Rabies-drama bracht Breda in
1812 i
m
Politiecommissaris
schrok niet terug
De hoogste pilaartoren
komt in
Wenen
10 NOVEMBER
KLAPROOSDAG
HUBERTUS OOK PATROON TEGEN HONDSDOLHEID
Verbod op „vcrsuypcif
Oppassers vluchten
Naar tuchthuis
Moed beloond
VELASQUES
HANDHAAFT PRIJZEN
EN KWALITEIT
Snelle bouw
van dure
Maar rijen
krotwoningen
blijven staan
iOSRAM
Spielerei
Radicale aanpak
1 uintentoonstelling
Soliditeit
Als een elegant-geklede man dan staat er op het etiket een
altijd elegant blijft... - magisch woord:
Het testament van
Marilyn Monroe
Zoals voor vele kwalen een be
paalde beschermheilige bestaat, is
dit ook het geval voor de honds
dolheid. Het is de heilige Huber-
tus, bisschop, eerst van Maastricht
en later van Luik. Na zijn dood op
30 mei 727 te Tervueren, bij Brus
sel, is hij aanvankelijk te Luik be
graven maar de stoffelijke resten
zijn later overgebracht naar het
klooster van Andage, dat sindsdien
zijn naam verkreeg (abdij St. Hu-
bert). Aan zijn graf riepen de be
devaarders in de middeleeuwen
Hubertus aan tegen de hondsdol
heid en de verering voor deze hei
lige leeft nog voort
Naast beschermheilige voor de
hondsdolheid is St. Hubertus ook
de patroon der jagers. Zijn naam
dag wordt gevierd op 3 november.
In verschillende plaatsen in Neder
land en België wordt in de kerken op
3 november het zg. St.-Hubertusbrood
gewijd om mensen en dieren te vrijwa
ren tegen hondsdolheid. Vooral ook ja
gers, die uit de aard van hun sport,
veel met honden omgaan, plegen dit
brood voor zich en voor hun dieren te
gebruiken. Ook in Breda bestaat deze
gewoonte. Het brood wordt hier gebak
ken in de vorm van kleine kadetjes en
ieder kent ze onder de naam „hupkes".
Nu was het niet zo, dat men in uitslui
tend vertrouwen op St.-Hubertus alle
pogingen tot bestrijding van de honds
dolheid maar achterwege liet. Integen
deel, door alle eeuwen heen zijn talloze
pogingen gedaan om de getroffenen te
genezen. Dat de middelen die hiertoe
werden aangewend zeer zeker vaak het
lijden van de patiënt nog slechts ver
groot zullen hebben, is buiten twijfel,
doch doet aan de goede bedoelingen en
de menslievendheid van die pogingen
niets af.
Tot de dagen van Pasteur werd toege
past het uitbranden van de door de beet
veroorzaakte wond. Dit werd gedaan
met een op een steeltje bevestigd ijzertje.
Dit stukje gereedschap werd kerkelijk
gewijd en de Hubertussleutel genoemd,
naar aanleiding van de gewoonte van
St.-Hubertus, die de sleutel die hij als
bisschop van de Paus ten geschenke had
gekregen, altijd als een relikwie te dra
gen- Het zal wel geweest'zijn omdat St.-
Hubertus ook de patroon van de jagers
was, dat men het brandstempeltje van
de Hubertussleutel de vorm gaf van een
(jacht)horentje. In de kerken van de
Norbertijnen werden bij mensen en die
ren die door razende honden waren ge
beten de wonden met de Hubertussleu
tel uitgebrand.
Algemeen echter werd de aderlating
als remedie tegen de ziekte toegepast.
Dit middel werd immers overal goed
voor geacht en was zo algemeen en
populair dat het meer dan eens schil
ders en andere kunstenaars er toe be
woog dit gebeuren in een schilderstuk of
ander kunstgewrocht vast te leggen.
Raadplegen we in het oud-archief van
Breda een aantal notulenboeken van
magistraat en gemeentebestuur van
einde 18e en begin 19e eeuw, dan valt
de frequentie op waarmee publikaties
en waarschuwingen worden uitgegeven
die betrekking hebben op hondsdolheid.
Eigenlijk zijn deze publikaties mees
tentijds uitgegeven het blijkt wel
uit de aanhef er van op grond van
.geruchten" die bestaan ,,over rasen-
de honden" die in de stad of omge
ving zyn gesignaleerd. Deze geruch
ten zijn dan al voldoende „om tot
voorkominge van bedroefde onheilen
welke door het losloopen van honden
souden kunnen ontstaan" te ordonnee-
ren ,,dat de honden de veertien eerst
komende dagen moeten worden opge
sloten en vastgelegd en niet los op
straat mogen loopen". Overtreding
wordt gestraft „telken reyse" met een
boete van drie guldens.
Wordt iemands hond door een dolle
soortgenoot gebeten, dan is de eigenaar
verplicht zijn viervoeter ,,de facto dood
te slaan en onder aarde te doen besor-
gen op gelijke poene als voor". De in-
uan deze Publikatie wordt door
stads belleman omgeroepen en moet door
ae logementhouders en herbergiers be
kend worden gemaakt aan alle vreemde
linden die daar logeer en en een hond bij
zich hebben.
De hier aangehaalde publikatie is van
2 mei 1785 en is in die vorm in vorige
en volgende jaren herhaaldelijk uitge
geven.
Zo wordt de publikatie opnieuw uitge
geven 25 juni 1790. Thans is er echter
meer acuut gevaar omdat het kind van
de glazenmaker Van Opstal daags te vo
ren door een (naar men vermoedt dolle)
hond is gebeten.
Burgemeester Tarée wordt „geautho-
riseerd te bewerkstelligen dat voor het
kind de nodige voorsorg worde gedra
gen en kan aan de vader aanbieden de
kosten te voldoen uit het fonds voor on
gelukkige ambagtslieden." Men leest er
dan echter verder niets meer over, zo
dat van hondsdolheid wel geen sprake
zal zijn geweest Opvallend is echter dat
de publikatie van 1785 dit keer is uitge
breid met een verbod om honden ,,te
versuypen" of ,,doode honden en andere
krengen" in het water te gooien. Dit
kan er op wijzen dat dit euvel reeds óf
begonnen is óf verwacht wordt, waarin
we dan slechts de angst kunnen zien die
onder de mensen van die tijd leeft voor
deze ziekte, een angst zó erg, dat men
reeds bij een meer ernstig vermoeden
van gevaar, zelf ertoe overgaat zijn die
ren .af te maken. De angst moet niet
gezocht worden in de veelvuldigheid van
de ziekte (we wezen er reeds op dat lang
niet iedere beet de ziekte veroorzaakt)
maar voor alles in de verschrikking er
van. De aanvankelijke neiging om deze
telkens terugkerende voorzorg van het
stadsbestuur als overdreven te beschou
wen gaat dan ook over als men kennis
maakt met de werkelijkheid zoals deze
zich in 1812 in Breda heeft voorgedaan
en waarbij tenslotte nog maar één
slachtoffer viel.
In januari 1816 woont ten huize van
Jacobus Graumans, in de Katerstraat,
Wijk D. no. 78 te Breda de kleerma
kersknecht Johannes Stighart. Mogelijk
moest ook in deze dagen met woon
ruimte gewoekerd worden want in dit
pand heeft Stighart voor hem en zijn
vrouw niet meer dan één kleine kamer
tot zijn beschikking.
Ongeveer half januari van dat jaar
wordt Stighart door een hond in zyn
duim gebeten. Hy stelt zich onder be
handeling van de stads-chirurgyn Gom-
mers. Deze heeft hem zoals hy later
verklaart voorzichtigheidshalve „ge
brand" en vervolgens een „visicatori-
um" (soort pleister) op de wond gelegd
en deze wond gedurende zes weken open
gehouden. Daarna heeft Stighart zich,
ondanks herhaald aanraden, niet meer
onder behandeling willen stellen omdat
hij dit niet meer nodig vond.
Op zondag 10 maart 1816 wordt H. F.
Ingenhousz, med, doctor te Breda, ten
huize van Stighart geroepen. Stighart
is ernstig ziek. Hij klaagt over pijn in
de keel, moeilijkheden bij het slikken
en benauwdheden. Dr. Ingenhousz con
stateert een krampachtige pols en een
woest voorkomen van de patiënt. Hij
schrijft, om hem enigszins te bedaren,
een „antiposmodicum" voor- De heer
Ingenhousz wordt niet ingelicht over
hetgeen half januari is voorgevallen.
Omdat hem het geval suspect voorkwam
informeert hij zijdelings en komt zo
doende van het vooraf gepasseerde op
de hoogte. Na bespreking met de chi
rurgijn Gommers gaan beide heren naar
burgemeester Werden die zij van de
zaak in kennis stellen en waarbij doctor
Ingenhousz mededeelt dat de zaak hem
bedenkelijk voorkomt.
(Advertentie)
donné, die als enige niet schroomt de
patiënt te benaderen en hem door
zachtmoedig toespreken tot bedaren
tracht te brengen. Van tijd tot tijd g
lukt dit en probeert de commissaris,
dan bijgestaan door chirurgijn G •Tu
rners, hem de voorgeschreven genees
middelen te doen innemen. De z.iekie
neemt echter hand over hand toe en
daarmede ook de aanvallen van woest
heid. Het wordt duidelijk dat de patiënt
niet in deze éénkamer-woning kan blij
ven en het wordt zelfs noodzakelijk hem,
om ongelukken te voorkomen, te gaan
binden. De commissaris alleen slaagt
niet in dit moeilijk en gevaarlijk werk.
Na veel overreding vindt hij in de voor
het huis verzamelde menigte een man
die bereid is te helpen, een artillerist.
Telkens echter weet de patiënt zijn ban
den te verbreken en het is niet dan na
dat twee burgers, Judon en Denijs, ten
slotte toch nog bereid zijn assistentie
te verlenen, dat men Stighart in be
dwang kan houden.
Burgemeester Werden heeft intussen
niet stilgezeten. Daar in de gemeente
geen ander geschikt verblijf is om de
patiënt afgezonderd op te passen,weet hij
er niets beters op dan hem naar het
tuchthuis te laten brengen. De officier
bij de rechtbank van eerste aanleg, mr.
van den Heuvel, geeft toestemming en
dan wordt met spoed een vertrek in ge
reedheid gebracht, waar eerst nog een
timmerman aan te pas moet komen. Ste
vig gebonden wordt Stighart maandag
avond vanuit zijn huis naar het tucht
huis in de Halstraat getransporteerd-
Tijdens dit transport heeft de patiënt,
die gedragen werd, hevig gesaliveerd
(gekwijld) en is het speeksel overal op
straat terechtgekomen.
Nauwelijks in het tuchthuis gearri
veerd, ontworstelt de ongelukkige zich
weer aan zijn „bindzelen" en rukt het
verband los van de hem toegebrachte
„Lating" in de arm waardoor een he
vige bloeding ontstaat. Zo woest gaat hij
te keer dat zijn helpers, die hij tracht te
bijten, hem bij de felste woedeuitbarstin
gen niet meer kunnen benaderen. Niet
temin gelukt het de commissaris* en de
chirurgijn Gommers, het verband op
nieuw aan te leggen. Als zij het medi
cijn weer in willen laten nemen bijt de
patiënt in een nieuwe woedeuitbarsting
en een poging hen te treffen, een stuk
uit de kom waarin de drank was gebor
gen.
Zo gaat het onafgebroken door tot dat
voor de ongelukkige, op dinsdag 12
maart des avonds te 8 uur, het einde is
gekomen.
Op 13 maart zendt de burgemeester
een afschrift van het proces-verbaal
van de (stads)doctoren ent. naar de
gouverneur van de provincie te 's-Her-
togenbosch, waarbij hij nog vermeldt:
„Wij hebben niet alleen die voorbehoed
middelen genomen, die de voorzichtig
heid voorschrijft om alle besmetting
voor te komen, maar ook de klederen
en het beddegoed van den lijder doen
verbranden en zijn lichaam buiten dezer
stadspoorten doen begraven." Hieruit
blijkt, dat Stighart reeds daags na zijn
overlijden is begraven; vermoedelijk is
dit in de vroege morgenuren geweest
van 13 maart. De plaats van begraving
wordt in de archivalia niet nader ver
meld, wel blijkt dat het lijk na kisting,
)er kruiwagen is vervoerd. Uit alles
blijkt dat men in angst voor besmetting
Zich zo spoedig mogelijk van het stoffe
lijk overschot heeft willen ontdoen.
De verering van de H. Hubertus
wordt vooral door de jagers irl
stand gehouden. Jagers hebben
honden nodig en mogelijk ligt daar
het verband tussen de rabies (voor
al in de middeleeuwen welhaast
even gevreesd als de zwarte dood)
en de H. Hubertus, die immers ook
de patroon van de jacht is.
Deze plaat geeft een beeld van het
begin van een traditionele Huber
tus jacht.
gouverneur is overgenomen en doorge
geven aan de minister van binnenlandse
zaken. Kennelijk hebben deze voorstel
len succes gehad want in latere archief
stukken die op de heer Dieudonné be
trekking hebben wordt er gewag van
gemaakt dat hij is Broeder in de Orde
van de Nederlandsche Leeuw. Het is
een koninklijke onderscheiding die in
deze dagen als „een hooge eer" wordt
aangemerkt.
Merkwaardig is intussen dat uit geen
van de genoemde publikaties iets blykt
over enige poging te achterhalen door
welke hond Stighart was geheten...
Nog dezelfde dag begeeft de heer In
genhousz zich op verzoek van de burge
meester, met de door deze gealarmeer
de drie stadsdoctoren en de twee stads
chirurgijns, dus samen zes man, ander
maal naar de éénkamer-woning van
Stighart. Op een gezamenlijk onderte
kende declaratie geven de heren te ken
nen dat het geval hun zeer bedenkelijk
en gevaarlijk voorkomt en dat zij de
ziekte voor „watervrees" (Hydrophobia)
aanzagen. Verder zijn zij in consult
overeengekomen de patiënt volgens de
laatst aangeprezene wijze van „Hufe-
land" te behandelen, bestaande in een
ruime aderlating en het toedienen van
het extractum Belladonna met opium.
Nauwelijks is het gerucht van de ziek
te en de aard er van verspreid of er
ontstaan moeilijkheden ten opzichte
van de oppassing (verpleging). De
angst voor de ziekte, de weerzin die
de patiënt betoont om de zogenaamde
zwaluwsche drank" in te nemen en
de vlagen van woestheid zijn oorzaak
dat de bereidwilligheid tot oppassen
afneemt. De oppassers Balthoven
Bindt ontvluchten het ziekenvertrek
en men laat tenslotte de patiënt aan
zyn lot over.
Op maandag Is het dan de commis
saris van politie, de heer M. J. Dieu-
Aan de commissaris van politie werd
een „douceur" toegekend van 50 gul
den, die voor hem bijna een maand
extra salaris betekent. Burgemeesteren
hebben hiermede echter niet willen vol
staan. In een uitvoerige brief aan de
gouverneur van de provincie wordt hun
hoge waardering voor deze functionaris
zwart op wit vastgelegd. Aan deze brief
is de omschrijving van het ziekteverloop
en de verpleging van de patiënt ont
leend. Naast waardering voor het op
treden van de chirurgijn wordt vooral
de moed, mensenliefde en hulpvaardig
heid van de heer Dieudonné geroemd,
die „de lijder tot zijn einde bijgestaan
heeft en zich daaraan zelfs in de zorg
volste ogenblikken niet onttrokken
heeft". En, gaat de brief verder „deze
verrigten bekomen voorzeker eene meer
dere waarde, wanneer men daarbij in
het °og houdt, hoe gevaarlijk deze ziek
te niet alleen 'bij het algemeen worde
beschouwd, maar bij de meeste ge
neesheren zelve daarvoor wordt gehou
den, waarom zij den rampspoedigen lij
der niet dan met huvering en op een af
stand, hebben durven naderen."
Het is om deze redenen dat burge
meester hun commissaris van politie
voor een onderscheiding voordragen.
We weten dat de voordracht door de
C. VOSSENAAR
(Advertenties)
l'aperitivo
Een
voortreffelijke
sigaar...
V*N NEERLANOS GRO0^
O 1
(Eigen buitenlandse dienst)
In de Oostenrijkse hoofdstad
heerst een enorme bouwactiviteit.
Aan de periferie biedt Wenen het
beeld van alle steden. Geweldige
rijen flats dijen de stad naar alle
kanten uit. Dank zij de woud- en
bergrijke omgeving maakt deze
stadsuitbreiding niet de indruk
van een eenvormige massificatie,
welke elders veelal in het oog
springt. Men kan zelfs zeggen, dat
het landelijke karakter opvallend
is, wanneer men de grauwe woon
blokken van de binnenstad achter
zich heeft gelaten. Ondanks de uitgebreide woningbouw heeft Wenen
nog met een enorme woningnood te kampen, omdat niet alleen jonge
gezinnen een woning zoeken, maar omdat minstens een derde der
Weense bevolking leeft in woonruimten, die men feitelijk als onbe
woonbaar moet beschouwen. De krotten beantwoorden althans niet
in het geheel meer aan de eisen, die aan een gezonde volkswoning
mogen worden gesteld. In de massale woonhuizen, zwaar en massief
in zes of zeven verdiepingen, treedt een schrikbarend verval op vele
Manieren aan de dag.
Zowel de tand des tijds als het geweld van bominslagen tijdens
de luchtbombardementen tegen het einde van de oorlog, hebben het
verval in de hand gewerkt. Een deel dezer woonhuizen stamt uit de
achttiende en negentiende eeuw. De gemeenschappelijke waterleiding
kraan en het gemeenschappelijk toilet op de corridor mogen voor de
tijd van de bouw de laatste snufjes geweest zijn, thans beziet men deze
onmisbare zaken in hun antieke, vervallen toestand echt met afschuw.
Zo is het ook gesteld met de „woning"
zelf, die bestaat uit een kamer, keuken
en kabinet, met weinig luchtverversing
en steenkoud wegens de enorm dikke
muren. En toch zijn al die huizen be
woond, overbewoond zelfs. Er wordt
met de huren een regelrechte woeker
gedreven, niet door de huiseigenaren,
want die hebben dank zij de uit de re
volutietijd 1918-1919 stammende huur-
dersbeschermingswet niets in de pap
te brokkelen. De huurder betaalt de ver
huurder nog altijd de huur van dertig
jaren geleden, maar hij verkoopt zijn
„huurrecht" in onderverhuur tegen woe
kergeld.
Feitelijk had men al die oude huizen
in de volkswijken allang moeten oprui-
me. Vele ervan hebben meer romanti
sche dan feitelijke historische waarde,
ondanks de uitwendige rijke versierin
gen.
Maar een zo radicale aanpak is, ge
zien de enorme woningnood, onmogelijk.
Vandaar dat men ze, of wel stuk voor
stuk langzaam afbreekt, dan wel sa
neert. En ook op dit gebied wordt veel
gepresteerd. Alleen stelt men zich de
vraag, of het niet nog effectiever en
sneller zou kunnen. Een niet gering ge
deelte van de bouwcapaciteit in We
nen wordt besteed aan de bouw van
allerlei interessante objecten, die op
zich missschien wel nuttig en aantrekke
lijk zijn, maar die toch best achter
wege konden worden gelaten, wanneer
het erom gaat tienduizenden gezinnen
een dak boven het hoofd te bezorgen.
We hebben dezer dagen de eerste
steenlegging bijgewoond van zo'n bouw
werk. dat meer uit het oogpunt van
prestige en hang naar het buitenissige,
dan wel uit praktische behoefte ge
bouwd wordt. Het betreft een toren
van liefst 260 meter hoog, die de stad
Wenen bouwt in een in aanleg zijnd
park op de linker Donauoever, waar
in 1964 de „Internationale Tuintentoon-
stelling" gehouden zal worden. Deze to
ren geldt als hoofdattractie.
De grondwerken van deze toren
hebben enorme toebereidselen ge
vergd, daar de fundamenten rusten
in een bodem van grind. Op deze fun
damenten verrijst nu de holle toren
van staalbeton met 'n snelheid van 4
tot 5 meter per dag. In ruim een
maand hoopt men een hoogte van
160 tot 170 meter te hebben bereikt.
Dan wordt er een groot platform van
staalbeton op geconstrueerd en op
dit platform verrijst een draaiende
constructie, waarop restaurants zul
len worden gevestigd en een uitkijk-
platform. De eigenlijke toren rijst
nog verder omhoog en wel in de vorm
van een holle stalen mast van ver
scheidene meters doorsnee met een
lengte van S0 meter. Het hoogste punt
zal met een lift bereikbaar zijn.
Over deze toren is al heel wat te doen
geweest. Allereerst wat de kosten be
treft. Komt het wel te pas, zo vroegen
velen zich af, dat voor een dergelijke
„Spielerei" 60 miljoen Schillingen wor
den uitgegeven, waarbij de kosten van
inrichting en de exploitatie nog niet mee
gerekend zijn. Anderen opperen bezwa
ren tegen de, wat zij noemen, al te
vermetele bouw. Dit is geen Eiffeltoren,
maar een pilaartoren, die alles over
treft wat tot nog toe in Europa te zien
was. Maar de staticus dr. Krapfenbauer
die de berekeningen voor de in totaal
260 meter hoge en 17.000 ton zware
toren heeft gemaakt, beweert dat hij
zeker is van zijn zaak.
Alles heeft hij ingecalculeerd: de grind-
bodem, de stormen die om de spits
kunnen woeden en waarbij windsnelhe
den van 180 km per uur kunnen optre
den. „Ja", zegt dr Krapfenbauer, „ik
ben zelfs zeker van de soliditeit bij aard
bevingen". Ook de architect Hannes
Lintl twijfelt niet. Hij is voor een deel
participant in de firma, die voor de
bouw werd opgericht: de N.V. Donau-
toren. Een deel van het kapitaal wordt
gefourneerd door de belegginsmaat-
schappij van de Weense gemeentelijke
Spaarbank, een brouwerij en door de ar
chitect.
Parijs heeft z'n Eiffeltoren, Brussel
z'n Atomium, Rotterdam z'n Euromast
Stuttgart z'n T.V.-mast, Wenen wil al
deze steden naar de kroon steken met
een moderne technische „Toren van Ba-
bel", de Donautoren.
(Advertentie)
In de week van 4 tot en met 10
november organiseert het Neder
lands Oorlogsgraven Comité weer
de jaarlijkse inzameling, die be
kend is geworden als de „klap
rooscollecte". Hoogtepunt van de
collecteweek is zaterdag 10 novem
ber, „Klaproosdag".
*i f - ,,..'V - xc
Dat etiket met de olifant r
garandeert een ijzeren kwa- Ék V
liteitscontrole op stof en #7 \.M
verwerking. Daarom: met t
Terlenka heeft u altijd zeker- m/%+ë
heiri op voortreffelijke kle- M«».1
ding. op Zorgeloos plezierig W
dragen - lange, lange tijd. is -.verkrijgbaar in velerlei kwaliteiten en'prijsklassen
Het Nederlands Oorlogsgraven Comité
werd kort na de bevrijding opgericht. In
de eerste tijd bestond het werk voorna
melijk uit het zenden van foto's van
geallieerde graven aan de nabestaan
den in het buitenland en het doen adop
teren van deze graven door Nederlandse
burgers.
Later, toen bleek hoe groot het ver
langen van de nabestaanden was om een
bezoek aan Nederland en aan het graf
van hun gesneuvelde familieleden te
brengen, werd het organiseren van deze
grafbezoeken het voornaamste doel van
het Nederlands Oorlogsgraven Comité.
Dank zij deze organisatie zijn op deze
wijze reeds vele tienduizenden vaders en
moeders, vrouwen en kinderen van hen,
die in de jaren 1940 tot 1945 in ons land
werden begraven, gast geweest van het
Nederlandse volk.
In ons land vonden echter meer dan
30.000 geallieerde soldaten hun laatste
rustplaats. Vele tienduizenden wachten
daarom tot ook zij de uitnodiging ont
vangen om te komen.
De benodigde geldmiddelen verkrijgt
het Nederlands Oorlogsgraven Comité
door de jaarlykse klaprooscollectie. Zo
is de inzameling, die straks in novem
ber wordt gehouden, bepalend voor
het aantal nabestaanden, dat in de loop
van 1963 voor het bezoek aan het graf
van man, vader, zoon of broer naar
Nederland kan komen.
Door het werk van het Nederlands
Oorlogsgraven Comité neemt Nederland
een unieke plaats in. De erkentelijkheid
jegens het Nederlandse volk dat door
de jaarlijkse giften aan de Klaprooscol
lecte deze arbeid mogelijk maakt is
dan ook zeer groot.
Door middel van „The British Legion"
de grote organisatie van oudstrijders
en nabestaanden in Groot-Brittannië
willen de nabestaanden hun erkentelijk
heid betuigen aan de collectanten, die
zo'n belangrijke steun verlenen tot het
slagen van de inzameling. Tweeëntwin
tig van hen uit elk provincie twee,
door het lot aan te wijzen worden uit
genodigd om volgend jaar hun vakantie
in Engeland te komen doorbrengen.
Het testament van de Amerikaanse
filmster Marilyn Monroe is dinsdag of
ficieel erkend. Er wordt in bepaald dat
de moeder van de filmster, Gladys Ba
ker, jaarlijks 5.000 dollar en haar vrien
din Michael Checkhof jaarlijks 2.500
dollar zullen ontvangen uit een daartoe
in te stellen aandelenfonds van 100.000
dollar. Na het overlijden van deze erf
genamen zal het overschot van het fonds
worden overgedragen aan de vrouwelij
ke psychiater dr. Marianne Kris.
DAGBLAD DE STEM VAN VRIJDAG 2 NOVEMBER 1962
(Advertentie)