HIJ zweeg weer enige tijd en sprak toen „IK heb liever niet dat u zo spreekt", zei HET was alsof hij mijn gedachten had DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 22 DECEMBER 1962 Wie nadenkt over„oecu mene'" vraagt zich on willekeurig af hoe het in dit opzicht gesteld is met joden en christe nen die toch immers broeders naar de geest en kinderen van Abra ham zijn. In dit ge deeltelijk experimentele kerstverhaal, wordt een poging gedaan om kerst mis het grote teken van de tegenspraak en in zekere zin het keer punt van wegen voor joden en christenen - op zijn betekenis uls schakel in een keten van heilsfeiten en als trait (Vunion tussen oud- en nieuw verbond te toetsen. ANTONIN WERNER. staan", zei Silverstern, „dat sommige her ders in de situatie, daar in die vluchthut, een geweldige tekenkracht, een symboliek hebben gevoeld. Ik kan mij dat gevoel voor stellen. Het is zowat hetzelfde als dat wat je kunt hebben, als je twaalfmaal achter elkaar met twee dobbelstenen het getal zeven gooit. Wetenschappelijk is er dan niets bewezen dan alleen dat het toeval soms heel toevallig kan zijn, maar de sifrt- pele ziel zal zeggen: zie, daarom is zeven een heilig getal. Iets dergelijks moet hen in de geboorte van Jezus hebben gefrappeerd. Een erken ning van een wonder, van een wereld omvattend heilsfeit, die zich louter door symboliek aan je opdringt. Je kunt het geloven, maar je kunt het met evenveel recht niet geloven. De geboorte van Jezus was een grote paradox. De profetieën waren formeel gesproken vervuld, maar in die profetieën zelf lag de paradox al opge sloten. Denk u maar eens in, dat er gepro feteerd werd: Zie, ik zal hem ats een voor werp van tegenspraak tussen u plaatsen Zacht zei ik: „Zalig wie zich aan My niet ergert droevig: „Moet dat misschien de ge nade zijn waarover u sprak? Dat hij -je niet ergert? Maar de geboorte van Jezus lag daar tenslotte dan maar als een uitnodiging tot ergernis, een door de historie bepaalde para dox, een uitdaging bijna Ik vraag mij vaak af wat de drie astro nomen, die u „koningen" noemt, waarmee u waarschijnlijk „vorsten in het rijk van de wetenschap" bedoelt, heeft bezield. Zij had den tenslotte, op grond van astronomische waarnemingen uitgemaakt dat „de maagd een zoon zou baren" strikt wetenschap pelijk hadden zij het bewijs in handen. Maar hebben zij ook geloofd? Werden zij niet geërgerd? Viel het hen niet tegen, die lange tocht te hebben gemaakt om een gewone baby te zien, zoals er zoveel geboren worden in het oosten, soms gewoon langs de weg. Hij was steeds treuriger gaan spreken, met iets van zelfverwijt in zijn stem. Over het water klonken de geluiden van vissers die elkaar iets toeriepen. Donkere klanken. Waarom visten zij in de avond? Je kon niet nagaan waar de vissers zich bevonden. Ik was de eerste die de stilte verbrak. „Je moet heel klein en heel ontvankelijk zijn, geloof ik, om het wonder van het gewone te aanvaarden. Misschien is dat genade. Het wordt je in de schoot gewor pen maar het lijkt zó gewoon te zijn dat je weigert het grootse ervan te erkennen. Het geboortegeheim kan niet door een wetenschappelijk experiment worden ont raadseld. Je kunfc erbij knielen in ge dachten althans of je kunt er bij vandaan lopen. De paradox!" Ik hoorde hem zachtjes grinniken. „Nog vier dagen", zei hij, „dan zien wij elkaar in Bethlehem. Een vreemde gedachte, u reist er heen als pelgrim, die druk doen de is om de glinsterende bossen engelen haar van glasdraad en de kerstkransjes aan de denneboom van uw opgesierde ziel te verwijderen, om op die manier reëel en intens tot aan de bron van het feest te gaan. Maar ik ben ook een soort pelgrim, alleen kom ik uit de tegenovergestelde rich ting U staat hier als de moderne christen uit het moderne Amerika. Ik vertegenwoor dig het oude herdersvolk, dat door bloed en offers heen, ook op weg is naar het licht U moet veel loslaten om Kerstmis te vinden in de pure vorm. Ik zal nog veel moeten verwerven. Maar wie weet, komen wij el kaar op het kruispunt tegen! Dan kunt u mij als een voorvader be schouwen en ik u als een nazaat. De para dox op het punt waar onze wegen in elkaar overgaan zal dan verklaard worden door een andere paradox, die van de jood en de christen die eikaars broeders geworden zijn. Dan pasis het getto er niet meer". >7 i* i zaS. tranen in zijn ogen blinken, z^elf kon ik geen woorden vinden. Ik wilde hem zeggen dat hij, de jood, en ik, de christen, dragers waren van een geza menlijk lot, maar ook van een gezamenlijke belofte. Maar ik vond de woorden niet "pOEN de „Andromeda" in Haifa arriveerde vanwaar wij per auto naar Bethlehem zouden reizen, hoorde ik de kapitein van het schip, een Griek, tegen de bootsman zeg gen: „Moeten we deze laatste avond aan boord met een beetje gezellig maken voor die twee Amerikanen? Tenslotte is het gauw Kerstmis". De bootsman, een pezige kerel, keek sceptisch. „U zult weinig eer inleggen met kerstversieringen", zei hij. „Die ene Ame rikaan is zo zwijgzaam als een oester en die andere is een jood. Die heeft geen weet van Kerstmis....!" ANTONIN WERNER. neerd de geboorte van Jezus zijn. Maar nu doet zich het vreemde verschijnsel voor, dat wanneer wij de geboorte van de hypo thetisch als messias aanvaarde Jezus his torisch benaderen, de feiten nóg als droog zand tussen onze vingers weglopen. Menige jood kan u het kersttafereel zuiverder schilderen dan de beste chris telijke kunstenaars hebben gedaan. Wij joden kunnen zonder noemenswaardige moeite een authentiek beeld van het kerst gebeuren schilderen. Tenslotte was het een joodse aangelegenheid, die zich voltrok in een joodse sfeer. Het zal u misschien verbazen, maar door historievorsing kunnen wij juist om dat wij joden zijn, als het ware over de schouders van de herders kijken naar wat er gebeurde op die plaats, die u liefkozend „het stalletje", of „het kribje" noemt". ik. „Het is vermetel!" „Waarom?", vroeg hij. „Als het kerst gebeuren u interesseert, dan zult u alleen maar gebaat zijn met een zuiver beeld, zonder de reuk van kaarsvet en denne- takken, zonder die kleurige, heidense sym boliek van vruchtbaarheidsfeesten en wat dies meer zij, die zich allemaal aan het kerstgebeuren hebben gelieerd. Het treffende van Jezus' geboorte was juist het ontstellend-gewone ervan. De Da- vididen, dat weet u, moesten naar de plaats waar hun stamvader, David, was geboren om zich te laten registreren. De Romeinse administratie wilde zekerheid omtrent het aantal zielen in die verre kolonie van het rijk. Bethlehem, de stad van David, zat dan ook tijdens de volkstelling met een enorme overbevolking. De prijzen van alle artikelen op de soek stegen met het uur, want de handelaars proefden een zoete winst. Je had reünies van families, die elkaar in jaren niet hadden gezien en nu een feest van het weerzien maakten. De gegoeden en de notabelen hadden het 't plezierigst. Zij hadden de reis naar Bethlehem op comfor tabele manier kunnen maken en in de stad zelf legden zij beslag op de beste hotel kamers die er waren. Een heleboel anderen, arme drommels, zoals Mirjam en Jozef (u noemt de moeder van Jezus altijd Maria, maar eigenlijk heet zij Mirjam), hadden niet alleen een onge makkelijke voetreis van vele weken achter de rug, maar zij grepen er ook iedere keer naast als het er om ging onderdak te vin den. Zo verdwenen zij naar de heuvels buiten de stad, waar dat is een oude traditie van ons herdersvolk vluchtgele- genheden waren. Er werd altijd wat eten neergezet, een kruik wijn of een kruik met water voor degenen die - door noodweer overvallen een toevluchtsoord nodig hadden. In de bergen, in Zwitserland en Italië, heb je dat ook. In één van die noodonderkomens, een spelonk van ongeveer elf bij twee meter, kwamen Mirjam en Joseph terecht. Daar werd Jezus geboren. Het was ongemak kelijk allemaal, afschuwelijk ongemakkelijk en primitief, maar volgens de zeden van bijna tweeduizend jaar geleden in een ver geten uithoek van de wereld, was het niet zo bijzonder. De moeders van het herders volk brachten kinderen ter wereld en trok ken na twee dagen alweer met de stam mee. Niemand in heel Bethlehem vond aan de situatie als zodanig dan ook iets dat de bijzondere aandacht verdiende. De herders, die bij hun kudden overnachtten, zoals dat hoorde, en die uiteraard dicht in de nabij heid van de schuilhut verkeerden, merkten waarschijnlijk pas iets ongewoons op, toen zij in de stilte daarbuiten het geschrei van een pas geboren kind hoorden. Het verhaal, de uit de volksmond opge tekende overlevering, wil dat die herders bazuingeschal en engelenkoren hoorden. Dat kan niet juist zijn. Als Jezus onder bazuingeschal en engelengezang geboren was, dan zou de volgende dag heel Bethle hem in zijn messiaanse zending hebben ge loofd. Wat de herders bedoelden met: een engel die hen wekte, dat is waarschijnlijk de innerlijke, echt-joodse roepstem van tra ditie en heilige plicht gewest, om een pas geboren drager van Davids bloed te gaan begroeten. Dat gebeurt met lofpsalmen, die al bestonden, eeuwen voor Jezus geboren was". Ik huiverde. „Er blijft geen mysterie meer over op deze manier", zei ik. „Uw relaas zou even aandoenlijk hebben ge klonken als het gehandeld had over een geboorte in een Newyorkse kliniek". „Dat moet u niet denken", zei Silver stern ernstig. „Het mag nuchter, ontnuch terend klinken wat ik vertel, maar het raadsel blijft bestaan. Alleen de kerstroman- tiek is er af". „Aha, tóch een raadsel!" zei ik. „Het schijnt onomstotelijk vast te Beiroet, de schone sultane...", zei een stem naast mij. „Eigenlijk betekent het: stad van bronnen...." Het geluid van een menselijke stem in die stille, fluwelige avond, terwijl ik leunend over de rai ling van de naar kruidnagelen en knoflook stinkende „Andromeda" naar het avondlijke Beiroet keek en over de mysterieuze pracht van de miljoenen, flakkerende lichtjes in de verte mijmerde, deed mij hevig schrikken. Het was Samuel Silverstern die gesproken had. Wij waren de twee enige Amerikanen op dit oude, roestige schip dat op weg was naar Haifa. In Brindisi was hij aan boord gekomen. Zwijg zaam en ingetogen, alsof hij permanent aan het bidden was. Ik vermoedde in hem een orthodoxe jood, op weg naar het land van zijn vaderen, zoals honderdduizenden voor hem hadden ge daan. ■PEN zionist. Misschien een voormalige hoogleraar. Misschien een kunstenaar. Wellicht een belangrijke magnaat, die de welvaart van de nieuwe wereld had ver laten om een hard bestaan in Israël te gaan leiden. Maar hij kon met evenveel reden een vooraanstaand leraar aan een talmoedschool zijn. Achter zijn naam op de passagierslijst stond geen beroep of functie vermeld. Nu moet ge niet denken dat het onbekende, het raadselachtige in zijn persoon mij bij zonder intrigeerde. Hij hield mijn gedachten niet méér bezig dan welke andere jood dan ook. Hij had het algemeen-joodse kenmerk dat van de mens met wie hemelse, maar soms ook bizarre machten een wereldhis torisch spel spelen. Hij bezat in zijn gehele verschijning de wezenstrekken van drager van een oeroude cultuur, die even eerbied waardig als vol elan was. Iets persoonlijks, iets waarin hij zich van andere joden die ik heb leren kennen onderscheidde, bezat hij niet. Hij was onge veer vijftig jaar, had het scherpe profiel van zovelen zijner rasgenoten en een blik die even duister als bezield en slim was. Misschien was hij in het geheel geen intel lectueel, maar een diamantslijper uit de joodse wijk in New York, of een kleine scharrelaar uit de slums van Boston of Philadelphia. Maar, zoals gezegd, dit alles intrigeerde mij niet meer dan normaal. Mijn gedachten waren trouwens geheel toegespitst op het doel van deze ongemakkelijke zeereis: het heilige land, waar ik dit jaar het kerstfeest wilde vieren. Een ideaal van tientallen jaren oud. Kerstfeest in de kerk van de Geboorte; daar waar de spil van het chris tendom draait. De pelgrimage daarheen gaf mij een zekere innerlijke rust, een afge- keerdheid van de wereld om mij heen. De plaats die Samuel Silverstern in die wereld innam was volstrekt onbelangrijk en ik had mij er dan ook allerminst over geërgerd, dat mijn enige Amerikaanse medepassagier geen spraakzaam type was. Onze conversatie was beperkt gebleven tot de uitwisseling van een paar beleefdheden. Allebei hadden wij, om onze eigen redenen, behoefte aan stilte, aan meditatie moogt u desnoods zeggen. Silverstern had zo'n meditatie, terwijl mijn geest zich laafde aan de aanblik van dat fonkelende, nachtelijke Beiroet, ruw onderbroken. Maar ik was er niet boos om. Zijn stem was zacht en hetgeen hij zei over „Beiroet, de schone sultane", paste wel in de sfeer van dat ogenblik. Zonder zich schijnbaar om mij te be kommeren, alsof hij hardop aan het denken was, zei Silverstern: „Wortel van leven is Beiroet, de moeder van alle steden, de glorie van de vorsten, eerstgeborene is zijzuster der eeuwen en oud als de wereld zelf, ster van het Libanese land Glimlachend zei ik: „Het is 15 eeuwen oud, wat u daar citeert. Is het niet van Nonnos van Panopolis? Hij maakte een godin van Beiroeten wat hij over haar dichtte geldt vanavond nóg „Van hieruit gezien: stellig", zei Sil verstern. „Maar bent u ooit in de stad zelf geweest? Zij gonst van leven. Tinkelende trams, toeterende auto's, lichtreclame's, en daar doorheen die hele bonte bewegelijk heid van de oriënt muilezels, mensen in lange, leikleurige gewaden: potsenmakers op straat en mannequins in de grote mode huizen; moskeeën en bankgebouwen; ben zinepompen en een oosterse soek.... Nee, u moet Beiroet liever nooit van dichterbij leren kennen dan nu, van de „Andromeda" af. Het zou een desillusie zijn". Silverstern kende de oriënt beter dan ik en voor ik het besefte luisterde ik ge boeid naar alles wat hij over de streken en steden tussen Brindisi en Haifa, het doel van onze reis, vertelde. HEl viel mij op, dat hij sprak als iemand die dikwijls in de Arabische wereld had vertoefd, maar tevens zó als een man die van zijn observaties geestelijke afstand heeft genomen. Soms, als je een conclusie verwachtte over een aantal zaken die hem tijdens vroegere reizen in dit gebied hadden gefrappeerd, kwam hij met een opmerking die zijn verwondering verried. Een ander maal trok hij een slotsom, zonder ook maar te hebben gezinspeeld op gedachten of erva ringen die daarvoor de grondslag moesten hebben gevormd. „U gaat ongetwijfeld naar Betlehem", zei hij op een gegeven ogenblik, alhoewel ik niets over mijn reisplannen had verteld. Zonder een bevestiging op deze vraag te verwachten zei hij: „Kerstmis in New York is inderdaad iets verschrikkelijks. Maar een kerstviering in Betlehem zal u ook niet meevallen. Als je ziet hoe christenen van alle denkbare richtingen van Kopten en Armeniërs tot rooms-katholieken toe daar samen staan te dringen om hun kerstmis te beleven, dan wordt het je benauwd om het hart. Je zou zelfs wel eens bevreesd kunnen zijn dat zij in hun gedrang om zo dicht mogelijk bij het geboortegeheim te komen, het kerstkind zélf zullen dood trappen". „Bent u christen?", vroeg ik verbaasd- Hij schudde langzaam het hoofd. „Ik ben een jood", zei hij. „Maar dat wil nog niet zeggen dat ik daarom niet zou weten wat een kerstviering is". „U vindt onze manier van kerstvieren misschien infantiel en lelijk, vergeleken bij die van de grote, joodse feesten", op perde ik, „maar het wereldse kerstfeest is het echte niet". „Zeker", zei hij. „De joodse feesten zijn niet minder door traditie en oorsprong geheiligd dan het christelijke kerstfeest. Alleen met dit verschil: wij hebben er altijd tegen gewaakt, dat de wereld, zolang zij geen joodse, religieuze wereld was, onze feesten zou profaniseren. Ons loofhutten feest, de grote verzoendag, Paschahet zijn zuiver religieuze gebeurtenissen: ge moedservaringen, met een uiterlijke vorm geving die nog precies eender is als in de tijd van vér voor Christus' geboorte. Maar Kerstmis is niet zuiver meer althans het moet de niet-christen wel veel moeite kos ten om tussen al het wereldse vertoon, al die commercie, tussen de kerstmannetjes en de rendieren, tussen de cadeautjes en de tendom te doorgronden en daardoor: Chris tus te begrijpen". „U bedoelt, dat het liefdeloze in het christendom voor u, als jood, het bewijs oplevert voor het onwaarachtige in Chris tus zelf? In liefdeloosheid van Hém?" Hij glimlachte. „Het zou de joodse geest onteren als zij zó redeneerde. Om het christendom te begrijpen hebben wij, al thans onze stoutmoedigste denkers, ons met de figuur van Jezus beziggehouden. Met hem en met zijn leer. Daarbij werd het zonder meer duidelijk, dat het getto geen wens van Jezus kan zijn. En als het wel zijn wens, zijn schepping zou zijn, dan zou hij met de joden in het getto willen leven en niet met de rechtschapen cipiers daar buiten". „Maar dan aanvaardt u toch Christus, minstens als een toonbeeld van goedheid en liefde?", vroeg ik. „Natuurlijk. Zijn historiciteit loochenen wij niet meer. Maar hoe staat het met zijn zending? Is hij de beloofde messias of is hij slechts een profeet?" Hij zag dat ik hem in de rede wilde vallen. Snel zei hij: „Doet u geen moeite. Ik ken alle christe lijke argumenten. Maar ik ben een jood en ik wil joodse argumenten. Een argument zoalsKerstmis dat kennelijk voor u is! Het geboortefeit op zich moest echter, juist voor ons, joden, het onloochenbare bewijs opleveren dat Jezus was wat hij later pre tendeerde te zijn: Gods zoon". „U wacht op een kerstwonder?" zei ik. „Wat zijn wonderen?", zei hij een beetje smalend. „Voor een gouden-eeuwer is een stoomtrein een wonder en voor een negentiende-eeuwer is de televisie een mi rakel. Een wonder, dat is slechts datgene en strak, en wekte om een of andere reden de indruk dat het de chroomstalen ontman teling was van een ingenieuze machine die geruisloos maar efficiënt op volle toeren werkte. „De wandelende jood!", flitste het op eens door mij heen. Daar had ik hem, ein delijk, geclassificeerd. De wandelende jood de religieuze tegenvoeter van de Vliegende Hollander, gedoemd om eeuwig te dwalen en te zoeken; voorbestemd om nimmereen bestemming te bereiken.... geraden. „Ik ben chemicus", zei hij, „en de scheikunde is wel de meest nuch tere wetenschap die er bestaat. De chemicus in mij heeft wel eens het gevoel, dat de christenen de genade beschouwen als een patentgeneesmiddel, dat op recept van de Kerk verkrijgbaar is. Volgens mij bent u een man, die de patcntgeneesmiddelenwin- kel in New York ontlopen is omdat hij het gevoel heeft tot de bron te moeten gaan. Geen kerstgenade in plasticverpakking, maar kerstgenade kerstwonderen op de plaats waar de geneesmiddelenindustrie haar materiaal heeft gehaaldBethle hem! Hapert er iets aan uw kerstgeest uw kerstFEEST? Is er zoveel in verminkt, dat u naar Bethlehem moet trekken voor de waarheid?" Ik voelde mij betrapt als een kleine jongen, die tegen zijn vriendjes heeft op geschept over het feit dat hij lezen kan, maar die door de mand valt als hij zelfs de letters van zijn eigen naam niet kan spellen. Had Silverstern gelijk? Was mijn reis naar Bethlehem niet de pelgrimage welke de bevestiging van wat ik reeds naar-genade-zoekend uitgedrukt. Ik heb altijd een hekel gehad aan christenen met verscheurde gezichten, die hun leven lang tobben over de vraag of zij wel uitver koren zijn en die daardoor vergeten lief te hebben en blij te zijn. Nu was ik, door Silverstern, ope.ens één van hen. Wij bleven geruime tijd zwijgen. Toen zei hij langzaam: „Zou het in Bethlehem te vinden zijn, dat antwoerd? Kan er uit Bethlehem, in dat opzicht, iets goeds komen?" Onwillekeurig lachte ik, want hij ge bruikte de smalende woorden van de joden in Jezus' tijd in een frappant verband. Peinzend vervolgde hij: „Als het goed was dan moest Kerstmis Christus' ge boorte een keerpunt in het leven van iedereen die zich er ook maar vluchtig mee bezighield zijn. Maar dat is niet zo. Er is onder ons, joden, een belangrijke groep die zich bezighoudt met tekstkritiek en met historisch onderzoek, om op die manier mogelijke bewijzen te vinden voor een wer kelijk messiasschap van Jezus. Deze be weging is een vrucht van de laatste oorlog, die ons zo sterk doet denken aan de kinder moord van Bethlehem „U bedoelt waarschijnlijk de groep joden, die probeert de aansluiting te vinden van het oude testament op het nieuwe". „Zij doen meer dan dat", zei Silver stern. „Zij proberen ernstig te onderzoeken of het christendom niet de voltooiing van het jodendom kan zijn. Maar daarvoor moeten zij ergens in de tijd het kruis punt trachten te vinden, daar waar het zoeken en tasten van onze grote leiders niet meer nodig geweest zou hoeven te zijn. Zo'n kruispunt moet historisch gerede- ONTMOETING kerstdiners, kerstconcerten, kerstbals, kerst kalkoenen en kerstbomen, het wonder terug te vinden waarom het bij u gaat. Met dui zenden gretige, vervormende en vernielende vingers tast de wereld in de windselen waarin Jezus gewikkeld was. Kerstmis ruikt naar denneloof, kaarsvet, fondant en ge braden kalkoenDe christenen hebben hun kerstkind te vondeling gelegd in een huichelachtige, op geld beluste wereld en nu treuren zij erover dat zij het kerstkind niet meer terug kunnen vinden. In plaats van de reus-in-aanleg die de historische Jezus toch geweest moet zijn, vinden zij een suikerpoppetje, met hulsttakjes ver sierd. Een suikerbakkers-messias zei dit alles zonder sarcasme. Maar toch vond hij het nodig op te merken: „Neemt u mij niet kwalijk. Ik wilde u niet kwetsen. Tenslotte bent u op weg om zo dicht mogelijk bij Kerstmis te komen als voor een mens maar mogelijk is: in Beth lehem. Ik heb u alleen willen behoeden voor te hoog gespannen verwachtingen". Al enige tijd daarvoor was het schip weer beginnen te trillen, ten teken dat het de reis vervolgd had. Wij bemerkten het pas toen de lichtjes van Beiroet aan de kim uitdoofden en de avondbries koeler werd. „Ik verbaas mij erover", zei ik pein zend tot Silverstern, „dat u, een jood, die toch niet in Jezus als messias gelooft, zo veel over Kerstmis hebt nagedacht. Meer dan veel christenen over de joodse feesten nadenken". Het scheen dat dit hem aangenaam trof. „Wij joden, alle joden", zei hij lang zaam, „zijn vertwijfelde god-zoekers. Dat moeten wij wel zijn en in een steeds in tenser ijver. Wij willen weten en begrijpen wat wij zijn wat de eeuwige met ons vóór heeft en in dit opzicht kunnen wij niet langs Christus heen „U bedoelt, dat de joden, als zij logisch redeneren, Christus zijn plaats in het heilsgebeuren moeten geven?" „Nee", zei hij „de waarheid blijkt soms uit zijn tegendeel. Op het joods ka rakter, in Europa vooral, staat sterk het stempel van het getto; een schepping van het christendom, een schepping zonder liefde.... Wilden wij het getto begrij pen, dan moesten wij trachten het chris- „....zuster der eeuwen en j oud als de wereld zelf, ster J van het Libanese land...." wat voorlopig onbegrijpelijk is; dat wat buiten de gewone en gevestigde orde om gaat. In de wetenschap kennen wij ook geen wonderen hoogstens het tot dusverre niet begrepene. Zodra wij onze logica, onze redeneerkunst verder ontwikkeld hebben zal het onbegrepene begrijpelijk worden. De christen ziet het wonder als een bewijs stuk. Maar het bewijst op zichzelf niets. Als het wonder een bewijs opleverde, dan moest het alle discussie uitsluiten defini tief of in afwachting van een tegenbewijs: tijdelijk". „Maar genade?", vroeg ik. „Genade tenslotte een wonderlijk begrip, een god delijke akt in de mensenziel de genade verklaart het wonder als bewijs nog sterker: het sluit de noodzaak van een be wijsvoering zelfs uit". „Dat is prachtig", zei hij, „maar het is tenslotte filosofie. Met een andere wijs gerige stelling kunt u haar volkomen on dersteboven gooien Silverstern keek mij een tiental secon den lang indringend aan. Het viel mij op hoe fijn besneden zijn gezicht was en hoe volmaakt van vorm. Hij kon een adept zijn, mits hij de naar binnen gekeerde blik van deze heilige mannen had bezeten. Maar nee zijn ogen staarden wat somber en wan hopig in de verte. Zijn voorhoofd was glad geloofde moest opleveren, maar een inspec tietocht? Een devote inspectietocht een uitdaging aan God, in de geest van: „Laat mij nu, daar in de kerk van de Geboorte, Uw kerstgenade eens ondervinden een kerstgenade die ik nooit heb geproefd ,jU weet dat u gelijk hebt", zei ik zacht. „Wanneer een mens zichzelf eerlijk toetst op de vraag: voel ik de genade in mij werken? dan weet hij het antwoord niet. Misschien, ja, misschien ga ik naar Bethlehem om dat antwoord te halen. Het is, geloof ik, nodig, te putten uit de genade die daar misschien niet als patentgenees middel, zoals u het noemt, wordt ver kocht Ik vond mijzelf op dat moment wat lachwekkend. Als er een derde was ge weest had ik mij stellig minder verbeten- i „De herders die uiteraard dicht J in de nabijheid van de schuil- hut vertoefden, merkten pas iets ongewoons op, toen zij in J de stilte het geschrei van een J pasgeboren kind hoorden".

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1962 | | pagina 25