Benelux-kruisantenne hoopt naar het „einde van het heelal" te kunnen reiken Nieuw ontwerp PIANOSPELEN Heinrich von KLEIST: een genie met dramatisch talent De koning en zijn goochelaar Krachttermen van Canadese radio-omroeper Reusachtig project is niet alleen voor de virtuoos Kosten-scliaUiiijJ Vóór blijven RADIOKIJKER MOGELIJK IN BRABANT TE PLAATSEN Hij paste niet in de Duitse romantiek Erkenning pas in twintigste eeuw Een sprookje door YORICK Belg betrapt op smokkel 19 DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 17 NOVEMBER 1962 19 Dezer dagen heeft de raad voor het Benelux-kruisantenne-project een enigszins gewijzigd ontwerp voor deze radiotelescoop aan de betrokken regeringen gestuurd. Volgens dit nieuwe project wordt de bouw van een radiotele scoop voorgesteld, die bestaan zal uit twee, loodrecht op elkaar 11 staande armen van anderhalve |f kilometer lengte, waarvan de eer- B ste noord-zuid en de tweede oost- 11 west is gericht. Op de eerste arm B zullen ongeveer achtendertig radio spiegels van dertig meter middel lijn worden geplaatst en op de twee- t de circa vijfenzestig. Deze spiegels j* Wj die een grote overeenkomst ver tonen met de radiospiegel van de radiotelescoop te Dwingeloo, zijn echter veel eenvoudiger van constructie en zij kunnen volgens een methode van standaardproduktie vervaardigd worden. Al deze af zonderlijke radiospiegels zullen door een vernuftige constructie zo nauwkeurig samenwerken, dat zij als het ware één reusachtige radio telescoop vormen met een diameter welke ongeveer gelijk is aan de lengte van de armen dezer kruisantenne. Zo zal de Benelux-kruis antenne, die mogelijk er gens in Brabant wordt ge bouwd, er uitzien. De tot een, radiotelescoop van anderhalve km middellijn gebundelde ra diosignalen van ruim honderd afzonderlijke „radiospiegels" zullen tot dusver ondoorvorste heelalverten voor de mens ont sluiten. Het Canadese radiosta tion CFRB, een filiaal van „Columbia Broad casting", heeft 400 tele foontjes binnen twee uur gekregen, toen de be kendste omroeper van het station, Gordon Sin clair, in de mening dat zijn microfoon afgesloten was, enige ferme kracht termen tegen de Ameri kanen gebruikte. Toen hij zijn uitzen ding plotseling tijdens het lezen moest verkorten, omdat er e enbelnagrijk Amerikaans bericht bin nenkwam, liet hij zich in niet te herhalen woorden ontvallen dat de Ameri kanen naar de pomp konden lopen. Sinclair, een van de bekendste nieuwsomroe- pers in Canada en ie mand die niet graag een controverse ontwijkt, heeft gezegd: ,,Ik zal het weer doen als mijn pro gramma onderbroken wordt. Natuurlijk heb ik krachtige taal gebruikt, maar ik dacht dat de mi crofoon af stond. Het incident vond plaats tijdens het gewone mid- dagnieuws, waarnaar de meeste luisteraars in Capada luisteren en dat de telefoontjes veroor zaakte, niet alleen de 400 naar de omroep zelf, maar ook 47 naar het huis van Sinclair. „Ik ga geen veront schuldiging aanbie den," zei hij. ,.Er was een tijd dat ik regelmatig mijn baan eens per jaar verloor, maar dat is in de afgelopen 18 jaar niet meer gebeurd". Bij het nieuw geprojecteerde appa raat wordt nog apart een grote radio- spiegel van zeventig meter middellijn geplaatst om ongehinderd door zij delingse straling een mooie, smalle stralenbundel te kunnen opvangen. Op den duur zal de oost-west lopende arm met „uitsteeksels" aan beide zijden wor den uitgebreid, waarop nog enkele spie gels geplaatst zullen worden. Deze uit steeksels zullen de arm een totale lengte van vijf kilometer geven. De arm, die nood-zuid gericht is, krijgt slechts aan één kant zo'n uitsteeksel. Was in het eerste project een golflengte van vijfen zeventig centimeter voorgesteld, in het thans ingediende is deze teruggebracht tot eenëntwintig centimeter. De reden hiervan is niet alleen, dat het nieuwe ontwerp een grotere flexibiliteit geeft, maar ook dat in de buurt van de een entwintig centimeter een bepaald fre quentiekanaal gereserveerd is voor de radioastronomie, waardoor op die golf lengte geen andere zenders mogen wer ken. Dit is van zeer groot belang, omdat de intensiteit van de zwakste radio signalen, welke men met dit apparaat wil opvangen, honderdduizend miljoen maal kleiner is, dan de intensiteit van de signalen, welke blijvoorbeeld van Telstar worden ontvangen. Bovendien maakt de eenëntwintig cen timeter golflengte het de radio-astrono men mogelijk de waterstoflijn, welke reeds uitvoerig in Dwingeloo in ons Melkwegstelsel is waargenomen, nu eveneens in andere spiraalnevels te on derzoeken. De Benelux-kruisantenne zal een scheidend of oplossend vermogen van één boogminuut hebben; dat is een dertigste deel van de middellijn van de zon. (De radiotelescoop in Dwingeloo heeft slechts een oplossend vermogen van dertig boogminuten bij deze golf lengte). Onder het oplossend vermogen van dit instrument verstaat men in de radio astronomie de scherpte, waarmee ob jecten aan de hemel waargenomen kum nen worden. Radiotelescopen geven na melijk altijd heel onscherpe afbeeldin gen en zelfs de grootste instrumenten, zoals dat van Jodrell Bank, kunnen geen objecten onderscheiden, die meer dan tien boogminuten uiteenliggen. Door haar groot oplossend vermogen, zal men met de Beneiux-kruisantenne in Een paar jaar geleden werd in Duitsland een organisatie opgericht, die „Eeuwig jonge piano" heet en die beoogt bij de jeugd geestdrift voor het pianospel te wekken. Deze organisatie wordt gesteund door vele bekende persoonlijkheden uit de kunst, het openbare leven, de muziekpedagogie, maar ook door de organisatie van Duitse musici, door de „Muzikale Jeugd" (Jeunesses musicales), de werkgroep voor huis- en jeugdmuziek e.a. Ook de Duitse piano-industrie en piano- handel hebben hun steun toegezegd. Dr. Karl Schreiner, de man die het initiatief nam tot oprichting van deze organisatie, organiseerde vrij gauw na de oprichting een eerste groot piano-concours, waaraan meer dan tweeduizend jongeren uit alle delen van Duitsland deel namen. Hierop volgden vele pianoconcoursen in verschillende Duitse steden. Dr. Schreiner voerde ook besprekingen in Parijs, die al gauw tot oprichting van een gemeenschappelijk forum leidden. Een Duits-Frans comité „Pour la propaganda du piano" wil voortaan de in beide landen verzamelde erva ringen uitwisselen en de jeugd van Frankrijk en Duitsland op de grond slag van het gemeenschappelijke cul turele en muzikale bezit bijeenbrengen. Europese politiek door middel van pianotoetsen De Franse partner bleek zeer actief. De Franse organisaties, die zich met de muzikale jeugd bezighouden, be staan niet alleen al vele jaren, zij tel len ook honderdduizenden leden en hebben afdelingen in het kleinste dorp €n aanhangers in de kleinste dorps- ."Pr°Paganda du piano" is een idealistische onderneming. Hoeveel belangstelling ervoor bestaat bleek tij dens het in juni jl. in Straatsburg ge houden muziekfeest voor jongeren, r ranse en Duitse jongeren luisterden naar het spel van beroemde piano- solisten uit beide landen. Dit alles schijnt de vraag „wordt er nog piano gespeeld?" bijna geheel te beant woorden. Sceptici zullen echter direct nog een tweede vraag stellen: „Speelt men tegenwoordig nog zoveel piano als in de goede, oude tijd?" Zij zullen beweren, dat de piano uit de mode ge raakt is door de juke-box, grammo foon, televisie e.d. Daarom enkele cijfers. Tot 1914 wer den in het toenmalige Duitse rijk jaar- oo ^anc^^ag zijn het er -2.000. Alleen Amerika bouwt nog Douanebeambten van de centrale dienst „,van de grenspost Sint-Pieter oij Maastricht hebben donderdag tijdens een routine-onderzoek van een Belgisch vrachtschip een voorraad van 1500 kg boter ontdekt. De boter was verborgen tussen schotten in de lading van 1700 ton zand dat het schip van Noord-Limburg naar België zou vervoeren. De schipper js aangehouden. Hij erkende dat hij de boter wilde smokkelen. De boter is in beslag genomen en op last van de eco nomische officier van justitie is ook op het schip voorlopig beslag gelegd, om de lading zand nader op clandestien vervoer te onderzoeken. Er is nog een tweede persoon in ver band met deze zaak gearresteerd. In het belang van het onderzoek wilde men hierover echter geen verdere mededelin gen doen. 200.000 piano's en vleugels per jaar. Tweeëntwintigduizend schijnt voor de bondsrepubliek niet veel, maar tien jaar geleden waren het er maar 10.000. Er worden dus niet alleen meer vleu gels en piano's gebouwd, zij worden ook meer gekocht, dus moet er ook meer worden gespeeld. De piano dateert uit de veertiende eeuw. Hij werd ontwikkeld uit het clavichord en cembalo, dat zijn grote bloei in de tijd van Bach, Handel on Scarlatti beleef de. Een cembalo kan de oren van de massa niet bereiken. Beethoven, die de gehele wereld met zijn composities wilde bereiken, wist met een cembalo niets te beginnen. Dat was het uur van de hamer-piano. De Beethoven- vleugel was al een concertvleugel in de huidige betekenis, het „orkest in het klein". Aan het voorbeeld van de grote meester ontsproot een interna tionale hartstocht voor het pianospel Het leren van pianospelen behoorde nog maar nauwelijks zestig jaar gele den tot de algemene opvoeding, zoals het leren lezen en schrijven. Oorlog, woningnood e.d. hebben daarin verandering gebracht. Is de piano daar om uit de mode geraakt? Verdrongen door de passieve muziekconsumptie? Vaak lijkt het er op, maar het schijnt toch niet het geval te zijn. De volle concertzalen, het feit, dat de grote meesters en virtuozen weliswaar ster ven of oud zijn geworden, maar dat in hun plaats reeds een schare jonge meesters zijn getreden: een Van Cli- lijks ongeveer 200.000 piano's en vleu- burn, een Philippe Entremont. Richter en Gilels bijvoorbeeld en ook de inter nationale concoursen in Genève, in Brussel en Moskou weerleggen dit ver moeden toch wel enigszins. Twee bekende jonge Duitse componisten, dr. Hans Ulrich Engelmann en Werner Heiss, zijn het er over eens, dat de moderne componist zijn gedachten weliswaar niet meer aan de piano tot een compositie samenvat, maar meer een toon-architect is, voor wie het instrument zelf, dus ook de piano niet meer zoals vroeger primair is, omdat door de structuurwijziging in de com positie de moderne componist ook de piano wel kan ontberen. Beide compo nisten verklaren echter ook, dat hun eigen muzikale loopbaan aan de piano begon. En in de kamer van het zoontie van Werner Heiss, die in Darmstadt een studio heeft voor elektronische muziek, staat ook vandaag de dag een piano. In meer dan 150 bedrijven worden in Duitsland thans weer piano's en vleu gels gebouwd en niet alleen zoals vanouds bij Bechstein en Steinway. staat zijn essentiële vraagstukken op schier alle gebieden der radio-astrono- mie aan te pakken. Hierbij openen zich zeer spectaculaire perspectieven, zoals het onderzoek van het heelal, van de kromtestraal van het uitdijend heelal en van het met behulp van radiowaarnemingen door dringen tot in het geboortestadium van het heelal en tot dicht bij het ein de van het heelal. Voorts zullen onder andere onderzoe kingen mogelijk zijn naar de spiraal structuur in andere sterrenstelsels, naar de maan, de planeten en de zon. De plaats, waar deze Benelux-kruisantenne zal verrijzen, is nog niet bekend, maar vermoedelijk zal dat het grensgebied tussen België en Nederland zijn. Prof. dr. J. H. Oort, voorzitter van de raad voor het Benelux-kruisantenne- project, die aan de rijksuniversiteit in Leiden astronomie doceert en er direc teur van de Sterrenwacht is, vertelde dat het plan om een optwerp voor deze gigantische radiokijker te ontwikkelen, destijds aanvaard werd door de regerin gen van België en Nederland en wel op grond van een in 1960 gesloten overeen komst met de organisatie voor Europese economische samenwerking. Deze laat ste was bereid om vijftig procent van het bedrag, nodig voor het maken van het ontwerp, voor haar rekening te ne men. In het eerste stadium van de ont wikkeling werden vooral de mogelijk heden onderzocht van een telescoop, wer kende bij een golflengte van vijfenzeven tig centimeter. Het terugkaatsend opper vlak zou bestaan uit evenwijdige draden die lange cylinders van half-parabo- lische gedaante vormden. Dit ontwerp werd vrij gedetailleerd uitgewerkt, om een behoorlijke schatting van de kosten te kunnen maken. In juni 1961 werd dit ontwerp door de raad voor het Benelux- kruisantenne-project als „interim re port and cost estimate" ingediend bij de regeringen van België en Nederland en het werd in de zomer van 1961 door de Nederlandse regering goedgekeurd. In de loop van 1961 besloot de raad echter een ander ontwerp in detail te gaan onderzoeken en de definitieve keu ze uit te stellen, totdat de twee ontwer pen goed vergeleken konden worden. Deze beslissingen berustten op de vol gende overwegingen: de werkelijke kos ten van de cylindrische radiokijker wa ren aanmerkelijk hoger dan men oor spronkelijk gemeend had en het leek der halve de moeite waard om zorgvuldig na te gaan of voor deze zelfde prijs niet een radiotelescoop kon worden gebouwd met meer mogelijkheden. Dit scheen in het bijzonder gewenst wegens de om standigheid dat men nog geen afdoende bescherming had gekregen tegen storing van zenders, die werken bij golfleng ten in de buurt van de vijfenzeventig centimeter en dat het steeds twijfelachtig scheen te worden of men gevrijwaard zou zijn tegen een dergelijke storing op de tijd, waarop de Benelux-kruisantenne zou gaan werken. Dit is wel de voor naamste reden, waarom de raad be sloot nog een ander project te gaan on derzoeken en wel een instrument, dat bij een golflengte van eenëntwintig cen timeter kon werken. Sprekende over de- radiotelescoop in Dwingeloo indertijd een der grootste instrumenten in de wereld en uitgerust met de allerbeste instrumenten zei prof. Oort, dat men hiermee nog onge twijfeld jaren lang wetenschappelijk werk van de eerste rang zal kunnen ver richten. De snelle ontwikkeling van de radio astronomie eist echter, dat men met de toekomst rekening houdt en dit is dan ook de reden, waarom het project van de Benelux-kruisantenne ter tafel is geko men, dat een zo grote stap vooruit is, dat het radioastronomen van de Bene- lux-landen de garantie biedt, dat zij hij hun wetenschappelijk onderzoek niet spoedig door de grote landen overvleu geld zullen worden. Zijn levenspad, 185 jaar geleden begonnen en reeds 34 jaar latei- door een tragische dood geëindigd, was vol leed en leidde zonder om wegen naar de afgrond. Steeds weer zocht Heinrich von Kleist naar de verlossing in het aardse leven en steeds weer moest hij bekennen, dat dit zoeken op aarde zonder resultaat zou blijven. De pogingen zich als officier, als ambtenaar, als journalist of „enkel" als verloofde aan te passen aan normale maatschappelijke omstandigheden, eindigden alle met een crisis en een vlucht van de wanhopige en ongelukkige ziel met een vlucht voor het leven, lang voordat het een vlucht in het hiernamaals werd. „In mir 1st nichts bestandig als die Unbestandigkeit" zei Kleist eens van zichzelf van het rusteloze van zijn wezen dat steeds opnieuw plannen maakt, zonder ooit een doel te bereiken. Hij wil vrij zijn en is toch voortdurend tevergeefs op zoek naar een innerlijk hou vast, een bindende schikking. Het is het contrast van helder vermoe den en duistere werkelijkheid, van keiharde proza en tedere poëzie, van het sterrenpad des harten en de nuchtere alledaagse weg. De verstandhouding van zyn critici tot hem is nooit onbevangen geweest, tus sen hen en zjjn werken stond een dicht struikgewas van verkeerde oordelen en misverstanden, die door Goethe's nood lottige wraking van deze „UnnatuP' zo hardnekkig waren, dat het feit, dat men zich, vooral na de eerste wereldoorlog weer met Kleist ging bezighouden, in de grond van de zaak niets anders ivas, dan het positief inpassen van de klas sieke vooroordelen in ons levensbeeld: verscheurdheid, disharmonie, pessimisme en zijn hartstocht tot het onvoorwaarde lijke, waarin de mens als zodanig zich openbaarde. „Bij Kleist wordt geen ideaal verkon digd, worden geen ideeën uitgedragen, geen individuele conflicten afgehandeld, bestaat er geen twijfel tussen plicht en neiging, schuld en boete worden niet tegen elkander afgewogen, maar de dia lectiek van het bestaan zelf wordt tot thema gemaakt". Kleist houdt van de „grenzeloze" mens, plaatst hem in het middelpunt van zijn komedie als een mens, die izch heeft losgemaakt van alle ordeningen, die door geschiedenis en maatschappij zijn opgelegd. Het is begrijpelijk, dat de generaties van de 20e eeuw in haar wezen veel met deze Kleist gemeen hebben, zijn geweld daden als een nieuwe, consequente vorm van zelfbevrijding van het menselijke van de technisch-abstracte wereld van hun tijd zien. Voor ons staat vast. wat zijn tijdgenoten nog niet zagen; Heinrich von Kleist was het geniaalste en oor spronkelijkste dramatische talent, dat de Duitse literatuur heeft voortgebracht. Zijn werk verbindt kracht en geest van de antieke tragedie en het droomkarak ter van de Shakespeariaanse kunst tot een gesloten eenheid, zoals deze in Duit se drama's nooit werd bereikt. In november 1802 leerde Kleist in Jena Goethe en Wieland kennen en toonde hen fragmenten van zijn tweede drama „Robert Guiskard". Wieland was enthou siast, maar de plotseling aan zijn talent twijfelende vriend verbrandde in een vlaag van waanzin in Parijs het bijna voltooide werk (oktober 1803); behou den bleef alleen het eerste bedrijf, dat tot de grootste scheppingen van de tra gische kunst behoort. Na vele zwerftochten kwam Kleist, enigszins genezen, in 1804 in Duitsland terug en voltooide zijn eenacter „Der zerbrochene Krug" (1806) en de comedie „Amphitrion" (1807), twee werken, die de dichter reeds in het volle bezit van zyn artistieke middelen en op de stra lende hoogte van zijn dramatische kun nen tonen. Het laatst verbleef Kleist in Praag, Frankfurt aan de Oder en tenslotte in februari 1810 in Berlijn, waar hij de „Berliner Abendblatter uitgaf. Maar de Heinrich von Kleist (18 oktober 1777- 21 november 1811) is een der geniaalste dramatische talenten van de Duitse litera tuur. regering verbood in maart 1811 de uit gave van deze courant en beroofde hem zo van alle middelen. Tenslotte brachten onenigheden met zijn familie hem aan de rand van de afgrond. Het verlangen naar de dood, dat al in de „Prins von Homburg" in woorden opbloeide, wordt sterker dan ooit. Een onrustig, door voortdurende psychische conflicten ge kenmerkt leven vindt een vrijwillig, ver lossend einde aan de oever van de „Klei ne Wannsee" op 21 november 1811. Kleist's tragedie was het romantisch enthousiasme, dat hem boven de grens van het zijn deed uitstijgen en verloren gaan in het niets. TSoning Piekos van Allemalonzin zat achter zijn vorstelijk bu reau en verveelde zich. Hij had zo juist zijn derde cognacje gedronken gedachtig de zegswijze van de opper- heelmeester: ,,Het drinken van cog nac bevordert de levensvreugde en de rechtvaardigheid van regerende vorsten". Dat de opperheelmeester de voornaamste aandeelhouder was van 's lands grootste drankslijterij wist de koning niet. Wel wist hij, dat de levensvreugde ondanks het donker glanzende vocht niet wilde komen. „Foei," zei hij, „er gebeurt maar niets. Allemalonzin is het saai ste land dat ik ken". Geeuwend pak te hij zijn scepter uit de bureaula ademde erop en poetste het ding schoon. Hij zag er zijn eigen gezicht in weerspiegeld, stak er zijn tong tegen uit en ging voort, zich te ver velen. Koning Piekos nu was een conser vatief en ouderwets man. Hij weiger de kranten te lezen, geloofde niet in uitvindingen en hield, hoewel hij in ie tivintigste eeuw leefde, vast aan het koninklijk decorum uit middel eeuwse sprookjes. Omdat zijn paleis ver-afgelegen was als een parel was het verscholen tussen het groen en niemand had er toegang behalve enkele ministers die de fictie in stand hielden door zich met vreemde gewaden en mantels uit te dossen, alsook enkele kruideniers en bakkers wier aanwezigheid de koning nooit melkte omdat ze aan de keuken deur belden wist hij niets van de moderne verkeersmiddelen, techniek en verdere verschijningsvormen van onze tijd. „Rotzooi," had hij in zijn jeugd gezegd, toen de berichten over de eerste automobielen verschenen, „verzinsels van gekke journalisten. De. krant brengt leugens in het land. Bij een paard hoort een wagen en een wagen zonder paard kan niet rijden. Niets ivas zo goed als de goede oude tijd. Wat ik niet zie, geloof ik nietZo sufte hij voort, door zijn onderdanen als een kindse gek beschouwd, door anderen ver geten. Hij sloeg een mug dood, klapte driemaal in de handen (tweemaal hard en eenmaal zachtjes) en gaf aldus het sein, dat hij een optreden wenste van de Grootste Goochelaar. In de wandeling noemde hij deze Gégé, maar als hij beleefd wilde zijn sprak hij hem aan met Jandi- weda. Jandiweda, goochelaar van beroep, heette eigenlijk Jan de Wit, maar dat was alleen bekend aan zijn broer een conducteur van de spoorwegen in een klein Gronings dorp zijn beide zusters en enkele kennissen uit de artiestenwereld. De man had zich met behulp van boe- ken en veel oefeningen zeer in de goochelkunst bekwaamd. Aanvanke lijk ivas hij opgetreden op bruiloften ij partijen, daarna in 'n patronaat, vervolgens in grotere zalen en cir cussen en toen had hij op een avond in zijn kleedkamer bezoek gekregen van de minister voor openbaar ver maak die hem had verteld, dat daar ergens in de bossen een oude koning zat te suffen, wiens uren opgevro lijkt moesten worden. De condities waren enerzijds wat vreemd Jan zou de hele dag moeten rondlopen in een antiek gewaad uit een sprook jesboek, maar anderzijds werd hem een zo fantastisch honorarium be loofd, dat hij al gauia de lokkende variététheaters en nachtclubs vaar wel zei om in het paleis zo goed als stil te gaan leven. De wereld sprak van de „geheimzinnige verdwijning van Jandiweda, een van 'de opko mende sterren aan het goochelfir- mament", maar Jan had zijn brood je en redeneerde: „Ben je gek, ik doe het. Als die ouwe uit de tijd is, kan ik nog altijd terugkomen en de co me-back van een artiest maakt hem beroemder dan zijn première". Nu moet worden toegegeven dat Jan tot verbazingwekkende prestaties in staat was. Maar laten wij de kamer van de vorst weer betreden. „Gégé," sprak koning Piekos, „goo chel Ik verveel me. Een dagloner heeft in zijn leven meer afwisseling dan ik. Goochel, opdat ik mij ver- make". Jandiweda gehuld in zijn blauwe dienstmantel met een zilveren draak erop geborduurd, begon met het eenvoudige werk, terwijl Piekos ga pend in zijn leunstoel hing. De goo chelaar haalde een konijntje, vier kippen en een geit uit zijn zakdoek en vervolgens nog uit ieder oor een kuikentje. Mekkerend en kakelend verliet de hele troep het vertrek. „Je ouwe trucjes kun je voor je houden, Gégé," sprak de koning streng, „ik wil me vermaken. Hoor je, vermaken, zei ik". Verdrietig dacht Gégé enige tijd na „Dan heb ik hier misschien iets voor u," zei hij, „de touwscène". Hij greep een touw uit het niets, liet het recht overeind in de lucht staan en knipte met de vingers. Onmiddellijk klom men zeven danseressen uit de vloer omhoog. Ze verrichtten aan het touw de halsbrekendste toeren en verdwe nen daarna onhoorbaar door het plafond. „Dat is iets beter", sprak de vorst, „maar ten eerste heb je het in 1912 ook al gedaan en vervolgens was de tweede van links een beetje scheel. Ik wens goed werk waarde heer, anders kun je wel opkrassen". Want hoewel de koning steeds zijn stand trachtte op te houden, kon hij soms zeer onparlementaire uitdruk kingen gebruiken, die hem bijbleven uit de vurige debatten in de minis terraad. „Maar majesteit." zei Gégé, „vond u het dan niet aardig „Aar dig," zei de vorst, „interesseert mij niet, het moet g o ed zijn". „Tsja", zei Jandiweda, „het doorgezaagde meisje, is dat iets?" „Dat oude grap je", antwoorwde Piekos, „ben je be donderd? Het doorgezaagde meisje zegt hij. Weet je eigenlijk wel voor wie je optreedt? Je staat in het staatsievertrek van Piekos de Vierde van Allemalonzin. Niet in een houten theatertje op de kermis van Schier monnikoog. Vooruit, laat iets beters zien". Nu werd Gégé toch echt een beetje geprikkeld. Maar goed; hij wilde tot het uiterste gaan. Hij haal de diep adem, werd zo rond als een ballon en zweefde naar het plafond. De koning glimlachte even, maar zuchtte toen weer. „Je leert bij," sprak hij, „kom maar omlaag. Je dat is het nog niet. En ik wil juist je dat zien. Ik ben niet de eerste de beste. Kom; je dat". „Je dat", zei Jandiweda nadenkend, „is het dit misschien?" Hij zette zijn handen aan zijn hoofd, wrikte er een beetje aan en jawel hoor, het kwam los. Hij voetbalde er een beetje mee tussen de kussens in de kamer en zette het toen terug. Vol verwachting keek hij Piekos aan. „Je doet je best," zei deze, „maar het peil van de goochelkunst wordt lager. In mijn jeugd had je nog het betere genre. Heb je nu echt niets beters?" De Gégé keek een poosje verdrietig voor zich uit en kreeg toen een in geving. Zijn ogen begonnen te stra len. „Misschien, majesteit, mis schien", zei hij toen. Hij verliet het vertrek'en kwam na een poosje te rug met een vierkant doosje. Toen hij eraan draaide, kwam er muziek uit en in de verte ook een stem, die zei: „Thans volgt de wals An der Schonen Blauen Donau, gezon gen door de Wiener Sangerknaben van Johann Strauss; pardon, van Johann Strauss, gezongen door de Wiener Sangerknaben. Hij wordt aangeboden aan Magda Ceuppens bij haar eenendertigste verjaardag". Het jongenskoor begon te zingen en de koning griste het radiootje uit de handen van de goochelaar. „Mijn hemel," zei hij gelukkig, „hoelang kun jij dit al?" „Ik heb er héél lang voor moeten oefenen, majesteit," antwoordde Jan. „Maar het is ver rukkelijk, mijn jongen," riep Piekos uit, „verrukkelijk, in één woord. Mag ik het doosje houden?" „Vooruit dan," zei Jandiweda edelmoedig, maar ik heb nóg wel iets". Hij sjorde nu een grammofoontje naar binnen, waarvan hij het snoer hei melijk op zijn eigen kamertje in het contact had gestoken. „Déze schijf," zei hij trots, bevat driehonderd mu zikanten". „Hoor eens, Gégé," zei Piekos ern stig, „ik houd van een grapje. Je mag je zelfs op zon- en feestdagen een wat grotere grap veroorloven. Maar ik laat me als koning van een grote staat niet bedonderen, voel je wel. Dus ga daar nu maar mee weg, anders word je onthoofd. En pijn lijker dan daarnet, want ik had heel goed in de gaten, dat je je mantel over je kop trok en een kunsthoofd tevoorschijn haalde". „Maar majesteit", zei Gégé ge belgd, „het is écht zo. Kijk maar". Hij legde de arm met de naald op de plaat, liet deze draaien en de heerlijkste muziek vulde het ver trek. Lijkwit zat Piekos naar het ding te staren. „Je bent een duizend kunstenaar;' zei hij, „ik vermenig vuldig je salaris met zeven. De uit komst die je dan krijgt, krijg jij". ■„En dan", riep de Gégé die er niet genoeg van kon krijgen, „hebben we dit nog". Nu kwam hij binnen met een televisietoestel. „Hier kunt u ze bovendien nog zien, die drie honderd man". „Nee," sprak Piekos, „dit gaat te ver. Jandiweda, ik houd van een goede mop, maar denk om je kop. Hij is er zó af, weet je. Ik ben geen zachte vorst, maar een harde. Het vriest, mag ik wel zeggen, op het ogenblik zowat twintig graden". Maar de Gégé liet zich nu door niets meer weerhouden. Hij draaide tot hij kanaal i had en jawel hoor: daar had je het zaterdagavondpro gramma van de KRO. met dans meisjes en al. Piekos staarde met wijd open ogen naar het beeld. „Het kan niet écht zijn," sprak hij. „Dit is toverkunst, waartegen de natuur zich verzet. Ni. is trouwens de tweede van rechts wat scheel, zie je dat?" „Het spijt me," zei de Gégé, maa u vergist zich. Deze meisjes wordei zorgvuldig uitgezocht. Het toestel zai niet helemaal in orde zijn". „Vooruit dan maar," zei Piekos „Ik verhef ie salaris in de zeven tiende macht. Reken het zelf maar uit. Je bent je gewicht in goud waard Laat alles hier maar staan". En hij werd van toen af een verwoed tee vee-kijker, omdat het allemaal voor hem nog splinternieuw was. Jandi weda niet. Die had. net als wij. al gemerkt, dat niet alle programma's even goed zijn.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1962 | | pagina 13