Winnaar van één wereldtitel Eerste wedstrijd Zware nederlaag Gemiste revanche Olympische tweede Grote zegepraal Voltooid ideaal STEM VAN ZATERDAG 4 APRIL 1964 Een sprint is een explosie van kracht. Een sprinter wordt niet gemaakt, maar geboren I Ik plofte moreel in elkaar. Myste rieuze krachten? Onmiddellijk na de zege op Falk Hansen was ik rijp voor de gouden medaille. Anderhalf uur later niet meer. Piet Hack spreekt met wielercracks DAGBLAD DE Het is zeven uur. Over Bergen op Zoom waait een westenwind. Regendruppels dansen op het asfalt. De weg glinstert onder onheilspellende wolkenvelden. Het licht in de t.l.-buizen van de ranke straat lantaarns zakt weg. Deze nieuwe dag begint triest. Uit de deur van een groot garagebedrijf stapt iemand naar buiten: een fiets aan de hand. Een man die op tijd bij zijn baas moet zijn? Hij kijkt naar de hemel, trekt de kraag van zijn jas dichter om zich heen en stapt op. Hij rijdt in de richting van een viaduct, slaat rechts af en verdwijnt uit het smalle gezichtsveld. Rondom de garage blijft het nog minuten stil. Eindelijk trekken de zwartste wolken op, breekt de dag door en schiet de straat vol leven. Kinderen gaan naar de kerk. Meisjes fietsen voorbij. Jongens roepen iets tegen eikaar en danals de torenklok op enkele minuten voor acht staat wemelt het plotseling van mannen op de weg. Zij gaan het terrein op achter de garage en stallen hun fietsen. Zij zijn er bijna allemaal tegelijk. Daar verschijnt er nog één. Hij zet zijn karretje tegen de gevel en klopt het nat van zijn jas. Het is de directeur van het autobedrijf. Toine Mazairac nu Een glas-in-lood-raam, badend in felle kleuren, markeert de werkkamer van Toine Mazai rac, eens een geadoreerd wieler kampioen. Hij gaat zitten achter een ronde, eikehouten tafel, grijpt uit een hoge kast een boek en begint zonder aarzelen de meest aangrijpende fasen uit zijn wielerleven te vertellen: in een stipte volgorde, enthou siast, geladen. Zijn stem klinkt triomfantelijk bij het vermel den van een overwinning, som ber bij het releveren van een sportdrama. Hij start met „Ik was, ofschoon ik in Roosen daal ben geboren, een rasechte Bergse jongen. Ik volgde er de la gere school en kwam op de h.b.s. Mijn belangstelling richtte zich niet alleen op de vrij saaie studie, maar vooral op de wielerbaan, een spran kelend stuk stadsleven. Daar schoten namen als Piet van Nek, Cor Bleke- molen, Piet Moeskops, Victor Wou ters, Sjaak Smout en zoveel anderen voorbij. Hun korte en lange sprintjes, achtervolgingen en koppelwedstrijden, werden door de Bergse jeugd ge- imiteerd. Het was natuurlijk streng verboden op de baan te komen, maar een jongen, die niet op de Raayberg had gereden., telde niet mee. Ik sjouwde er naar toe op een fiets met draadbanden en wat bleek? Op een van de paasdagen van 1920 moesten er nieuwelingen rijden. Zij trainden reeds enkele dagen tevoren. Ik wrong mij er tussen op mijn ge wone fiets en maakte voor de aar digheid een sprintje, dat een repliek uitlokte. Langs de baan stonden en kele wielerinsiders die tegen elkaar fluisterden: „hé, zie je die snotneus van Mazairac? Dat ventje kan fiet sen." En zij vertelden het verder te gen Frie Melsen en Sjaak Smout, die mij kwamen vragen op tweede paas dag mee te doen, want zij konden een plaatselijke favoriet best gebrui ken. Wat moest ik doen? Mijn moe der zou nooit toestemming geven. Ik was immers een eerzaam secretarie- ambtenaar. Thuis gekomen knipte ik echter de pijpen van een nog bruik bare broek. En vader? Hij zou hels zijn als hem de vraag werd gesteld of zijn zoon mee mocht doen aan dat wielergedoe. Ik prutste in een schuurtje alleen wat aan mijn kar retje en dat wekte niet al te veel achterdocht. Op de tweede paasdag was ik er in een onwerkelijk korte broek, op schoenen met veel te lange veters en met een slagersfiets. Ik startte met een angstig hart achter Ko Willems, die later Olympisch kam pioen zou worden en Jan Maas, een Steenbergse geweldenaar. De afval- wedstrijd ging over dertig ronden. Ik schoot met Ko Willems over. Het publiek ging ongelofelijk te keer. Was dit een droom of werkelijkheid? Ik reed zo hard als ik kon en klopte mijn laatste tegenstander. Schou derklapjes. Enthousiasme. Applaus. Maar ik was een ambtenaar. Zo iemand kon feitelijk geen wielrenner zijn, hoewel hij het wilde worden. Iedere cent, elk dubbeltje legde ik opzij. Ik besloot overuren te maken en van het verworven geld een race fiets te kopen. Goede vrienden deden er wat bij. Ook de onvergetelijke Harrie Verlinden, eigenaar van een drukkerij, wethouder van Bergen op Zoom. Hij ging met Sjaak Smout aandacht aan mij besteden. Als ik reed won ik immers en daarom pre pareerden zij hun pupil op een be langrijke, internationale wedstrijd, die op de tweede paasdag van 1921 in Wilrijk (Garden City) op het pro gramma stond. Ik had nog nooit een grote wielerbaan gezien en nimmer was ik in een internationaal gezel schap Wat moest er van terecht ko men? Alle applaus was voor de Bel gen. Eenmaal het stuur in mijn hand voelde ik mij sterk. Ik was fel. Ik moest iets presteren. Met Rik Hoevenaars, een toekomstig wereld kampioen, bereikte ik de finale. De Belgen waren enthousiast, want die onbekende Toine Mazairac zou het nooit halen. Hij won echter en mees ter Paul Lamberts Hurrelbrinck, een vermaard sportjournalist schreef: „Wilrijk zag een groot talent, dat spoedig op alle wielerbanen zal stra len." De eerste straal? Op de Tilburgse baan volgde de strijd om het natio naal sprintkampioenschap. Ontel bare Bergse supporters waren er. Ook mijn vader, die zich allerminst met mijn sportbeoefening had ver zoend. Hij wilde echter wel eens een dag in de keuken kijken. Ik was een van de favorieten. De beste kansen waren voor Ko Willems, een jongen met meer ervaring, een verfijnde techniek, maar misschien met minder explosieve kracht. Hij verloor de finale. Harrie Verlinden, eigenaar van het dagblad „De Zoom" glunderde en zond een postduif weg om het grote nieuws naar Bergen te vliegen. Ik was nationaal kampioen en had misschien een trotse vader. Hij had echter zoveel gehoord en ge zien, dat er in plaats van een feest een scherpe terechtwijzing kwam en een verzoek om nooit meer in het rennersmilieu te verschijnen. Of schoon ik hem niet kon overtuigen, stond ik het volgende seizoen toch weer aan de startstrepen Ik was immers een weinig betekenend, maar goed werkend ambtenaar, die door de sport op het gemeentehuis een zekere populariteit had verkregen. n. mk Toine Mazairac (boven) als jon getje van 15 jaar op de Raayberg Een best jaar, 1922. Er waren vele wedstrijden en overal veroverde ik bekers en medailles. Het was logisch, dat ik opnieuw sprintkampioen zou worden, maar in Rijswijk ging ik met een zekere nonchalance te werk. Ik had naar mijn gevoel geen tegen standers en werd cr prompt in een serie uitgereden. Ik kon mijn naam overeind houden door het kampioenschap over 50 kilometer te winnen. Deze titel gaf mij het recht naar Liverpool te gaan: stad, waarin de strijd om de regenboogtruien werd gereden. Een grapje? Geen van de deelnemers wilde op het pro gramma voorkomen met rugnummer dertien. Het interesseerde mij niet, ik fietste er mee en reed slecht, zeer slecht. Mysterieuze krachten in de sport? Ik was van de ene over winning tot de andere gekomen, maar in grote wedstrijden was er niets voor mij weggelegd. Maurice Peeters zegevierde in de Grote Prijs van Amsterdam. Hij klopte mij ook in een nieuwe revanche op de Raay berg. Schande? Alleen nederlagen maken iemand groot. Door te ver liezen zakt echter de reputatie en daarom moest ik volledig terugkomen in een volgend jaar. Ik klopte (1923) iedereen in het kampioenschap van Nederland. Met deze vorm, in deze conditie, moest het mogelijk zijn met succes te din gen naar een wereldtitel. Mijn ge dachten concentreerden zich op Zu rich, het nieuwe toneel van het wereldtoernooi. Toine Mazairac een van de favo rieten? Wel degelijk, want in zoveel voorwedstrijden was ik onklopbaar. Spelend haalde ik de finale, die te gen de Fransman Lucien Michard zou gaan. Er heerste vooraf grote heibel, want was het wel goed, dat deze finale zou worden verreden? Lucien Michard heette amateur te zijn, maar hij oefende al maanden tussen de beroepsrenners, hetgeen de regle menten verboden. Het startschot viel. Een serie over enkele honderden me ters besliste over een grote ttiel. Ik kreeg geen schijn van kans en werd verslagen met een halve lengte. Rechtvaardig? De regenboogtrui ging om de schouders van Michard en een illusie plofte op het arme lichaam van een ambtenaar, die te gen de zin van zijn ouders fietste, Harder dan ooit tevoren zou ik na dit echec moeten vechten om te kunnen blijven rijden. Ik accepteerde een contract voor een baanwedstrijd in Enschede. Jacques Kleiboer was or ganisator. Ik meende een sprint te moeten rijden, maar het nummer was een honderd kilometer-koppelwed strijd. Ik spande aan met Jan Maas. Kreunend deed ik de eerste ronden. Ik stierf liever dan nu te verliezen. Arme concurrenten Zij rolden bui ten adem in het gras. Bekers, me dailles en lauwertakken verhuisden naar Bergen op Zoom. De gemiste kans op een wereld titel bleef mij beklemmen. Ik moest een revanche afdwingen en daarvoor 1924 benutten. Ongetraind trok ik reeds in februari naar Milaan voor een internationale meeting Italië FrankrijkNederland. Ik voelde mij weer ijzersterk en triomfeerde in de „Grand Prix". De kranten stonden vol en Koos Speenhoff schreef een vers van de fiere Hollandse trapper, die vlag en natie diende. Het was slechts het begin van een seizoen, want spoedig volgde de „Grote Prijs van Berlijn", met de ronkende na men van Falk Hansen en Paul Os- mella. De sprintwedstrijd was geen formaliteit, maar een hard gevecht, dat mij de zege met een banddikte bezorgde. Kon ik daarna ook de 50 kilometerwedstrijd winnen? Ik lag in een voordelige positie toen plotseling mijn voorwiel brak. Als een doek rolde ik uit de baan. Een gebroken sleutelbeen, gekneusde ribben. Een dokter pakte mij in het gips. Tk moest terug naar Bergen op Zoom. „Nu zult gij eindelijk verstandig zijn", juichte mijn vader, maar ik werd het niet. Een blessure belette mij mee te doen aan de Olympische kampioenschappen in Parijs. Ik zag Ko Willems een titel winnen vanaf de tribune. Mijn come-back kwam in Keulen tijden-* een DuitslandNeder land-duel. De baandirecteur zag graag een Duitse winnaar, want dat was prettig voor de volgende wed strijd. Ik leende mij niet voor zijn spel. was kwaad en versloeg Paul Osmella. het plaatselijk idool, met lengten. Acht dagen later gaf de di recteur een revanche met de hooo op een beter resultaat Paul Osmella vroeg, smeekte om de zege. maar hij werd geklopt. Zou hij misschien win nen in Aken. weer enkele dagen la ter0 Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen. Het secretariepersonoel glunderde en toch had ik mijn doel nog niet bereikt. Misschien in 1925? Het wereldkampioenschap was In Amsterdam. Ik was al nationaal titelhouder geworden. De strijd van de laatste vier ging tussen Jaap Meijer, Bernard Leene, Paul Osmella en mij. Paul Osmella (hij kon een stukje fietsen, maar was geen partij) ver loor. Er volgde een Nederlandse fi nale met Jaap Meijer. Zij begon met een sur place. Eén minuut, twee mi nuten, vijf minuten. Het ongeduld van de officials was groot. Zij mop perden vanuit hun loge. Maar ik ver tikte het de kop te nemen, want ik wist dat Meijer zich op dit kampioen schap had voorbereid achter een tan dem. Hij moest iemand vóór zich heb ben. Acht minuten. Het stadion zag ademloos toe. Tien minuten. Er heerste een volmaakte stilte. Twaalf de minuut. „Dan neem ik de kop maar", gromde Meijer en het was zo. Ik lag ideaal in de baan en zou door een lange print Jaap klein te krijgen. Heel voorzichtig manoeuvreerde ik mij naar boven. En plotseling schoot ik weg. Geweldig hard. Ik greep vier lengten, doch Jaap Meijer had achter tandems getraind. Hij kwam verschrikkelijk terug en kreeg de trui voor de winst van een band dikte. Weer tweede in een wereld kampioenschap! Zou ik het nooit ha len? Het einde van mijn carrière teken de zich af in Kopenhagen. Het was 1926. Een DenemarkenHolland. Voor de start sprak mij een man aan. Gezant Ridder van Rappard. Hij zou het prettig vinden als een Nederlan der op Deense bodem won. Het was goed voor de naam, goed voor hem. Ik wilde de man niet teleurstellen en geraakte in de finale. De kloof naar de eindzege was niet zo groot. De laatste sprint ging tegen een minder bekende Deen. Op zestig meter van de witte streep brak mijn vork. Schedelbasis-fractuur. Ik lag dagenlang in coma. Ridder van Rappard bezocht mij. Hij had een telegram naar Bergen op Zoom ge stuurd, dat ik het wel zou overleven. Ik werd wakker en de gezant kwam aan mijn bed zitten voor een ver trouwelijk gesprek. Neen, ik moest niet meer fietsen. Als zoon van een nette vader en moeder kon ik toch geen zwerver worden. Ik vertelde de gezant wat ik dacht. Ik zou nooit een goede secretarie-ambtenaar wor den. Misschien kon ik mij door de sport omhoog werken, maatschappe lijk iets bereiken. Ridder van Rap pard keek ervan op. Hij vroeg naar meer toekomstplannen en ik zei, dat ik graag in de opkomende automo- bielbussiness wilde. In Antwerpen zou ik mij daarin kunnen bekwamen. De ridder vond de combinatie nog niet zo gek. Hij wilde er bij mijn vader voor pleiten, maar verbond daaraan één voorwaarde. Ik moest hem beloven op school goed mijn best te zullen doen. Ik had de h.b.s. afge lopen en was geen kind meer. Ik gaf hem mijn woord en Terug in Bergen op Zoom sprak ik ernstig met mijn vader. Ik mocht zonder zijn goedkeuring blijven fiet sen. Ik mocht zelfs mijn ontslag ne men op de secretarie. De burgemees ter verklaarde mij voor krankzin nig. De pastoor vond het niet goed, dat ik nog langer in dat dwaze ren nerswereldje zou ronddartelen, maar ik zette door en probeerde te herstel len wat door de Kopenhaagse val verloren was gegaan. Een karige der de plaats in het wereldkampioen schap en een tweede in het nationale gevecht schonken de nieuwe leerling van de Antwerpse autorijschool geen bevrediging. Ik wilde. meer. Ik stu deerde ijverig. Het zag er in 1927 naar uit, dat ik opnieuw ver zou ko men. Het nationaal kampioenschap was weinig meer dan een formaliteit. Keulen was het toneel van de strijd om de hoogste internationale eer. Een renner, die mij nog nooit had versla gen, wierp mij in de kwartifinales er uit. Wat een teleurstelling. Moest het in het Olympische jaar 1928 ook zó gaan? Ik prepareerde mij grondig op de Spelen. Ik had een redelijke kans op een medaille, zelfs op het goud. Ik fietste gemakkelijk en verpletterde in de openingsseries de kampioenen van Engeland, Australië en Amerika. Ridder van Rappard, die even zijn Kopenhaagse post in de steek had ge laten om de eerste wedstrijden te zien, kwam naar mij toe. ,.Je rijdt uitste kend Toine", zei hij. „Enne ik hoor dat het op de Antwerpse school ook goed gaat". Ik keek raar op. Had deze man, die slechts een kleine schakel in mijn leven was, het de moeite waard gevonden mij te vol gen? Ik was hem dank verschuldigd en hoe kon ik die beter schenken dan door het veroveren van een Olympi sche titel? Ik reed mij in de halve finale en lootte om uit te komen tegen Falk Hansen, de Deense favo riet. Het Amsterdamse stadion puilde uit van het volk, dat mij tegen de Deen wilde zien. Falk Hansen? Hij was gereed voor de sprint, maar plotseling verscheen er een knap, hoogblond meisje op de baan. Zij kuste Falk pardoes een duwde hem een boeket bloemen in de hand. Wat???? Dat was verregaand. Die vent, neen dat meisje moest ik een les geven. Falk begon het duel met een sur place. Ik keek na enkele minuten recht in zijn ogen en demaireerde. Met drie, vier houwen was ik van hem weg. Hij viel terug aan, het geen ik mocht verwachten. Ik gaf hem echter geen kans eventueel bin nendoor te komen. Ik verplichtte hem hoog in de baan over mij heen te gaan. Het betekende, dat hij een afstand van een dikke meter meer moest af leggen. Het was hem te veel. Hij kon niet anders doen dan mij zijn bloemen geven, maar ik was er nog niet. De Fransman Roger Beaufrand had eveneens de finale gehaald. Die man kon ik kloppen, maar wat ge beurde er? De heren organisators van de Spelen beslisten, dat de finale- rit om de sprinttitel pas gereden zou worden na afloop van een anderhalf uur durende demonstratie. Het pu bliek moest bezig worden gehouden met een handbalwedstrijd tussen een aantal Canadezen. Ik smeekte nu te mogen rijden, onmiddellijk, maar het programma was zó gewijzigd. Aan de rand van de piste ging ik zitten en ik plofte moreel in elkaar. Mysterieuze krachten? On middellijk na de zege op Falk Han sen was ik rijp voor de gouden medaille. Anderhalf uur later niet meer. Elke dag van mijn leven kon ik de Fransman verslaan, maar nu? De rit begon en zij interesseerde mij blijkbaar niet. Ik reed volkomen passief, liet de Fransman maar be gaan en werd verslagen. Het stadion was diep teleurgesteld. Het had op mij gerekend. Roger nam de gouden medaille in ontvangst en ik kreeg een zilveren. Onbegrijpelijk! Moest ik dan altijd falen op een beslissend moment? In 1929 kreeg ik verkering met een Bergs meisje, Louise de Haas. Zij zou later mijn vrouw worden. Zij bekommerde zich niet om fietsen en volgde slechts alles van op een af stand. Dit was mij duidelijk gewor den. In grote wedstrijden, wanneer er een titel op het spel stond, kwam ik op het ogenblik van „alles of niets" tekort. Zou ik iemand kunnen vin den, die mij op dat kritieke, steeds weer opdagende moment heen kon helpen? Ik informeerde links en rechts en kwam terecht bij de Duit ser Jean Schorn. Hij wilde met mij meegaan naar Zurich voor het we reldkampioenschap. Hij had er maar honderdtwintig gulden voor nodig. Een van mijn vrienden schonk het bedrag. Jean Schorn gekscheerde in de trein, die drie dagen voor de aanvang van de wedstrijden de Zwitserse stad binnenliep. De Duitser charterde goedkope, maar uitstekende maaltij den. Hij was een komplete, handige jongen. Hij wilde er niets van horen, dat ik ging logeren in het deftige hotel, dat de wielerbond had aange wezen. Hij' had een beter huis en stapte binnen ip de woning van een oud, braaf moedertje. Haar huisje lag slechts enkele honderden meters van de Oerlikonbaan. Zij was gezel lig. Haar dochters ook. Jean was te vreden en organiseerde korte uitstap jes. Hij joeg alle journalisten, die naar de eeuwige favoriet Mazairac kwamen kijken, de deur uit. De voor bereiding was ideaal en eenmaal in het toernooi sprintte ik gemakkelijk naar de finale, die mij tegenover de Engelsman Goszens bracht. Het grote ogenblik kwam. Ik was één bonk zenuwen. De starter stond gereed met zijn vlag. De rit kon beginnen. Plotseling stoof Jean echter de baan op. Hij bekeek even mijn fiets en richtte zich vervol gens in gebroken Engels tot mijn tegenstander. „Naast jou staat de wereldkam- Een succesvol zakenman, die dank baar aan zijn wielertijd terugdenkt, omdat de sport hem zoveel leerde. pioen, Tommie". Goszens werd lijk bleek. De vlag viel en het was geen race, want de Engelsman bezat geen macht. Ik stoof over de eind streep en verwachtte applaus. Het publiek verroerde zich bijna niet. Er was iets anders. Voor de eerste maal werd de strijd om de titel niet beslist in één rit, maar moesten er twee en zonodig drie worden gereden. Ik had geen ogen blik aan het nieuwe reglement ge dacht. Ik was er dus nog niet. Er verstreek een kwartiertje. Ik wandel de even naar de cabine en ontmoette er een oude Italiaanse vriend, Marti- nelli. Hij kuste mij spontaan en zei: „Maak je geen zorgen over die vent Die vreet jij op. Jij moet nog vroe ger demarreren". Ik was er niet van overtuigd de Engelsman weer te slaan. In de eerste rit was ik op tweehonderdvijftig meter van ae streep over hem heen gegaan. Wat moest ik nu doen? Vroeger aanval len, later? Ik wist het niet, maar een maal op mijn fiets en in de baan kroop ik achter de Brit. De bel ging Op hetzelfde ogenblik vloog ik over hem heen. Hij was verslagen. Ik was wereldkampioen. Applaus. Bloemen, een eretrui, lok kende contracten. Ik had mijn doel bereikt. Eergen op Zoom feestte en bereidde mij een weelderige ontvangst. Wat moest ik beginnen? Ik kon onmid dellijk beroepsrenner worden en een papiertje tekenen, dat mij a raison van twintigduizend gulden voor een rondreis naar Australië zou brengen. Ik wilde echter niet zo ver van Lou ise de Haas vandaan. Ik had andere plannen en er was een kleine moge lijkheid. Ik kon directeur worden van de n.v. Motor, een automobiel zaak, die op de rand van een faillis sement was. Geen aanlokkelijk aan bod. Maar mijn trouwe Bergse vrien den zeiden: „Jij bent de man, die deze firma recht kan zetten. Ik kreeg twee jaar de kans iets van de n.v. Motor te maken. In die periode moest ik alle aandelen overnemen. Ik deed het en trouwde. Ik fietste nog een enkele wedstrijd, maar verloor mijn zaak geen seconde uit het oog. Ik ging er trots op, dat mijn vader mijn bedrijf zag groeien". Toine Mazairac slaat het boek, dat voor hem ligt, dicht. Hij zucht en zegt: „Ik heb nu dertig man per soneel. Ik heb ze gekregen dank zij mijn doorzettingsvermogen: een geschenk van de wielersport". De wielersport? Het hart van de drieënzestigjarige Bergenaar klopt er nog voor. Elke morgen stapt hij uit de deur van het grote ga ragebedrijf. Een fiets aan zijn hand. Ook als donkere wolken boven Bergen op Zoom hangen en een wilde westenwind door de straten waait. Toine Mazairac slaat rechtsaf en verdwijnt uit het ge zichtsveld. womaw.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1964 | | pagina 9