Gerard Walschap
in gesprek met Willem Enzinck
Het individ
lijd
en van de
MODERNE SCHILDERIJEN
in Ettens
Zwaantje
Wiandeling door de tijdschriften
RAAM - MER11.IN - DE GIDS - HEI NIEUWE ROEK
OPENLEGGEN
VAN EEN
WIJDERE
HORIZON
voor
hogere letterkunde
„WIJSHEID
MAAKTE
MIJN TAAL
LOSSER"
13
mensen en muzen
- mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen
Aan het sterfbed
van A. Mar ja
Nadelen van een
vertaling
Het taboe rond
Achterberg
Afwijkende mening
over Van Nijlen
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 7 MAART 1964
16
T7EN KLEINE MAN met een astrakanmutsje op, komt kwiek de steiger van
1 de veerboot over de Schelde aflopen waar ik hem opwacht: Gerard
Walschap, Vlaams auteur van een aantal romans, die een oeuvre vormen
dat niet alleen door zijn psychologische stenografie en taalbehandeling op
zichzelf belangrijk is, maar dat ook baanbrekend was voor de jonge
Vlaamse literatuur.
Als hij zijn astrakanmutsje afzet, wordt dun grauwgrijs haar zichtbaar,
dat het gezicht met de gevoelige neus, de nog gevoeliger diepbruine ogen,
waarvan de uitdrukking op een ondergrond van voortdurende aandacht en
opmerkzaamheid schommelt tussen melancholie en strijdbaarheid, plots een
nuance ouder maakt.
Geboren 7898 vult hij hardop het hotelregister in, och, och, een oud
man Maar heel zijn wezen straalt jeugdige veerkracht uit. Of hij staat,
loopt of zit, zijn houding is altijd opvallend recht: beheerste hartstochtelijk
heid. Hij spreekt gemakkelijk, formuleert goed, maakt daarbij slechts zelden
een gebaar met zijn handen, die hij in het algemeen weinig toont, die
althans weinig opvallen. Die avonds houdt hij een lezing: „De weg van een
schrijver". Zijn weg.
dacht toen: Waarom zou men niet zor
gen dat diezelfde uitgeverij ook werk
krijgt waarop zij niet hoeft toe te leg
gen? Zo groeide de prettige relatie.
Natuurlijk speelt ook het feit dat de
Uitgeverij in Vlaanderen de laatste ja
ren tot een veel hoger niveau is geste
gen een rol en bij die stand van zaken
vind ik dat een Vlaams schrijver in
Vlaanderen uitgegeven moet worden."
Ubent gepensioneerd inspecteur van
de openbare bibliotheken, een van
die functies, die de Belgische regering
graag aai: een schrijver toebedeelt,
omdat het hem voldoende gelegenheid
biedt zich aan zijn literair werk te wij
den. Als u dat ambt niet gehad had,
zoudt u dan als veelgelezen auteur van
uw werk hebben kunnen leven?"
„Neen, beslist niet en dat is ook be
grijpelijk omdat ik altijd tegen de
draad inging".
,,Wat is dan uw mening omtrent de
Noordnederlandse schrijversactie tot
subsidiëring van letterkundigen?"
„Dat ligt natuurlijk in de eerste
plaats -an het ontwerp. Bij mij is het
altijd zo dat een bepaald onderwerp,
een bepaald boek een eigen taalbehan
deling vraagt. De vorm wordt bepaald
door het onderwerp. Maar de algemene
lossere taalbehandeling, die u signa
leert, is geloof ik ook wel het gevolg
van een zekere mildheid en wijsheid
die ik gekregen heb. Ik geloof dat ik
niet meer zo geconcentreerd zou kun
nen schrijven als vroeger, ik ben nu
een ander geworden".
We dwalen af naar de schilderkunst,
.die ons beider belangstelling heeft
en die ook Walschap al van jongs af
ter afwisseling van zijn litteraire werk
beoefent, waarbij zijn bemoeiingen
vooral het portret gelden.
Hij begint:
Als de mensen Streuvels zien, dan
glanst er in hun ogen bewondering, als
ze Claes zien komt er genegenheid op
hun gezichten en als ik persoonlijk te
genover hen sta neem ik altijd nieuws
gierigheid waar. Hij tekent de weg
van de schrijver, die begint bij de ne
genjarige jongen, die, werkend aan een
schoolopstel, het wonder vas de taal
als instrument van expressie ontdekt,
de verrukking van het schrijven. Hij
vertelt van de katholieke roman die
hem als aankomend auteur voor ogen
zweeft en die hij ook schrijft. Daarna
komt de weg vol te liggen met strui
kelblokken van verkeèrd begrip, van
beschuldigingen van pornografie, die
de jongere Vlaamse collega van thans
niet meer in die mate op zijn pad
vindt. Dank zij deze onverschrokken
pionier, een man die zichzelf met de
woorden van André Gide karakteriseert
als disponible a la vie.
Hij zegt: „Soms denk ik wel eens:
ik zou ook liever geleefd hebben als
Claes dan als een, zij het ook nog zo
eervolle, rebel te boek te staan en ook
een pijpje gerookt hebben aan de
haard.... Maar ook: ,,Ik ben er dank
baar voor te hebben mogen medewer
ken aan het doorbreken van de Vlaam
se engheid en beslotenheid, aan het
openleggen van een wijdere horizon,
aan een Vlaamse literatuur, die in Eu
ropees verband volwaardig is.
Hij vertelt: „Albert Westerlinck, de
priester-schrijver José Aerts uit Leu
ven, roept mij aan een diner van let
terkundigen over de tafel toe: „Ge
rard, wanneer je trilogie Adelaide,
Erik, Carla (De familie Roothooft) nü
verschenen was, dan zou ze als een
goede katholieke roman ontvangen
zijn! Dat was van mijn vriend-door-
alle-jaren-heen natuurlijk goed bedoeld.
En toch kon ik niet op zijn woorden
reageren, ik kon niets zeggen, ik zweeg.
Ik dacht aan mijn moeder, die dood
is, die stierf in het besef dat haar zoon
•lechte boeken schreef.
JJET LIJDEN van miljoenen joden in
de periode 1933—1945 is al veel
vuldig in al zijn gruwzaamheid en
massaliteit uitgebeeld in film en lite
ratuur. Schokkend is daarin vooral het
massale, georganiseerde en technisch-
doordachte van de jodenmoord. Het
joodse individu dat het lijden te door
staan had, dreigt evenwel in de massa
van lotgenoten onder te gaan.
Er bestaan echter tientallen boeken,
die het individuele lijden van een
vervolgde jood, of van een geteisterde
joodse familie schilderen. Het bekend
ste is wel Anne Franks „Het Achter
huis". In dit genre is dezer dagen we
derom een boek verschenen. Het is ge
titeld ..Grote mensen dromen niet" en
de schrijfster is Jaqueline Doorn. Het
verhaal verplaatst ons naar het Praag
van voor de oorlog. Praag was een
brandpunt van de grote politiek in die
dagen en de vlam van de tweede we
reldoorlog werd daar aangestoken. Aan
Nina, het jonge meisje dat in een jood
se omgeving opgroeit, ontgaat dit ech
ter. Het joodse milieu waarin zij leeft,
een milieu dat doortrokken is van spi
ritualiteit en mystiek-, vormt als het
ware een pantser tegen de buitenwe
reld. Als tenslotte de haatgolf het we
reldje van Nina wegsleurt, vergaat het
dit meisje alsof het laatste oordeel is
aangebroken.
[n sommige opzichten heeft „Grote
mensen dromen niet" een tegenhan
ger gekregen in het bij H. J. W. Becht
uitgegeven „Levie de Lange's dag
boek". Dit is een volkomen authentiek
verhaal. Levie de Lange woont momen
teel in Amsterdam en hij vertelde het
verhaal van zijn leven aan de journa
list Jaap Stigter, die het, zoveel mo
gelijk in de woorden van Levie de Lan
ge opschreef.
De Lange behoorde tot de allerarm
sten en hij had, toen het noodlot toe
sloeg, vijftien kinderen. Er waren twee
tweelingen onder. In 1945 keerde Levie
de Lange als een wrak uit de doden
kampen terug. Zijn enorm sterk gestel
had hem behouden, maar nu lijdt hij
aan een hartkwaal en bovendien heeft
hij angstdromen. Zijn vrouw en de vijf
tien kinderen, waarvan hij zielsveel
hield, zijn in de gaskamers vermoord,
evenals talrijke andere familieleden.
„Ik ben hertrouwd met een joodse
vrouw, die het experimenteerblok heeft
overleefd", vertelt Levie de Lange rus
tig. „Zij begrijpt mijn angstdromen en
dat is een geluk. We praten samen wei
nig over het verleden. Waarom zouden
we ook?"
Sterke geest
Het is de berusting van iemand die ge
teisterd is in een mate die wij ons
hoe zwaar wij ook in het verleden of
nu beproefd mogen zijn nooit zullen
kunnen voorstellen. Levie de Langes
geest was immers even sterk en ge
zond als z.ijn lichaam. Wat de Duitsers
hem en zijn gezin hebben aangedaan
is niet als een nachtmerrie aan hem
voorbijgegaan. Nee, deze man heeft de
bloedige realiteit ten volle ervaren. De
nachtmerries zijn later gekomen.
Levie de Lange vertelt er regelmatig
en zonder veel pathos over. Op elke
bladzijde van het boek opent hij de
deuren van z.ijn verleden. De kinderen
worden geboren. De één na de ander.
Levie de Langeibeschijpt het met te-,
derheid. zondeik ovdsirijving. Een
vriendelijk, kabbelendiFerhaal over een
moeilijk maar iriöUG beleefd bestaan
van een arme joocflpn Amsterdam.
Tot boven de zeventien hoofden van
het gezin de Lange de verwoesting los
breekt. „Ik vertel het nu, omdat ze
zeggen dat het je opluchtver
klaart Levie de Lange.
Eerbied
Het relaas over de razzia's, het trans
port naar de uitroeiingskampen, de
verschrikkingen daar het doemt in
het bock in de volle, ontstekende wer
kelijkheid voor de lezer op. Een fami
lieverhaal, waarin opeens haat, roof en
moord als scènes uit een onderwereld-
film opduiken, zo doet dit dagboek aan.
Het eindigt met de woorden: De
zelfde nacht nog zijn ze gepikt
samen met hun twee kinderen. Dat
klopt met de overlijdensdatum. Het he
le gezin van Philip is ook op 4 juni
1943 vermoord, dezelfde dag als Issie".
Het wordt meer geregistreerd dan ver
teld, zoals alles in het boek onwerke
lijk aandoet en pijnlijk-nauwkeurig ge
noteerd is.
Maar het is de volle, vreselijke waar
heid. De momentopname van het leven
van één enkele Amsterdamse jood. Wie
dit boek gaat lezen, moet zich van sen
satiezucht bevrijden, en proberen met
eerbied de betekenis van de simpele
woorden in zich op te nemen.
TOM KOOPMAN
Later, als wij in mijn kamer samen
zitten te praten vraag ik hem: „Geeft
het feit dat de strijd om een vrijere
Vlaamse letterkunde mede door u voor
een deel gestreden is, niet ook een
beetje een gevoel van gemis?"
„Neen, want er is nu een toestand
ingetreden, er is nu bij ons in Vlaande
ren een startbaan voor een hogere let
terkunde. Er is nu de conditie om nor
maal te evolueren. Men kan schrijven
zonder doodgedrukt te worden. Une art
avec toutes ses dents kan zich nu ont
wikkelen."
„En wie acht u daarvan op het ogen
blik de voornaamste vertegenwoordi
gers onder de dichters en prozaïsten?"
„Tot de dichters, die boven het ex
periment uitgestegen zijn en meer dan
alleen maar verbazing wekken, reken
ik Hugo Claus en Paul Snoek. Zij heb
ben iets te zeggen. Waaraan ik nog wil
toevoegen: bij Claus zie ik voorshands
weinig evolutie, bij Snoek daarentegen
wel, hij is bezig zich met iedere nieu
we bundel voller en breder te ont
plooien Onder de prozaïsten noem ik
natuurlijk ook Claus, verder Ivo Mi-
chiels en Ward Ruyslinck".
„Welk boek uit uw eigen oeuvre is
u zelf, terugblikkend, het liefst en
waarom?"
..Als de omstandigheden waaronder
een schrijver een boek schrijft voor
hem ook mogen meetellen bij een waar
debepaling. dan zou ik zeggen: Celi
baat. Het ontstond in een villa te Wen-
duyne met een uitzicht op zee en dui
nen. dat mijn schildersoog verheugde.
Ik schreef er zo prettig en gemakkelijk
als me later maar zelden overkomen
is."
..Maar ik vermoed dat die prettige
omstandigheden niet alleen die voor
keur bepalen?"
(Met een glimlach): „Neen, ook als
eindresultaat houd ik ervan. Maar in
technisch-artistiek opzicht is mij mis
schien Adelaide het liefst".
..En (hier uitgaande van een eigen
voorkeur in het oeuvre van Walschap)
Houtekiet?"
„Ja. Houtekiet natuurlijk! Dat is
waarschijnlijk het boek waar het meest
van mezelf in steekt. Ge zoudt achteraf
bijna kunnen zeggen, ik heb al mijn
oeken geschreven om eenmaal Houte
kiet te kunnen schrijven".
te spreken over Walschaps
men alt Muziek voor twee stem-
S» ..I zwijgende overeenkomst
Ciï heeftlge" humanisten tot
„Het is ontstaan naar aanleiding van
de oecumenische beweging. Voor mij
biedt niet Teilhard de Chardin maar
Galilei de oplossing. Galilei's oplossing
komt hierop neer: Gods werk kan Gods
woord niet tegenspreken. De natuur
wordt bestudeerd door de exacte we
tenschappen, deze richten zich dus op
het werk van God. Wat de wetenschap
kan bewijzen kan zich nooit tegen God
richten.
Galilei zegt: het woord van God
wordt verkeerd begrepen, omdat men
het letterlijk neemt en verkeerd inter
preteert. Het woord van God moet aan
gepast worden aan de wetenschap. De
gelovigen moeten de humanisten inha
len. Dit is geen aanval op de religie,
zoals men het in Vlaanderen wel ge
zien heeft. Geloof mij, ik ben geen
godsdiensthater, integendeel, wie mij
goed kent, mijn vrienden en mijn gezin
kunnen het bevestigen, ik ben nooit te
gen religie gewees-t, maar wel tegen
de clerus".
„Vroeger, vóór de oorlog werd u in
Nederland uitgegeven. Nu nog alleen
in Vlaanderen".
„Dat is door de omstandigheden ge
komen. Door de dood van Doeke Zijl
stra, de directeur van Nijgh en Van
Ditmar, die bij het bombardement van
Rotterdam omkwam. Hij was de uitge
ver die mij beloofde: als ik op al uw
komende werk evenveel verlies als ik
er in vroeger jaren op verdiend heb,
dan geef ik u nóg uit. Zo'n uitgever
vindt men maar eenmaal in zijn leven.
Was Zijlstra er nog, dan was ik ook
nog bij hem. Intussen heb ik werk ge
had bij een paar andere Nederlandse
uitgevers, bij Bruna, bij Van Kempen,
bij de Wereldbibliotheek ook. Maar het
meest regelmatig geef ik nu uit bij de
Uitgeverij Ontwikkeling te Antwerpen.
Die verklaarde zich op mijn voorstel
destijds bereid het Nieuw Vlaams tijd
schrift uit te geven, een uitgave waar
op natuurlijk verlies geleden wordt. Ik
„Kijk, in principe zal ik nooit een
initiatief ten voordele van schrijvers
dwars zitten, maar als het om het prin
cipiële gaat, dan lijkt het me voor een
schrijver allerminst verkeerd als ieder
ander gewoon mens met een beroep in
het gewone leven te staan en daarnaast
te schrijven. Ieder weet immers dat
men niet de hele dag kan schrijven?
Wat mij persooniijk betreft, het contact
met mensen in deze functie heeft mij
ook voor mijn letterkundig werk alleen
maar voordeel en inspiratie opgele
verd".
„Maar er was bij u dan ook sprake
van een beroep, dat werkelijk g'enoeg
tijd overliet om u aan uw werk te Wij
den. Onze overheid kent zulke functies
niet of zo ze er al zijn, geeft ze daar-
bij geen bijzondere voorkeur aan au
teurs."
„Ik geef toe, het systeem van de Bel
gische regering is goed en vooral ook
eervol voor de schrijvers. Er spreekt
een eerbied voor de schrijver uit. die,
geloof ik, van Franse origine is. In
Frankrijk en in vele andere romaanse
landen staat een schrijver, een kunste
naar in het algemeen, in eer en aan
zien."
„Het lijkt mij toe, en ik denk hierbij
b.v. aan uw boek De Avonturen van
Tilman Armenaas, dat er een verande
ring gekomen is in uw prozabehande-
ling. In veel van uw vroeger werk was
uw proza houtsnede-achtig, geserreerd,
streng en compact."
Links: Walschap
Rechts: Enzinck
foto: Oscar de
Milliano, Sluis
zou ik willen dat wat ik in de letteren
bereikt heb in het schilderkunstige ver
taald was geweest. Als schilder werkt
men gemakkelijker en overzichtelijker.
En toch ze zullen me met een stok
moeten doodslaan om me het schrij
ven af te leren."
Walschap vertelt van Herman Teir-
linck en Ernest Claes en enkele ande
ren met wie hij op gezette tijden geuze
lambique gaat drinken. Als er eens een
nieuwe gast geïntroduceerd wordt luidt
de onderlinge vraag: is het een mens?
Het is een prachtige vraag, realiseer
ik mij, een vraag die alles inhoudt.
Wanneer men haar ten aanzien van
Gerard Walschap zelf stelt kan men er
slechts volmondig met ja op antwoor
den. Hij is een schrijver, die een mens
i: en die nochtans geheel in zijn werk
is opgegaan en opgaat. Een mens en
een schrijver van wie men voelt dat
het waar is wat hij in De Vierde Ko
ning verklaarde: „Met mijn pen heb ik
geschreven wat in mijn hart is".
WILLEM ENZINCK
(Wij willen bij hetgeen Walschap hier
opmerkt over zijn boek „Muziek voor
twee' stemmen" opmerken, dat hij toch
blijkblaar blind is voor de portee van
zijn eigen woorden. In dit boek spreekt
niet de humanist, die wij kennen en
waarmee, de gelovige toch altijd een
gemeenschappelijke gespreksbasis heeft
Hier wordt krenkend gesproken over
wat een ander dierbaar is. Hier komt
een zwart-wit-tekening naar voren, die
het geloven voor domkopperij uitmaakt
en alle niet-gelovigen in het stralend
licht van gezond verstand en breed
begrijpen zet. Het is een naar boek,
een vlek op een ridderlijk blazoen. Het
is geen muziek, maar een kakafonie
voor twee stemmen. Red.).
"OESTAURANT De Zwaan in Etten
heeft een heel eigen sfeer. De
romantiek van dit huis buiten aan
geduid door een mooie, oude gevel,
binnen geaccentueerd door moderne
Windsorstoelen, Engelse cretonne en
een goed stuk antiek, wordt boven
dien mede bepaald door een perma
nente schilderijenexpositie. De wan
den zijn ruim genoeg om vele lijsten
te kunnen verdragen en om in de
csfeer te blijven, zocht de eigenaar
het tot nu toe bij schilders van de
romantische school.
rpHANS heeft de heer Peijnenburg met
deze romantische periode gebroken
en nogal radicaal. Er hangen thans
namelijk niets als modernen, een
ommezwaai, die voor menigeen een ver
rassing en voor velen wellicht een
kleine revolutie betekent. Want met
de rust aan de wanden is het gedaan.
Er is geen poging gedaan een be
paald tijdperk te brengen of een ont
wikkeling te zien te geven. Men krijgt
de indruk, dat er zo maar een greep
gedaan is uit de rijke collectie van
de vader van de eigenaar, de Gel-
dropse industrieel Peijnenburg. Daarbij
geloven wij, dat het heel moeilijk was
een misgreep te doen, want de heer
Peijnenburg sr. beheerst het vak van
connaisseur tot in de toppen van zijn
vingers.
jgR hangt thans aan de wanden van
De Zwaan werk van negentien
modernen. Van enige samenhang tus
sen het geëxposeerde is geen sprake,
men zou zelfs van een chaotische toe
stand aan de wanden kunnen spre
ken. Een broeierige Karei Appel hangt
naast een beschaafde Wagemakers, een
intelligente Corneille in de buurt van
een speelse Lucebert. Liefhebbers zul
len nu de oren spitsen, want hier vie
len in kort bestek vier grote namen.
Hier volgen er nog enkele: Jorn bij
voorbeeld, Gerrit Benner, Léger, Ale-
chinsky, Nanninga.
In tegenstelling tot een tentoonstel
ling hangen de doeken hier als een
accent, zij dienen ter opluistering. Zo
doende zou men kunnen zeggen, dat
zij in hun ware sfeer hangen, omdat
een tentoonstelling hoe dan ook
altijd iets kunstnlatigs heeft.
Daarvan uitgaande krijgt men een
geheel andere indruk van het schil
derij dan op een expositie. Men doet
de ervaring op, dat het dikwijls moei
lijk is een schilderij met zijn omgeving
te doen harmoniëren: het mag er niet
uitspringen, evenmin wegvallen. Dat
eerste is bijvoorbeeld zeker het geval
bij de woeste Karei Appel, die in de
voorruimte alle aandacht op zich ves
tigt. Veel beter verdraagt zich de
voorname Wagemakers met zijn om
geving. De kleurrijke Benner houdt
het met zijn vogels eveneens uitstekend
boven de gloed van een als tafelkleed
gebruikte pers. De romantische vlek,
die Wermaine de „verleidster" noem
de (omdat naar het doek zoveel vraag
was op een tentoonstelling), is wel
licht het enige werk, dat harmonieus
in zijn omgeving opgaat en daardoor
minder dan de andere opvalt. Maar
wie het eenmaal heeft ontdekt kan er
zijn ogen moeilijk van afhouden.
"pR zijn overigens meer ontdekkingen
te doen op deze huiselijk aandoen
de tentoonstelling. De Cubaan Lam
maakte een mythologische voorstel
ling, die geheel in grijs gehouden is
en waarvan de figuren doen denken
aan ijzerconstructies, die ijl in het vlak
staan. Wat over-gedoseerd qua sfeer
leek ons het werk van de Amerikaan
Hultberg, dat hij Vlammende lucht
noemde en dat een epos aan het vroe
gere Californië moet suggereren. De
kleur trilt als het ware aan de wand.
die ruimer had moeten zijn om het
doek blijvend te kunnen verdragen.
Men is met deze namen nog niet, aan
het einde van de rij exposanten. Er is
bovendien nog werk van Sauro, Estève,
Werden, Bouthoorn, Ad Snijders en
tenslotte Lennaerts. Het is zeldzaam
werk in die zin dat verschillenden van
hen in Nederland amper aan bod zijn
gekomen. De moeilijkheid is echter dat
allen met slechts één werkstuk aanwe
zig zijn. Daardoor krijgt men geen
vergelijkingsmateriaal voor ogen, ter
wijl het maken van onderlinge ver
gelijkingen een dubieuze bezigheid
blijkt. Waar iede2*e norm in de mo
derne schilderkunst wegvalt, kan men
alleen de echtheid van de artiest-zelf
proberen te peilen. En daarvan uit
gaande, is deze expositie .een belang
rijke. J. M,
LUCEBERT
wriemelende dieren
JJE januari-aflevering van RAAM be
vat een lugubere novelle van Geert
van Beek onder de titel „De gekrui
sigde rat". Het verhaal is uitstekend
geschreven, maar wordt, geheel volgens
de huidige mode, ontsierd door vloe
ken, vieze woorden en het nauwkeurig
weergeven van seksuele zaken.
Met zeer veel genoegen lazen we een
briefwisseling tussen A. Marja en Klaas
de Wit. Deze laatste herinnert in een
ontroerend naschrift aan het sterfbed
van Marja:
Hij vroeg of ik met hem wilde bid
den. Hij vroeg iedereen die kwam
of hij met hem wilde biddenbij
na iedereen. Toen hij merkte dat
ik het niet kon, vroeg hij me uit
de bijbel voor te lezen. Ik sloeg
het boek Job op, een willekeurig
hoofdstuk, het negentiende. Na
een paar verzen weifelde ik zo
iets lees je niet voor aan iemand
die de dood om de hoek van de
deur ziet staan! Maar hij zuchtte
tussen de pijnden de benauwdheid
doorJa, Heer. Ik las doorhoe
veel moeite het me ook kostte.
Totdat ik kwam bij die na al
les wat eraan voorafgaat ver
bijsterende woorden: Want ik
weet dat mijn verlosser leeft.
Toen kon ik ook bidden.
Gerard Knuvelder maakt wat kant
tekeningen bij de roman „De donkere
kamer van Damocles", met name over
de relatie Osewoudt-Dorbeck.
Naar aanleiding van Henri Bouchet-
tes boek „Leek en Ambt", vraagt Cle
mens Raming zich af of we moeten
ijveren voor een algemeen priester
schap of een algemeen leekschap.
Van de vele dichters, die aan het
woord komen, geven we de voorkeur
aan P. Hawinkels, die ons overigens
onbekend is.
TJET tweemaandelijks tijdschrift MER-
LYN heeft zijn eerste jaargang af
gesloten. Hij is een succes gebleken:
de redactie spreekt van een ongewoon
groot aantal abonnees. Voor dc nieuwe
jaargang wordt een rubriek boekbe
sprekingen aangekondigd en een, die
gewijd zal zijn aan artikelen, waarin
in kort bestek een bepaalde litteraire
tekst behandeld zal worden.
Het eerste nummer van de tweede
jaargang opent met een essay van H.
U. Jessurun d'Oliveira over de nadelen,
waarmee de lezer van een vertaling
rekening moet houden. Volgens de
schrijver maakt de vertaler een gedicht
tegelijk toegankelijk en ontoegankelijk,
want wie vja een vertaling kennis
neemt van een gedicht, neemt tegelij
kertijd kennis van de opvattingen van
de vertaler, die het origineel aan het
oog onttrekken.
Dezelfde redacteur bestrijdt de in
terpretatie die J. Kamerbeek Jr. in
Forum der Letteren gaf van het ge
dicht „Ademen" van J. C. Bloem. Jan
Wolkers draagt een verhaal „De acht
ste plaag" bij met veel humor rond de
sprinkhaan, maar ook met veel viezig
heid.
H. C. ten Berge ziet een sterke be-
invloeding van de dichter Hamelink
door Dylan Thomas, althans door de
vertaling, die Bert Voeten van „Fern
Hill" maakte. De redactie bestrijdt
deze opvatting. J. J. Oversteegen be
spreekt met veel waardering enkele
nummers van het nieuw Vlaams kri
tisch tijdschrift „Bok". Van de poëzie
in dit nummer noemen we een lange
bijdrage van Leo Vroman, waarin we
deze regel aantreffen: „dit is helemaal
geen gedicht". Daar zullen we het maar
op houden.
Qns oudste tij'dschrift DE GIDS is aan
zijn 127ste jaargang begonnen. Het
kreeg een nieuw fris omslag en ook in
de typografie is enige verbetering ge
bracht.
Fokke Sierksma opent de januari-af-
levering met een artikel over Ameri-
ka's zelfkritiek. Deze „Soul-search-
ing" is psychologisch van masochisti
sche aard; sociologisch is ze een vei
ligheidsventiel, dat de tegenstelling
tussen concurrentie en geweten ver
zoent en zo het Amerikaanse „systeem"
draaiende houdt.
J. Bernlef en K. Schippers hadden
een gesprek met de schrijver Albert
Alberts, wiens foto het omslag siert.
Op de vraag of hij wel eens een litte
raire prijs heeft gehad, antwoordde hij:
De novelleprijs van de stad Am
sterdam. Voor Groen. Ik moest er
een stuk uit voorlezen en ik had
het boek niet meer. Ik kon het
niet meer krijgen ook. Ik had gek
genoeg nog ivel de dummy, waar
de eerste drie bladzijden in staan,
en toen heb ik die drie maar voor
gelezen.
Van de drie cultuurflitsen, die J. C.
van Schagen geeft, is „Het zoetertje"
naar onze smaak het best geslaagd.
Redbad Fokkema wijst, in verband
met de jongste biografische onthullin
gen, op enkele tekstveranderingen bij
Achterberg. De veronderstelling acht
hij gerechtvaardigd, dat deze wijzigin
gen voortgekomen zijn uit een wens
naar verhulling, wanneer zij na 1937
worden herdrukt. Zelfs de regels
Ik ben een moordenaarmaar
overmorgen eten wij koek, die zij
gebakken heeft.
uit het gedicht „Moeder" van 1933,
dat dus niet beïnvloed kan zijn door
de gebeurtenissen van 1937, zijn in
1941 veranderd in
Wie ik ook iverd, tvij eten over
morgen de koek die zij gebakken
heeft.
De dankwoorden, die Ed Hoornik en
Harry Mulisch hebben uitgesproken bij
de uitreiking van de prijzen der Jan
Campertstichting, zijn hier afgedrukt.
Tussen de poëzie troffen deze trieste
regels van Pierre Kemp ons het meest:
Een grootse onmacht heeft mij
reeds bevallen,
laatste glansen verwijzen
naar elkaar,
dat het systeem van de P.K.'se
heelallen
is in gevaar, eenvoudig in gevaarl
Qok het kritisch informatief maand-
blad HET NIEUWE BOEK is aan
zijn tweede jaargang begonnen. Pittige
besprekingen van nieuwe uitgaven en
herdrukken zullen voortaan in een
rubriek „Kort en goed" worden opge
nomen. Ze wordt verzorgd door Joost
de Wit.
Jan Walravens schrijft over Jan van
Nijlen in verband met de Constant
Huygensprijs, die aan de dichter ver
leend is. Zijn artikel is geen onverdeeld
blijk van hulde.' Walravens mening
over het werk van deze dichter wijkt
sterk af van de gangbare:
Ik blijf worstelen met Jan van
Nijlen. Of met zijn vrienden die
hem zo hoog aanslaan? Zijn po
ëtische potentie is mij te schraal.
Dr. F. W. van Heerikhuizen vraagt
aandacht voor de rijke nalatenschap
van Maria Dermout Henriëtte L T
de Beaufort is niet erg te spreken
over dr. J. P. Griblings biografie van
prof. Aalberse: „Hij somt gebeurtenis
sen in chronologische volgorde helder
op, maar daar blijft het dan ook bij."
WILLEM v. d. VELDEN