Brandpreventie is nog chaotische zaak Branden eisen steeds meer miljoenen TNO-instituut wil overzicht van bouwmaterialen samenstellen VERSCHIJNSEL DOET ZICH IN VEEL LANDEN VOOR maar meer nonchalance Gevaarlijker materialen, Verspild Grotere risico's Record Ruimtegebrek (Van een van onze redacteuren) ZOLANG de mensen „met vuur spelen", nonchalant en onacht zaam zijn, heeft het brandveiligheids-onderzoek weinig uit werking, want het merendeel van de ongeveer 15.000 branden die jaarlijks in Nederland uitbreken is te wijten aan mense lijke factoren. Dit is de opvatting van dr. J. F. van Elteren, de plaatsvervan gend directeur van het Brandveiligheidsinstituut van het TNO te Rijswijk. Dit instituut verricht in samenwerking met tien an dere landen gedurende ongeveer vijftien jaar onderzoeken naar brandpreventie, beperking en bestrijding. Heel langzaam wordt de sluier van geheimzinnigheid opgelicht, die dit nog onoverzich telijke terrein bedekt. Het zal volgens dr. Van Elteren nog tal van jaren duren eer men een het hele terrein omvattend bruik baar inzicht heeft verworven en waarschijnlijk nog wel veel lan ger, eer de resultaten van het onderzoek in de praktijk hun vruchten zullen gaan afwerpen. Als de mensen maar willen meewerken Er hapert nog veel in de brand preventie in Nederland. Een uiterst belangrijk onderdeel van deze pre ventie is bijvoorbeeld de construc tie en inrichting van woningen, be drijfsgebouwen, openbare gebouwen e.d. en de materialen die daarbij worden toegepast. Wie wil gaan bou wen dient zijn plannen in bij het gemeentebestuur, dat de bouwplan nen toetst aan de gemeentelijke voor schriften betreffende brandveilig heid en zo nodig aan adviezen van het eigen brandweerapparaat. De gemeenten zijn hierin geheel auto noom, er zijn geen landelijke voor schriften waaraan zij zich hebben te houden. Wel kennen we de rijks inspectie brandweer, maar deze in stelling heeft geen inspecterende, slechts een adviserende taak, even als het brandveiligheidsinstituut van TNO en de stichting Ratiobouw te Rotterdam. Stelt men zich nu voor, dat een bouwplan ter goedkeuring wordt in gediend. De dienst van openbare werken, die het bouwwerk op brand veiligheid moeten beoordelen let niet slechts op de indeling er van, maar evenzeer op de bouwmaterialen en constructies die zullen worden toe gepast. In dit laatste schuilt nu een grote moeilijkheid dank zij de ijver van de moderne industrie bij het ontdekken en samenstelling van steeds meer nieuwe materialen in als maar nieuwe toepassingen. Een deur bijvoorbeeld was vroeger van hout, ijzer of glas, maar waar wor den tegenwoordig deuren al niet van gemaakt. Hetzelfde kan gezegd wor den van vloeren, plafonds, leunin gen, leidingen, balkons, wandbekle- dingen, isolatiemateriaal en tal van andere zaken, die in een bouwsel verwerkt worden. niet op eigen initiatief materialen en constructies gaan onderzoeken, om daarmee een algemene en overzich- elijke handleiding samen te stellen? Nee, zegt dr. Van Elteren, want dat zou tot allerlei onverkiwkkelijkheden kunnen leiden, en het instituut zou bovendien de kosten van het onder zoek niet zelf kunnen dragen. De fabrikant die een brandveilig pro- dukt levert zou natuurlijk met zo'n TNO-rapport gevleid zijn, maar een ander die een produkt levert dat niet aan de eisen voldoet, zou zich kwaad kunnen maken over het TNO- initiatief. Onhoudbaar De praktijk is dus thans zo, dat materialen waarbij een TNO-rapport kan worden overgelegd veelal de voorkeur genieten, maar dat er te gelijkertijd nog vele andere worden verwerkt, die nooit op brandveilig heid zijn beoordeeld. Soms wordt achteraf van een fabrikant een TNO- rapport geëist. Alle brandweerdeskundigen en niet alleen dr. Van Elteren zijn het er over eens, dat deze situatie on houdbaar dreigt te worden omdat men op den duur bij het toenemen van het aantal nieuwe bouwmateria len en constructies geen touw meer kan vastknopen aan wat te vertrou wen is en wat niet. Om aan deze chaotische toestand een eind te ma ken heeft het TNO-instituut een be langrijk initiatief genomen, dat door allen die bij brandveiligheid zijn be trokken is toegejuicht. Het instituut zal namelijk bimienkort beginnen met het samenstellen van een los bladig uitgave, waarin (na verzoek aan de fabrikanten-eigenaars) al le tot nu toe door het instituut ver strekte (alleen gunstige) rapporten zullen worden ondergebracht en vervolgens alle gunstige beoordelin gen die nog zullen volgen. De grote betekenis van een der gelijke uitgave is onmiddellijk dui delijk, want iedere aannemer en iedere ambtenaar die bouwplannen moet beoordelen, zal dan onmiddel lijk kunnen nagaan of de in een bestek voorkomende materialen en constructies gunstig zijn beoordeeld. Dr. Van Elteren verwacht, dat een dergelijke handleiding voor betrouw bare materialen, de belangstelling voor het laten verrichten van TNO- onderzoeken zal stimuleren. Men weet nog niet precies op welke wij ze de handleiding zal worden uitge geven, als een eigen uitgave, dan wel gevoegd bij een bestaande uit gave. Het TNO-instituut verricht het onderzoek van bouwmaterialen op basis van het normblad 1076. Het onderzoek betreft dan dus 't brand baar zijn of niet, de snelheid waar mee het materiaal een vlam voort plant, de bijdrage die het levert tot de ,,vlamo verslag" (het kritieke moment, waarop alles in lichter laaie gaat) en tenslotte de brand weerbaarheid (een binnendeur moet het een half uur tegen de vlammen kunnen uithouden. In het eerste kwartaal van dit jaar is in Nederland door brand ge middeld per dag voor bijna een mil joen gulden schade aangericht. De strenge winter heeft zeker een on gunstige invloed gehad, waardoor dit trieste record kon worden bereikt. Het is echter een recordcijfer van voortdurend stijgende brandschaden gedurende de laatste jaren, een ver ontrustend verschijnsel, dat niet uit één oorzaak kan worden verklaard. ven een inzicht te krijgen in het gedrag van branden onder tal van verschillende omstandigheden en binnenkort maakt het instituut een begin met het onderzoek van ver schillende br andbestrijdingsmidde len. Een paar maal heeft het TNO- instituut een huis dat voor sloop be stemd was gemeubileerd met oud huisraad en het zaakje aangesto ken. Dergelijke proefnemingen zijn wel spectacualir, maar volgens dr. Van Elteren leveren zij niet veel op. Bij een experiment moet men na melijk verschillende omstandighe den tijdens het verloop er van kun nen wijzigen, om het geheel te kun nen analyseren. Dat kan wel in het laboratorium, in kleine proefruim- ten op verschillende schaal, die met een bepaalde hoevelheid hout in vaste formaten worden gevuld. Het blijkt dan, dat daarin aange stoken binnenbrandjes op verschil lende schaal een bepaalde ontwikke ling in de brandverschijnselen te zien geven. Door dit verloop te ex trapoleren, kan men belangrijke conclusies trekken over het gedrag van een brand in bijvoorbeeld een woon- of kantoorruimte. Belang Brandgedrag Onderzoekingen van dit soort ver richt het TNO-instituut dus in op dracht van de industrie. Daarnaast tracht het door middel van proe- Met deze en vele andere onderzpe- kingen dringt men langzaam door in de geheimzinnige en onberekenbare gedagingen van branden en de kan sen om ze te voorkomen, te beper ken en te bestrijden. Wie hebben er belang bij, dat dit onderzoek bruikbare resultaten afwerpt. Ie dereen, zal men zeggen, want brand dreigt overal. Men zou dus vooral van industrieën en bijvoorbeeld ook van verzekeringsmaatschappijen kunnen verwachten, dat zij het on derzoek van het instituut zouden subsidiëren, maar dat is nu juist niet het geval. De verzekerings maatschappijen hebben, zolang brandschaden zich op een gelijkma tig niveau bewegen, weinig be lang bij een effectieve preventie en het bedrijfsleven staat overwegend op het standpunt, dat het toch al de verzekeringspremies betaalt. Dit standpunt is vergelijkbaar met de nog veel te geringe toepassing van de voortreffelijke sprinkler-blusin stallatie: de aanschaf en installatie daarvan is te kostbaar om op te we gen tegen de reductie van brandpre- mies. Tenzij een bedrijf door pro- duktieschade te gronde vreest te gaan. De brandschade komt men wel te boven. 0 De plaatsvervangend directeur van het Brandveiligheidsinstituut van het TNO in Rijswijk, dr. J. F. van Elteren, bekijkt het resultaat van een brandproef, die het instituut heeft verricht. De onderzoeken van allerlei materialen en constructies op brand werendheid en dergelijke eigenschap pen worden verricht in opdracht van de industrie. Veiligheid (voorkomen, beperken en bestrijden van onveiligheid) is een uiterst labiel evenwicht. We bouwen om ons heen een monsterlijke techni sche wereld en tegelijkertijd stellen we alles in het werk, om ons in die wereld veilig te kunnen voelen. Maar het heeft er veel van wegdat deze voorzorg steeds achterblijft bij de technische ontwikkeling; we zijn niet in staat met onze „voor"-zorger. de onveilige ontwikkeling vóór te zijn. Dit geldt op sprekende wijze ook voor de brandonveiligheid, de cijfers tonen het aan. De deskundigen zijn niet in staat van deze stijgende cijfers een af doende verklaring te geven en zij voe len zich nog bijna onmondig op het terrein van brandpreventie, van het gedrag van brand, van brandbestrij ding en de duizenden vragen die zich hierbij voordoen. Brand is door de eeuwen heen altijd een verschijnsel geweest, dat ontzag en vrees inboezemde door zijn onberekenbaarheid en geheim zinnigheid. De sluier van deze ge heimzinnigheid is tot nu toe nog maar heel weinig opgelicht, want de wetenschappelijke behandeling van de problemen die zich bij het verschijnsel brand voordoen, is nog pas enkele tientallen jaren ge leden aangepakt, zij staat nog in de kinderschoenen, en ziet het ter rein dat voor haar ligt zich steeds uitbreiden door het verschijnen van nieuwe materialen, kunststoffen, constructies en technische procédé's Voorkomen, beperken en bestrij den van brand kan niet meer een gelukkige of minder gelukkige slag zijn en evenmin 'n kwestie van door ervaring verkregen kennis en intui- tie. Dit alles kan nog slechts ver antwoord en doelmatig zijn, als het naar de eis van de tijd op weten schappelijke wijze wordt aange pakt. Maar geen enkele wetenschap pelijk gegronde preventie of bestrij_ ding van onveiligheid heeft beteke nis, als de mentaliteit van de men sen die hun omgeving veilig of on veilig kunnen maken, 'n ongunstige invloed uitoefent. Dit geldt in het verkeer zo goed als in bedrijven en hier is de brandveiligheid in zeer belangrijke mate afhankelijk van de oplettendheid en voorizchtigheid van de mensen die er werken. In opdracht Het wordt dus duidelijk, dat het geen eenvoudige zaak is om tegen woordig een gefundeerd oordeel uit te spreken over de brandveiligheid van een bouwplan. Er bestaan geen voorschriften voor de toepassing van al die nieuwe materialen en er be staat evenmin een handeleiding waar in men kan vinden wat veilig en be trouwbaar is en wat niet. Wat er wel is drao t,^11 rapporten over het ge- .bi.i brand van afzonderlijke u en constructies (deuren, dip °®tonbalken en zo meer). maakt nr. ?°'instituut heeft °Pge" en din JL Xfrzoel? van de industrie- fabrikant befcleS?.ri2e?.^ SS I BCidUIiCt betaalt de kosten van het gebaseerd' en'1?r.0p het raPP°rt i? eigendom H" if raPPort blijft zijn hij wü Ssheic mee d0en wa' ling in'braTaV". een Stinstige beoorde als recianie' vn h# het gebruiker de beoordeifn J Z1]n Produkt, ah len. mag h£ê ?"gunstlg is uitgeval pen. rapport verstop Kan het brandveiligheidsinstituut In de afgelopen tien jaar is er alleen in ons land naar een globa le schatting voor een miljard gul den verloren gegaan door directe brandschade en bedrijfsschade. Men is er niet mee, als men zegt, dat deze schade toch voor het grootste deel door de verzekerings maatschappijen is vergoed, want men kan met dit bedrag van een miljard gulden niet anders doen, dan het aftrekken van ons nationaal vermogen, het is verspild en in een puinhoop veranderd. De verzeke ringsmaatschappijen zijn wel be langhebbenden, maar zij verliezen evenmin als het door brand geteis terde bedrijf, dat bij hen verzekerd is. De verzekeringsmaatschappijen gaan pas bedenkelijk kijken als er zich een ontwikkeling voordoet zo als de laatste jaren, als de schom melingen in de jaarlijkse schadepos ten zich op een steeds hoger ni veau gaan bewegen. Deze ontwik keling voor de totale brandschade in Nederland (uitgezonderd de ge meente Amsterdam die nooit scha de cijfers verzamelt) ziet er over de afgelopen tien jaar als volgt uit: 1953: 42 miljoen; '54: 46.7 miljoen; '55: 32,6 miljoen; '56: 45,7 miljoen; '57 53,5 miljoen; '58 39,5 miljoen '59 62,7 miljoen; '60 52,5 miljoen; '61 58,7 miljoen; '62 74,7 miljoen In deze reeks ziet men dus, on danks enkele inzinkingen een voort durende stijging en dat deze stij ging in 1963 weer een beangstigend record zal behalen blijkt reeds uit de schade-totalen over het eerste kwar taal en de eerste helft van dit jaar. Bovenstaande cijfers zijn ontleend aan een publicatie van het CBS. De rijksinspectie voor het brandweer wezen, die voor zijn berekeningen een iets andere norm hanteert, no teerde voor het eerste kwartaal een brandschade van ruim 50 miljoen, voor het eerste halfjaar bijna 72 mil joen. Ook bij deze schadebedragen zijn nog steeds niet die van Am sterdam geteld, en die zijn toch voor deze winter niet gering. Dit is een van de onderzoek-ovens van het Brandveiligheidsinstituut van het TNO. Op de foto is de oven open geschoven. In het linkergedeelte wor den wanden (zoals hier is te zien), deuren en dergelijke geplaatst. Als de oven is gesloten worden van bin nen vlammen tegen het bouwmate riaal gespoten. Daar men het vuur bij iedere proef op dezelfde wijze kan regelen, kan men vaststellen of het beproefde materiaal aan de voorge schreven eisen van brandwerendheid voldoet. lopen winter. Zij heeft daarom bij al haar leden de schadebedragen opgevraagd en kwam toen voor de eerste drie maanden van dit jaar op 75 tot 80 miljoen gulden. Als men dit bedrag vergelijkt met de cijfers van de rijksinspectie kan men zonder overdrijven zeggen, dat de brandschade in Nederland in dit eerste halfjaar 120 miljoen gulden heeft bedragen. En dit geldt dan nog siechts de directe brandschade, niet de bedrijfsschade (stagnatie, tijdelijke voorzieningen e.d.) die volgens de raming van de Unie ver gelijkbaar is met het bedrag van de directe schade. Er moet voor deze frappante en hardnekkige stijging een verklaring te vinden zijn, maar niemand heeft die nog, tenminste niet een, die het verschijnsel volkomen duidelijk maakt. Men kan veronderstellen, dat de mensen nonchalanter worden, dat zij te zeer vertrouwd worden met brandgevaarlijke apparaten en materialen, er onoordeelkundig mee omgaan en tijdens, maar voor al na het werk te weinig controle ren wat zij gedaan of nagelaten hebben. De Unie van Schadeverzekeraars in Den Haag, was uiterst benieuwd naar de totale directe brandschade inclusief Amsterdam van de afge- A1 deze veronderstellingen kun nen nog slechts een gedeeltelijke verklaring van het verontrustende verschijnsel geven, want stellig is ook het milieu waarin de mensen leven en werken gevaarlijker ge worden. Dit is wat de assuradeu ren noemen een stijging van de „risico-kwaliteit" en zij verstaan hieronder alle factoren, die van in vloed zijn op de onveiligheid. Voor wat betreft handel en industrie waar jaarlijks meer dan de helft van de totale brandschade aangericht wordt, kan men verschillende factoren noe men en verscheidene daarvan heb ben niets te maken met het idee dat wat nieuw en modern zou zijn ook brandveilig is. De zeer grote fabriekshallen bijvoorbeeld vormen een onbeperkt speelterrein voor de vlammen als zij er eenmaal zijn ontstaan. Moderne fabriekshallen worden opgetrokken van staal en beton, twee materialen die niet doen denken aan brandrisico. Maar breekt eenmaal brand uit in een grote fabriekshal van staal en be ton, dan hebben deze materialen voor de veiligheid geen enkele be tekenis meer. Veel belangrijker is wat er zich binnen die ruimte van staal en beton bevindt, de machi nes waarin vaak licht ontvlambare stoffen worden verwerkt, de vaak onbetekenend lijkende leidingen en isolaties, die van nieuwe en mis schien gevaarlijke kunststoffen zijn vervaardigd en de inderdaad on betekende afscheidingen, die een brand niet stuiten, omdat zij te veel openingen hebben, die dienen voor buizen, leidingen en luchdoorlaat. Vooral de kunststoffen vormen een beangstigend gebied, juist omdat zij nog zo onbekend zijn en al meer dan eens blijk hebben gegeven van onvermoede en onvoorziene ei genschappen wat hun brandbaarheid aangaat. Het is een dwingende eis, dat zij nader worden onderzocht, in gevarenklassen worden ingedeeld en van gebruiksvoorschriften worden voorzien. Er zijn dus talrijke factoren die in de industrie het brandrisico ver groten en er zijn er ongetwijfeld nog vele andere die men niet kent. Tegelijkertijd zijn er oorzaken aan te wijzen, waardoor de schadebe dragen in onevenredige verhouding stijgen. Er zijn er een paar te noe men die voor de hand liggen, zoals de steeds kostbaarder wordende ma chines en (als gevolg van de in dustriële hoogconjunctuur) 't ruim tegebrek in fabrieken en volle pak huizen. waardoor branden moeilijk te bestrijden zijn en meer verslin den. Het stijgende brandrisico vooral dat in de industrie roept natuurlijk de vraag op, hoe de verzekeringsmaatschap pijen hierop zullen reageren. Een aanpassing van de premies schijnt onvermijdelijk, zegt de Unie van Schadeverzekeraars hierover. Maar, zo voegt zij er aan toe, in Nederland werken 300 brandassuradeuren, waar van de helft buitenlanders. Hun onderlinge concurrentie is uiterst fel en hierin ligt de garantie, dat 'n eventuele ver hoging van de brandpremies zeker niet ongemotiveerd zal geschieden. In Engeland, waar in de brandverzekering nau welijks van concurrentie spra ke is, hebben de assuradeuren besloten de premies voor in dustriële brandrisico per 1 de cember a.s. met 15 procent te verhogen. (Van een van onze redacteuren) Er is een verontrustende stijging merkbaar van de schade die jaarlijks in ons land door brand wordt aangericht. De cijfers zijn beangstigend, van jaar tot jaar worden zij hoger in een niet te stuiten klimmende reeks. Zij zijn in lijnrechte tegenspraak met een ongemotiveerde gemoeds rust als zouden wij tegenwoordig zo veilig bouwen, zo veilig wonen en zo veilig werken. Het klopt niet, want branden schijnen tegenwoordig veel gemakkelijker uit te breken, zich veel sneller uit te breiden en veel moeilijker te stuiten. Brandschade-miljoenen hebben nooit op een vast niveau gelegen, zij hebben steeds zekere schommelingen vertoond, waarin deskundigen een periodiciteit hadden ontdekt, een op en neer gaande lijn binnen het verloop van een bepaald aantal jaren. Deze schommeling treedt nog steeds op, maar het verontrustende daarbij is thans, dat na iedere inzinking het totaal weer hoger uitkomt dan een vorige top, veel hoger zelfs, zodat men nu bijna ieder jaar kan spreken van een nieuw alarmerend record. De prijsstijgingen blijven daarbij ver achter. In de afgelopen twaalf maanden is er een groot aantal verwoestende en catastrofale branden opgetreden. Zij pasten precies in de stijgende reeks en hebben tot resultaat gehad, dat de brand schade in het eerste kwartaal van 1963 is gestegen tot gemiddeld bijna een miljoen gulden per dag. Maar waarom moesten deze branden optreden? Dat is de vraag waarover de deskundigen en belanghebbenden hun hoofd pijnigen. Is de stijging uitsluitend toe te schrijven geweest aan de strenge winter? In zekere mate wellicht wel, maar dit is allerminst een afdoende verklaring, er moeten stellig nog vele andere oorzaken zijn, want met het nieuwe absolute record, dat na deze winter werd bereikt, is niet de doorgaande stijging over een reeks van jaren verklaard. En wat de deskundigen nog het meest frappeert is, dat een gelijksoortige stijging van de brand schade zich in bijna alle Westeuropese landen voordoet, evenals in de Verenigde Staten en Ca nada.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1963 | | pagina 7