meer. Elke dag van mijn leven
kon ik de Fransman verslaan, maar
nu?
De rit begon en zij interesseerde
mij blijkbaar niet. Ik reed volkomen
passief, liet de Fransman maar be
gaan en werd verslagen. Het stadion
was diep teleurgesteld. Het had op
mij gerekend. Roger nam de gouden
medaille in ontvangst en ik kreeg
een zilveren. Onbegrijpelijk! Moest ik
dan altijd falen op een beslissend
moment?
In 1929 kreeg ik verkering met
een Bergs meisje, Louise de Haas.
Zij zou later mijn vrouw worden. Zij
bekommerde zich niet om fietsen en
volgde slechts alles van op een af
stand. Dit was mij duidelijk gewor
den. In grote wedstrijden, wanneer
er een titel op het spel stond, kwam
ik op het ogenblik van „alles of niets"
tekort. Zou ik iemand kunnen vin
den, die mij op dat kritieke, steeds
weer opdagende moment heen kon
helpen? Ik informeerde links en
rechts en kwam terecht bij de Duit
ser Jean Schorn. Hij wilde met mij
meegaan naar Zurich voor het we
reldkampioenschap. Hij had er maar
honderdtwintig gulden voor nodig.
Een van mijn vrienden schonk het
bedrag.
Jean Schorn gekscheerde in de
trein, die drie dagen voor de aanvang
van de wedstrijden de Zwitserse stad
binnenliep. De Duitser charterde
goedkope, maar uitstekende maaltij
den. Hij was een komplete, handige
jongen. Hij wilde er niets van horen,
dat ik ging logeren in het deftige
hotel, dat de wielerbond had aange
wezen. Hij' had een beter huis en
stapte binnen ip de woning van een
oud, braaf moedertje. Haar huisje
lag slechts enkele honderden meters
van de Oerlikonbaan. Zij was gezel
lig. Haar dochters ook. Jean was te
vreden en organiseerde korte uitstap
jes. Hij joeg alle journalisten, die
naar de eeuwige favoriet Mazairac
kwamen kijken, de deur uit. De voor
bereiding was ideaal en eenmaal
in het toernooi sprintte ik gemakkelijk
naar de finale, die mij tegenover de
Engelsman Goszens bracht.
Het grote ogenblik kwam. Ik was
één bonk zenuwen. De starter stond
gereed met zijn vlag. De rit kon
beginnen. Plotseling stoof Jean
echter de baan op. Hij bekeek even
mijn fiets en richtte zich vervol
gens in gebroken Engels tot mijn
tegenstander.
„Naast jou staat de wereldkam-
Een succesvol zakenman, die dank
baar aan zijn wielertijd terugdenkt,
omdat de sport hem zoveel leerde.
pioen, Tommie". Goszens werd lijk
bleek. De vlag viel en het was geen
race, want de Engelsman bezat
geen macht. Ik stoof over de eind
streep en verwachtte applaus.
Het publiek verroerde zich bijna
niet. Er was iets anders. Voor de
eerste maal werd de strijd om de
titel niet beslist in één rit, maar
moesten er twee en zonodig drie
worden gereden. Ik had geen ogen
blik aan het nieuwe reglement ge
dacht. Ik was er dus nog niet. Er
verstreek een kwartiertje. Ik wandel
de even naar de cabine en ontmoette
er een oude Italiaanse vriend, Marti-
nelli. Hij kuste mij spontaan en zei:
„Maak je geen zorgen over die vent
Die vreet jij op. Jij moet nog vroe
ger demarreren". Ik was er niet van
overtuigd de Engelsman weer te
slaan. In de eerste rit was ik op
tweehonderdvijftig meter van ae
streep over hem heen gegaan. Wat
moest ik nu doen? Vroeger aanval
len, later? Ik wist het niet, maar een
maal op mijn fiets en in de baan
kroop ik achter de Brit. De bel ging
Op hetzelfde ogenblik vloog ik over
hem heen. Hij was verslagen. Ik was
wereldkampioen.
Applaus. Bloemen, een eretrui, lok
kende contracten. Ik had mijn doel
bereikt.
Eergen op Zoom feestte en bereidde
mij een weelderige ontvangst. Wat
moest ik beginnen? Ik kon onmid
dellijk beroepsrenner worden en een
papiertje tekenen, dat mij a raison
van twintigduizend gulden voor een
rondreis naar Australië zou brengen.
Ik wilde echter niet zo ver van Lou
ise de Haas vandaan. Ik had andere
plannen en er was een kleine moge
lijkheid. Ik kon directeur worden
van de n.v. Motor, een automobiel
zaak, die op de rand van een faillis
sement was. Geen aanlokkelijk aan
bod. Maar mijn trouwe Bergse vrien
den zeiden: „Jij bent de man, die
deze firma recht kan zetten. Ik kreeg
twee jaar de kans iets van de n.v.
Motor te maken. In die periode moest
ik alle aandelen overnemen. Ik deed
het en trouwde. Ik fietste nog een
enkele wedstrijd, maar verloor mijn
zaak geen seconde uit het oog. Ik
ging er trots op, dat mijn vader mijn
bedrijf zag groeien".
Toine Mazairac slaat het boek, dat
voor hem ligt, dicht. Hij zucht en
zegt: „Ik heb nu dertig man per
soneel. Ik heb ze gekregen dank
zij mijn doorzettingsvermogen:
een geschenk van de wielersport".
De wielersport? Het hart van de
drieënzestigjarige Bergenaar klopt
er nog voor. Elke morgen stapt
hij uit de deur van het grote ga
ragebedrijf. Een fiets aan zijn
hand. Ook als donkere wolken
boven Bergen op Zoom hangen
en een wilde westenwind door de
straten waait. Toine Mazairac slaat
rechtsaf en verdwijnt uit het ge
zichtsveld.
womaw.