HIJ zweeg weer enige tijd en sprak toen
„IK heb liever niet dat u zo spreekt", zei
HET was alsof hij mijn gedachten had
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 22 DECEMBER 1962
Wie nadenkt over„oecu
mene'" vraagt zich on
willekeurig af hoe het
in dit opzicht gesteld is
met joden en christe
nen die toch immers
broeders naar de geest
en kinderen van Abra
ham zijn. In dit ge
deeltelijk experimentele
kerstverhaal, wordt een
poging gedaan om kerst
mis het grote teken
van de tegenspraak en
in zekere zin het keer
punt van wegen voor
joden en christenen -
op zijn betekenis uls
schakel in een keten
van heilsfeiten en als
trait (Vunion tussen
oud- en nieuw verbond
te toetsen.
ANTONIN WERNER.
staan", zei Silverstern, „dat sommige her
ders in de situatie, daar in die vluchthut,
een geweldige tekenkracht, een symboliek
hebben gevoeld. Ik kan mij dat gevoel voor
stellen. Het is zowat hetzelfde als dat wat
je kunt hebben, als je twaalfmaal achter
elkaar met twee dobbelstenen het getal
zeven gooit. Wetenschappelijk is er dan
niets bewezen dan alleen dat het toeval
soms heel toevallig kan zijn, maar de sifrt-
pele ziel zal zeggen: zie, daarom is zeven
een heilig getal.
Iets dergelijks moet hen in de geboorte
van Jezus hebben gefrappeerd. Een erken
ning van een wonder, van een wereld
omvattend heilsfeit, die zich louter door
symboliek aan je opdringt. Je kunt het
geloven, maar je kunt het met evenveel
recht niet geloven. De geboorte van Jezus
was een grote paradox. De profetieën waren
formeel gesproken vervuld, maar in
die profetieën zelf lag de paradox al opge
sloten. Denk u maar eens in, dat er gepro
feteerd werd: Zie, ik zal hem ats een voor
werp van tegenspraak tussen u plaatsen
Zacht zei ik: „Zalig wie zich aan My
niet ergert
droevig: „Moet dat misschien de ge
nade zijn waarover u sprak? Dat hij -je
niet ergert?
Maar de geboorte van Jezus lag daar
tenslotte dan maar als een uitnodiging tot
ergernis, een door de historie bepaalde para
dox, een uitdaging bijna
Ik vraag mij vaak af wat de drie astro
nomen, die u „koningen" noemt, waarmee
u waarschijnlijk „vorsten in het rijk van de
wetenschap" bedoelt, heeft bezield. Zij had
den tenslotte, op grond van astronomische
waarnemingen uitgemaakt dat „de maagd
een zoon zou baren" strikt wetenschap
pelijk hadden zij het bewijs in handen. Maar
hebben zij ook geloofd? Werden zij niet
geërgerd? Viel het hen niet tegen, die lange
tocht te hebben gemaakt om een gewone
baby te zien, zoals er zoveel geboren worden
in het oosten, soms gewoon langs de weg.
Hij was steeds treuriger gaan spreken,
met iets van zelfverwijt in zijn stem. Over
het water klonken de geluiden van vissers
die elkaar iets toeriepen. Donkere klanken.
Waarom visten zij in de avond? Je kon
niet nagaan waar de vissers zich bevonden.
Ik was de eerste die de stilte verbrak.
„Je moet heel klein en heel ontvankelijk
zijn, geloof ik, om het wonder van het
gewone te aanvaarden. Misschien is dat
genade. Het wordt je in de schoot gewor
pen maar het lijkt zó gewoon te zijn dat
je weigert het grootse ervan te erkennen.
Het geboortegeheim kan niet door een
wetenschappelijk experiment worden ont
raadseld. Je kunfc erbij knielen in ge
dachten althans of je kunt er bij vandaan
lopen. De paradox!"
Ik hoorde hem zachtjes grinniken.
„Nog vier dagen", zei hij, „dan zien wij
elkaar in Bethlehem. Een vreemde gedachte,
u reist er heen als pelgrim, die druk doen
de is om de glinsterende bossen engelen
haar van glasdraad en de kerstkransjes aan
de denneboom van uw opgesierde ziel te
verwijderen, om op die manier reëel en
intens tot aan de bron van het feest te
gaan.
Maar ik ben ook een soort pelgrim,
alleen kom ik uit de tegenovergestelde rich
ting U staat hier als de moderne christen
uit het moderne Amerika. Ik vertegenwoor
dig het oude herdersvolk, dat door bloed en
offers heen, ook op weg is naar het licht
U moet veel loslaten om Kerstmis te vinden
in de pure vorm. Ik zal nog veel moeten
verwerven. Maar wie weet, komen wij el
kaar op het kruispunt tegen!
Dan kunt u mij als een voorvader be
schouwen en ik u als een nazaat. De para
dox op het punt waar onze wegen in elkaar
overgaan zal dan verklaard worden door
een andere paradox, die van de jood en de
christen die eikaars broeders geworden zijn.
Dan pasis het getto er niet meer".
>7 i* i zaS. tranen in zijn ogen blinken,
z^elf kon ik geen woorden vinden. Ik
wilde hem zeggen dat hij, de jood, en ik,
de christen, dragers waren van een geza
menlijk lot, maar ook van een gezamenlijke
belofte. Maar ik vond de woorden niet
"pOEN de „Andromeda" in Haifa arriveerde
vanwaar wij per auto naar Bethlehem
zouden reizen, hoorde ik de kapitein van
het schip, een Griek, tegen de bootsman zeg
gen: „Moeten we deze laatste avond aan
boord met een beetje gezellig maken voor
die twee Amerikanen? Tenslotte is het gauw
Kerstmis".
De bootsman, een pezige kerel, keek
sceptisch. „U zult weinig eer inleggen met
kerstversieringen", zei hij. „Die ene Ame
rikaan is zo zwijgzaam als een oester en
die andere is een jood. Die heeft geen weet
van Kerstmis....!"
ANTONIN WERNER.
neerd de geboorte van Jezus zijn. Maar
nu doet zich het vreemde verschijnsel voor,
dat wanneer wij de geboorte van de hypo
thetisch als messias aanvaarde Jezus his
torisch benaderen, de feiten nóg als droog
zand tussen onze vingers weglopen.
Menige jood kan u het kersttafereel
zuiverder schilderen dan de beste chris
telijke kunstenaars hebben gedaan. Wij
joden kunnen zonder noemenswaardige
moeite een authentiek beeld van het kerst
gebeuren schilderen. Tenslotte was het een
joodse aangelegenheid, die zich voltrok in
een joodse sfeer.
Het zal u misschien verbazen, maar
door historievorsing kunnen wij juist om
dat wij joden zijn, als het ware over de
schouders van de herders kijken naar wat
er gebeurde op die plaats, die u liefkozend
„het stalletje", of „het kribje" noemt".
ik. „Het is vermetel!"
„Waarom?", vroeg hij. „Als het kerst
gebeuren u interesseert, dan zult u alleen
maar gebaat zijn met een zuiver beeld,
zonder de reuk van kaarsvet en denne-
takken, zonder die kleurige, heidense sym
boliek van vruchtbaarheidsfeesten en wat
dies meer zij, die zich allemaal aan het
kerstgebeuren hebben gelieerd.
Het treffende van Jezus' geboorte was
juist het ontstellend-gewone ervan. De Da-
vididen, dat weet u, moesten naar de plaats
waar hun stamvader, David, was geboren
om zich te laten registreren. De Romeinse
administratie wilde zekerheid omtrent het
aantal zielen in die verre kolonie van het
rijk.
Bethlehem, de stad van David, zat dan
ook tijdens de volkstelling met een enorme
overbevolking. De prijzen van alle artikelen
op de soek stegen met het uur, want de
handelaars proefden een zoete winst. Je had
reünies van families, die elkaar in jaren
niet hadden gezien en nu een feest van
het weerzien maakten. De gegoeden en de
notabelen hadden het 't plezierigst. Zij
hadden de reis naar Bethlehem op comfor
tabele manier kunnen maken en in de stad
zelf legden zij beslag op de beste hotel
kamers die er waren.
Een heleboel anderen, arme drommels,
zoals Mirjam en Jozef (u noemt de moeder
van Jezus altijd Maria, maar eigenlijk heet
zij Mirjam), hadden niet alleen een onge
makkelijke voetreis van vele weken achter
de rug, maar zij grepen er ook iedere keer
naast als het er om ging onderdak te vin
den. Zo verdwenen zij naar de heuvels
buiten de stad, waar dat is een oude
traditie van ons herdersvolk vluchtgele-
genheden waren. Er werd altijd wat eten
neergezet, een kruik wijn of een kruik met
water voor degenen die - door noodweer
overvallen een toevluchtsoord nodig
hadden. In de bergen, in Zwitserland en
Italië, heb je dat ook.
In één van die noodonderkomens, een
spelonk van ongeveer elf bij twee meter,
kwamen Mirjam en Joseph terecht. Daar
werd Jezus geboren. Het was ongemak
kelijk allemaal, afschuwelijk ongemakkelijk
en primitief, maar volgens de zeden van
bijna tweeduizend jaar geleden in een ver
geten uithoek van de wereld, was het niet
zo bijzonder. De moeders van het herders
volk brachten kinderen ter wereld en trok
ken na twee dagen alweer met de stam
mee.
Niemand in heel Bethlehem vond aan
de situatie als zodanig dan ook iets dat de
bijzondere aandacht verdiende. De herders,
die bij hun kudden overnachtten, zoals dat
hoorde, en die uiteraard dicht in de nabij
heid van de schuilhut verkeerden, merkten
waarschijnlijk pas iets ongewoons op, toen
zij in de stilte daarbuiten het geschrei van
een pas geboren kind hoorden.
Het verhaal, de uit de volksmond opge
tekende overlevering, wil dat die herders
bazuingeschal en engelenkoren hoorden.
Dat kan niet juist zijn. Als Jezus onder
bazuingeschal en engelengezang geboren
was, dan zou de volgende dag heel Bethle
hem in zijn messiaanse zending hebben ge
loofd. Wat de herders bedoelden met: een
engel die hen wekte, dat is waarschijnlijk
de innerlijke, echt-joodse roepstem van tra
ditie en heilige plicht gewest, om een pas
geboren drager van Davids bloed te gaan
begroeten. Dat gebeurt met lofpsalmen, die
al bestonden, eeuwen voor Jezus geboren
was".
Ik huiverde. „Er blijft geen mysterie
meer over op deze manier", zei ik. „Uw
relaas zou even aandoenlijk hebben ge
klonken als het gehandeld had over een
geboorte in een Newyorkse kliniek".
„Dat moet u niet denken", zei Silver
stern ernstig. „Het mag nuchter, ontnuch
terend klinken wat ik vertel, maar het
raadsel blijft bestaan. Alleen de kerstroman-
tiek is er af".
„Aha, tóch een raadsel!" zei ik.
„Het schijnt onomstotelijk vast te
Beiroet, de schone sultane...", zei een stem
naast mij. „Eigenlijk betekent het: stad van
bronnen...."
Het geluid van een menselijke stem in die stille,
fluwelige avond, terwijl ik leunend over de rai
ling van de naar kruidnagelen en knoflook
stinkende „Andromeda" naar het avondlijke
Beiroet keek en over de mysterieuze pracht van
de miljoenen, flakkerende lichtjes in de verte
mijmerde, deed mij hevig schrikken.
Het was Samuel Silverstern die gesproken had.
Wij waren de twee enige Amerikanen op dit
oude, roestige schip dat op weg was naar Haifa.
In Brindisi was hij aan boord gekomen. Zwijg
zaam en ingetogen, alsof hij permanent aan het
bidden was. Ik vermoedde in hem een orthodoxe
jood, op weg naar het land van zijn vaderen,
zoals honderdduizenden voor hem hadden ge
daan.
■PEN zionist. Misschien een voormalige
hoogleraar. Misschien een kunstenaar.
Wellicht een belangrijke magnaat, die de
welvaart van de nieuwe wereld had ver
laten om een hard bestaan in Israël te gaan
leiden. Maar hij kon met evenveel reden een
vooraanstaand leraar aan een talmoedschool
zijn. Achter zijn naam op de passagierslijst
stond geen beroep of functie vermeld. Nu
moet ge niet denken dat het onbekende,
het raadselachtige in zijn persoon mij bij
zonder intrigeerde. Hij hield mijn gedachten
niet méér bezig dan welke andere jood dan
ook. Hij had het algemeen-joodse kenmerk
dat van de mens met wie hemelse, maar
soms ook bizarre machten een wereldhis
torisch spel spelen. Hij bezat in zijn gehele
verschijning de wezenstrekken van drager
van een oeroude cultuur, die even eerbied
waardig als vol elan was.
Iets persoonlijks, iets waarin hij zich
van andere joden die ik heb leren kennen
onderscheidde, bezat hij niet. Hij was onge
veer vijftig jaar, had het scherpe profiel
van zovelen zijner rasgenoten en een blik
die even duister als bezield en slim was.
Misschien was hij in het geheel geen intel
lectueel, maar een diamantslijper uit de
joodse wijk in New York, of een kleine
scharrelaar uit de slums van Boston of
Philadelphia.
Maar, zoals gezegd, dit alles intrigeerde
mij niet meer dan normaal. Mijn gedachten
waren trouwens geheel toegespitst op het
doel van deze ongemakkelijke zeereis: het
heilige land, waar ik dit jaar het kerstfeest
wilde vieren. Een ideaal van tientallen
jaren oud. Kerstfeest in de kerk van de
Geboorte; daar waar de spil van het chris
tendom draait. De pelgrimage daarheen gaf
mij een zekere innerlijke rust, een afge-
keerdheid van de wereld om mij heen.
De plaats die Samuel Silverstern in die
wereld innam was volstrekt onbelangrijk
en ik had mij er dan ook allerminst over
geërgerd, dat mijn enige Amerikaanse
medepassagier geen spraakzaam type was.
Onze conversatie was beperkt gebleven tot
de uitwisseling van een paar beleefdheden.
Allebei hadden wij, om onze eigen redenen,
behoefte aan stilte, aan meditatie moogt u
desnoods zeggen.
Silverstern had zo'n meditatie, terwijl
mijn geest zich laafde aan de aanblik van
dat fonkelende, nachtelijke Beiroet, ruw
onderbroken. Maar ik was er niet boos om.
Zijn stem was zacht en hetgeen hij zei over
„Beiroet, de schone sultane", paste wel in
de sfeer van dat ogenblik.
Zonder zich schijnbaar om mij te be
kommeren, alsof hij hardop aan het denken
was, zei Silverstern: „Wortel van leven is
Beiroet, de moeder van alle steden, de
glorie van de vorsten, eerstgeborene is
zijzuster der eeuwen en oud als de
wereld zelf, ster van het Libanese land
Glimlachend zei ik: „Het is 15 eeuwen
oud, wat u daar citeert. Is het niet van
Nonnos van Panopolis? Hij maakte een
godin van Beiroeten wat hij over haar
dichtte geldt vanavond nóg
„Van hieruit gezien: stellig", zei Sil
verstern. „Maar bent u ooit in de stad zelf
geweest? Zij gonst van leven. Tinkelende
trams, toeterende auto's, lichtreclame's, en
daar doorheen die hele bonte bewegelijk
heid van de oriënt muilezels, mensen
in lange, leikleurige gewaden: potsenmakers
op straat en mannequins in de grote mode
huizen; moskeeën en bankgebouwen; ben
zinepompen en een oosterse soek.... Nee,
u moet Beiroet liever nooit van dichterbij
leren kennen dan nu, van de „Andromeda"
af. Het zou een desillusie zijn".
Silverstern kende de oriënt beter dan
ik en voor ik het besefte luisterde ik ge
boeid naar alles wat hij over de streken en
steden tussen Brindisi en Haifa, het doel
van onze reis, vertelde.
HEl viel mij op, dat hij sprak als iemand
die dikwijls in de Arabische wereld
had vertoefd, maar tevens zó als een man
die van zijn observaties geestelijke afstand
heeft genomen. Soms, als je een conclusie
verwachtte over een aantal zaken die hem
tijdens vroegere reizen in dit gebied hadden
gefrappeerd, kwam hij met een opmerking
die zijn verwondering verried. Een ander
maal trok hij een slotsom, zonder ook maar
te hebben gezinspeeld op gedachten of erva
ringen die daarvoor de grondslag moesten
hebben gevormd.
„U gaat ongetwijfeld naar Betlehem",
zei hij op een gegeven ogenblik, alhoewel
ik niets over mijn reisplannen had verteld.
Zonder een bevestiging op deze vraag te
verwachten zei hij: „Kerstmis in New York
is inderdaad iets verschrikkelijks. Maar een
kerstviering in Betlehem zal u ook niet
meevallen. Als je ziet hoe christenen van
alle denkbare richtingen van Kopten en
Armeniërs tot rooms-katholieken toe daar
samen staan te dringen om hun kerstmis
te beleven, dan wordt het je benauwd om
het hart. Je zou zelfs wel eens bevreesd
kunnen zijn dat zij in hun gedrang om zo
dicht mogelijk bij het geboortegeheim te
komen, het kerstkind zélf zullen dood
trappen".
„Bent u christen?", vroeg ik verbaasd-
Hij schudde langzaam het hoofd. „Ik ben
een jood", zei hij. „Maar dat wil nog niet
zeggen dat ik daarom niet zou weten wat
een kerstviering is".
„U vindt onze manier van kerstvieren
misschien infantiel en lelijk, vergeleken
bij die van de grote, joodse feesten", op
perde ik, „maar het wereldse kerstfeest is
het echte niet".
„Zeker", zei hij. „De joodse feesten
zijn niet minder door traditie en oorsprong
geheiligd dan het christelijke kerstfeest.
Alleen met dit verschil: wij hebben er
altijd tegen gewaakt, dat de wereld, zolang
zij geen joodse, religieuze wereld was, onze
feesten zou profaniseren. Ons loofhutten
feest, de grote verzoendag, Paschahet
zijn zuiver religieuze gebeurtenissen: ge
moedservaringen, met een uiterlijke vorm
geving die nog precies eender is als in de
tijd van vér voor Christus' geboorte. Maar
Kerstmis is niet zuiver meer althans het
moet de niet-christen wel veel moeite kos
ten om tussen al het wereldse vertoon, al
die commercie, tussen de kerstmannetjes en
de rendieren, tussen de cadeautjes en de
tendom te doorgronden en daardoor: Chris
tus te begrijpen".
„U bedoelt, dat het liefdeloze in het
christendom voor u, als jood, het bewijs
oplevert voor het onwaarachtige in Chris
tus zelf? In liefdeloosheid van Hém?"
Hij glimlachte. „Het zou de joodse geest
onteren als zij zó redeneerde. Om het
christendom te begrijpen hebben wij, al
thans onze stoutmoedigste denkers, ons met
de figuur van Jezus beziggehouden. Met
hem en met zijn leer. Daarbij werd het
zonder meer duidelijk, dat het getto geen
wens van Jezus kan zijn. En als het wel
zijn wens, zijn schepping zou zijn, dan zou
hij met de joden in het getto willen leven
en niet met de rechtschapen cipiers daar
buiten".
„Maar dan aanvaardt u toch Christus,
minstens als een toonbeeld van goedheid
en liefde?", vroeg ik.
„Natuurlijk. Zijn historiciteit loochenen
wij niet meer. Maar hoe staat het met zijn
zending? Is hij de beloofde messias of is
hij slechts een profeet?" Hij zag dat ik
hem in de rede wilde vallen. Snel zei hij:
„Doet u geen moeite. Ik ken alle christe
lijke argumenten. Maar ik ben een jood en
ik wil joodse argumenten. Een argument
zoalsKerstmis dat kennelijk voor u is!
Het geboortefeit op zich moest echter, juist
voor ons, joden, het onloochenbare bewijs
opleveren dat Jezus was wat hij later pre
tendeerde te zijn: Gods zoon".
„U wacht op een kerstwonder?" zei ik.
„Wat zijn wonderen?", zei hij een
beetje smalend. „Voor een gouden-eeuwer
is een stoomtrein een wonder en voor een
negentiende-eeuwer is de televisie een mi
rakel. Een wonder, dat is slechts datgene
en strak, en wekte om een of andere reden
de indruk dat het de chroomstalen ontman
teling was van een ingenieuze machine die
geruisloos maar efficiënt op volle toeren
werkte.
„De wandelende jood!", flitste het op
eens door mij heen. Daar had ik hem, ein
delijk, geclassificeerd. De wandelende jood
de religieuze tegenvoeter van de Vliegende
Hollander, gedoemd om eeuwig te dwalen en
te zoeken; voorbestemd om nimmereen
bestemming te bereiken....
geraden. „Ik ben chemicus", zei hij,
„en de scheikunde is wel de meest nuch
tere wetenschap die er bestaat. De chemicus
in mij heeft wel eens het gevoel, dat de
christenen de genade beschouwen als een
patentgeneesmiddel, dat op recept van de
Kerk verkrijgbaar is. Volgens mij bent u
een man, die de patcntgeneesmiddelenwin-
kel in New York ontlopen is omdat hij het
gevoel heeft tot de bron te moeten gaan.
Geen kerstgenade in plasticverpakking,
maar kerstgenade kerstwonderen op
de plaats waar de geneesmiddelenindustrie
haar materiaal heeft gehaaldBethle
hem! Hapert er iets aan uw kerstgeest
uw kerstFEEST? Is er zoveel in verminkt,
dat u naar Bethlehem moet trekken voor de
waarheid?"
Ik voelde mij betrapt als een kleine
jongen, die tegen zijn vriendjes heeft op
geschept over het feit dat hij lezen kan,
maar die door de mand valt als hij zelfs
de letters van zijn eigen naam niet kan
spellen. Had Silverstern gelijk? Was mijn
reis naar Bethlehem niet de pelgrimage
welke de bevestiging van wat ik reeds
naar-genade-zoekend uitgedrukt. Ik heb
altijd een hekel gehad aan christenen met
verscheurde gezichten, die hun leven lang
tobben over de vraag of zij wel uitver
koren zijn en die daardoor vergeten lief
te hebben en blij te zijn. Nu was ik, door
Silverstern, ope.ens één van hen.
Wij bleven geruime tijd zwijgen. Toen
zei hij langzaam: „Zou het in Bethlehem
te vinden zijn, dat antwoerd? Kan er uit
Bethlehem, in dat opzicht, iets goeds
komen?"
Onwillekeurig lachte ik, want hij ge
bruikte de smalende woorden van de joden
in Jezus' tijd in een frappant verband.
Peinzend vervolgde hij: „Als het goed
was dan moest Kerstmis Christus' ge
boorte een keerpunt in het leven van
iedereen die zich er ook maar vluchtig mee
bezighield zijn. Maar dat is niet zo. Er is
onder ons, joden, een belangrijke groep die
zich bezighoudt met tekstkritiek en met
historisch onderzoek, om op die manier
mogelijke bewijzen te vinden voor een wer
kelijk messiasschap van Jezus. Deze be
weging is een vrucht van de laatste oorlog,
die ons zo sterk doet denken aan de kinder
moord van Bethlehem
„U bedoelt waarschijnlijk de groep
joden, die probeert de aansluiting te vinden
van het oude testament op het nieuwe".
„Zij doen meer dan dat", zei Silver
stern. „Zij proberen ernstig te onderzoeken
of het christendom niet de voltooiing van
het jodendom kan zijn. Maar daarvoor
moeten zij ergens in de tijd het kruis
punt trachten te vinden, daar waar het
zoeken en tasten van onze grote leiders
niet meer nodig geweest zou hoeven te zijn.
Zo'n kruispunt moet historisch gerede-
ONTMOETING
kerstdiners, kerstconcerten, kerstbals, kerst
kalkoenen en kerstbomen, het wonder terug
te vinden waarom het bij u gaat. Met dui
zenden gretige, vervormende en vernielende
vingers tast de wereld in de windselen
waarin Jezus gewikkeld was. Kerstmis ruikt
naar denneloof, kaarsvet, fondant en ge
braden kalkoenDe christenen hebben
hun kerstkind te vondeling gelegd in een
huichelachtige, op geld beluste wereld en
nu treuren zij erover dat zij het kerstkind
niet meer terug kunnen vinden. In plaats
van de reus-in-aanleg die de historische
Jezus toch geweest moet zijn, vinden zij
een suikerpoppetje, met hulsttakjes ver
sierd. Een suikerbakkers-messias
zei dit alles zonder sarcasme. Maar
toch vond hij het nodig op te merken:
„Neemt u mij niet kwalijk. Ik wilde u niet
kwetsen. Tenslotte bent u op weg om zo
dicht mogelijk bij Kerstmis te komen als
voor een mens maar mogelijk is: in Beth
lehem. Ik heb u alleen willen behoeden voor
te hoog gespannen verwachtingen".
Al enige tijd daarvoor was het schip
weer beginnen te trillen, ten teken dat het
de reis vervolgd had. Wij bemerkten het
pas toen de lichtjes van Beiroet aan de
kim uitdoofden en de avondbries koeler
werd.
„Ik verbaas mij erover", zei ik pein
zend tot Silverstern, „dat u, een jood, die
toch niet in Jezus als messias gelooft, zo
veel over Kerstmis hebt nagedacht. Meer
dan veel christenen over de joodse feesten
nadenken".
Het scheen dat dit hem aangenaam
trof. „Wij joden, alle joden", zei hij lang
zaam, „zijn vertwijfelde god-zoekers. Dat
moeten wij wel zijn en in een steeds in
tenser ijver. Wij willen weten en begrijpen
wat wij zijn wat de eeuwige met ons
vóór heeft en in dit opzicht kunnen wij
niet langs Christus heen
„U bedoelt, dat de joden, als zij logisch
redeneren, Christus zijn plaats in het
heilsgebeuren moeten geven?"
„Nee", zei hij „de waarheid blijkt
soms uit zijn tegendeel. Op het joods ka
rakter, in Europa vooral, staat sterk het
stempel van het getto; een schepping van
het christendom, een schepping zonder
liefde.... Wilden wij het getto begrij
pen, dan moesten wij trachten het chris-
„....zuster der eeuwen en
j oud als de wereld zelf, ster
J van het Libanese land...."
wat voorlopig onbegrijpelijk is; dat wat
buiten de gewone en gevestigde orde om
gaat.
In de wetenschap kennen wij ook geen
wonderen hoogstens het tot dusverre
niet begrepene. Zodra wij onze logica, onze
redeneerkunst verder ontwikkeld hebben zal
het onbegrepene begrijpelijk worden. De
christen ziet het wonder als een bewijs
stuk. Maar het bewijst op zichzelf niets.
Als het wonder een bewijs opleverde, dan
moest het alle discussie uitsluiten defini
tief of in afwachting van een tegenbewijs:
tijdelijk".
„Maar genade?", vroeg ik. „Genade
tenslotte een wonderlijk begrip, een god
delijke akt in de mensenziel de genade
verklaart het wonder als bewijs nog
sterker: het sluit de noodzaak van een be
wijsvoering zelfs uit".
„Dat is prachtig", zei hij, „maar het
is tenslotte filosofie. Met een andere wijs
gerige stelling kunt u haar volkomen on
dersteboven gooien
Silverstern keek mij een tiental secon
den lang indringend aan. Het viel mij op
hoe fijn besneden zijn gezicht was en hoe
volmaakt van vorm. Hij kon een adept zijn,
mits hij de naar binnen gekeerde blik van
deze heilige mannen had bezeten. Maar nee
zijn ogen staarden wat somber en wan
hopig in de verte. Zijn voorhoofd was glad
geloofde moest opleveren, maar een inspec
tietocht? Een devote inspectietocht een
uitdaging aan God, in de geest van: „Laat
mij nu, daar in de kerk van de Geboorte,
Uw kerstgenade eens ondervinden een
kerstgenade die ik nooit heb geproefd
,jU weet dat u gelijk hebt", zei ik
zacht. „Wanneer een mens zichzelf eerlijk
toetst op de vraag: voel ik de genade in
mij werken? dan weet hij het antwoord
niet. Misschien, ja, misschien ga ik naar
Bethlehem om dat antwoord te halen. Het
is, geloof ik, nodig, te putten uit de genade
die daar misschien niet als patentgenees
middel, zoals u het noemt, wordt ver
kocht
Ik vond mijzelf op dat moment wat
lachwekkend. Als er een derde was ge
weest had ik mij stellig minder verbeten-
i
„De herders die uiteraard dicht
J in de nabijheid van de schuil-
hut vertoefden, merkten pas
iets ongewoons op, toen zij in
J de stilte het geschrei van een
J pasgeboren kind hoorden".