Rabies-drama bracht Breda in 1812 i m Politiecommissaris schrok niet terug De hoogste pilaartoren komt in Wenen 10 NOVEMBER KLAPROOSDAG HUBERTUS OOK PATROON TEGEN HONDSDOLHEID Verbod op „vcrsuypcif Oppassers vluchten Naar tuchthuis Moed beloond VELASQUES HANDHAAFT PRIJZEN EN KWALITEIT Snelle bouw van dure Maar rijen krotwoningen blijven staan iOSRAM Spielerei Radicale aanpak 1 uintentoonstelling Soliditeit Als een elegant-geklede man dan staat er op het etiket een altijd elegant blijft... - magisch woord: Het testament van Marilyn Monroe Zoals voor vele kwalen een be paalde beschermheilige bestaat, is dit ook het geval voor de honds dolheid. Het is de heilige Huber- tus, bisschop, eerst van Maastricht en later van Luik. Na zijn dood op 30 mei 727 te Tervueren, bij Brus sel, is hij aanvankelijk te Luik be graven maar de stoffelijke resten zijn later overgebracht naar het klooster van Andage, dat sindsdien zijn naam verkreeg (abdij St. Hu- bert). Aan zijn graf riepen de be devaarders in de middeleeuwen Hubertus aan tegen de hondsdol heid en de verering voor deze hei lige leeft nog voort Naast beschermheilige voor de hondsdolheid is St. Hubertus ook de patroon der jagers. Zijn naam dag wordt gevierd op 3 november. In verschillende plaatsen in Neder land en België wordt in de kerken op 3 november het zg. St.-Hubertusbrood gewijd om mensen en dieren te vrijwa ren tegen hondsdolheid. Vooral ook ja gers, die uit de aard van hun sport, veel met honden omgaan, plegen dit brood voor zich en voor hun dieren te gebruiken. Ook in Breda bestaat deze gewoonte. Het brood wordt hier gebak ken in de vorm van kleine kadetjes en ieder kent ze onder de naam „hupkes". Nu was het niet zo, dat men in uitslui tend vertrouwen op St.-Hubertus alle pogingen tot bestrijding van de honds dolheid maar achterwege liet. Integen deel, door alle eeuwen heen zijn talloze pogingen gedaan om de getroffenen te genezen. Dat de middelen die hiertoe werden aangewend zeer zeker vaak het lijden van de patiënt nog slechts ver groot zullen hebben, is buiten twijfel, doch doet aan de goede bedoelingen en de menslievendheid van die pogingen niets af. Tot de dagen van Pasteur werd toege past het uitbranden van de door de beet veroorzaakte wond. Dit werd gedaan met een op een steeltje bevestigd ijzertje. Dit stukje gereedschap werd kerkelijk gewijd en de Hubertussleutel genoemd, naar aanleiding van de gewoonte van St.-Hubertus, die de sleutel die hij als bisschop van de Paus ten geschenke had gekregen, altijd als een relikwie te dra gen- Het zal wel geweest'zijn omdat St.- Hubertus ook de patroon van de jagers was, dat men het brandstempeltje van de Hubertussleutel de vorm gaf van een (jacht)horentje. In de kerken van de Norbertijnen werden bij mensen en die ren die door razende honden waren ge beten de wonden met de Hubertussleu tel uitgebrand. Algemeen echter werd de aderlating als remedie tegen de ziekte toegepast. Dit middel werd immers overal goed voor geacht en was zo algemeen en populair dat het meer dan eens schil ders en andere kunstenaars er toe be woog dit gebeuren in een schilderstuk of ander kunstgewrocht vast te leggen. Raadplegen we in het oud-archief van Breda een aantal notulenboeken van magistraat en gemeentebestuur van einde 18e en begin 19e eeuw, dan valt de frequentie op waarmee publikaties en waarschuwingen worden uitgegeven die betrekking hebben op hondsdolheid. Eigenlijk zijn deze publikaties mees tentijds uitgegeven het blijkt wel uit de aanhef er van op grond van .geruchten" die bestaan ,,over rasen- de honden" die in de stad of omge ving zyn gesignaleerd. Deze geruch ten zijn dan al voldoende „om tot voorkominge van bedroefde onheilen welke door het losloopen van honden souden kunnen ontstaan" te ordonnee- ren ,,dat de honden de veertien eerst komende dagen moeten worden opge sloten en vastgelegd en niet los op straat mogen loopen". Overtreding wordt gestraft „telken reyse" met een boete van drie guldens. Wordt iemands hond door een dolle soortgenoot gebeten, dan is de eigenaar verplicht zijn viervoeter ,,de facto dood te slaan en onder aarde te doen besor- gen op gelijke poene als voor". De in- uan deze Publikatie wordt door stads belleman omgeroepen en moet door ae logementhouders en herbergiers be kend worden gemaakt aan alle vreemde linden die daar logeer en en een hond bij zich hebben. De hier aangehaalde publikatie is van 2 mei 1785 en is in die vorm in vorige en volgende jaren herhaaldelijk uitge geven. Zo wordt de publikatie opnieuw uitge geven 25 juni 1790. Thans is er echter meer acuut gevaar omdat het kind van de glazenmaker Van Opstal daags te vo ren door een (naar men vermoedt dolle) hond is gebeten. Burgemeester Tarée wordt „geautho- riseerd te bewerkstelligen dat voor het kind de nodige voorsorg worde gedra gen en kan aan de vader aanbieden de kosten te voldoen uit het fonds voor on gelukkige ambagtslieden." Men leest er dan echter verder niets meer over, zo dat van hondsdolheid wel geen sprake zal zijn geweest Opvallend is echter dat de publikatie van 1785 dit keer is uitge breid met een verbod om honden ,,te versuypen" of ,,doode honden en andere krengen" in het water te gooien. Dit kan er op wijzen dat dit euvel reeds óf begonnen is óf verwacht wordt, waarin we dan slechts de angst kunnen zien die onder de mensen van die tijd leeft voor deze ziekte, een angst zó erg, dat men reeds bij een meer ernstig vermoeden van gevaar, zelf ertoe overgaat zijn die ren .af te maken. De angst moet niet gezocht worden in de veelvuldigheid van de ziekte (we wezen er reeds op dat lang niet iedere beet de ziekte veroorzaakt) maar voor alles in de verschrikking er van. De aanvankelijke neiging om deze telkens terugkerende voorzorg van het stadsbestuur als overdreven te beschou wen gaat dan ook over als men kennis maakt met de werkelijkheid zoals deze zich in 1812 in Breda heeft voorgedaan en waarbij tenslotte nog maar één slachtoffer viel. In januari 1816 woont ten huize van Jacobus Graumans, in de Katerstraat, Wijk D. no. 78 te Breda de kleerma kersknecht Johannes Stighart. Mogelijk moest ook in deze dagen met woon ruimte gewoekerd worden want in dit pand heeft Stighart voor hem en zijn vrouw niet meer dan één kleine kamer tot zijn beschikking. Ongeveer half januari van dat jaar wordt Stighart door een hond in zyn duim gebeten. Hy stelt zich onder be handeling van de stads-chirurgyn Gom- mers. Deze heeft hem zoals hy later verklaart voorzichtigheidshalve „ge brand" en vervolgens een „visicatori- um" (soort pleister) op de wond gelegd en deze wond gedurende zes weken open gehouden. Daarna heeft Stighart zich, ondanks herhaald aanraden, niet meer onder behandeling willen stellen omdat hij dit niet meer nodig vond. Op zondag 10 maart 1816 wordt H. F. Ingenhousz, med, doctor te Breda, ten huize van Stighart geroepen. Stighart is ernstig ziek. Hij klaagt over pijn in de keel, moeilijkheden bij het slikken en benauwdheden. Dr. Ingenhousz con stateert een krampachtige pols en een woest voorkomen van de patiënt. Hij schrijft, om hem enigszins te bedaren, een „antiposmodicum" voor- De heer Ingenhousz wordt niet ingelicht over hetgeen half januari is voorgevallen. Omdat hem het geval suspect voorkwam informeert hij zijdelings en komt zo doende van het vooraf gepasseerde op de hoogte. Na bespreking met de chi rurgijn Gommers gaan beide heren naar burgemeester Werden die zij van de zaak in kennis stellen en waarbij doctor Ingenhousz mededeelt dat de zaak hem bedenkelijk voorkomt. (Advertentie) donné, die als enige niet schroomt de patiënt te benaderen en hem door zachtmoedig toespreken tot bedaren tracht te brengen. Van tijd tot tijd g lukt dit en probeert de commissaris, dan bijgestaan door chirurgijn G •Tu rners, hem de voorgeschreven genees middelen te doen innemen. De z.iekie neemt echter hand over hand toe en daarmede ook de aanvallen van woest heid. Het wordt duidelijk dat de patiënt niet in deze éénkamer-woning kan blij ven en het wordt zelfs noodzakelijk hem, om ongelukken te voorkomen, te gaan binden. De commissaris alleen slaagt niet in dit moeilijk en gevaarlijk werk. Na veel overreding vindt hij in de voor het huis verzamelde menigte een man die bereid is te helpen, een artillerist. Telkens echter weet de patiënt zijn ban den te verbreken en het is niet dan na dat twee burgers, Judon en Denijs, ten slotte toch nog bereid zijn assistentie te verlenen, dat men Stighart in be dwang kan houden. Burgemeester Werden heeft intussen niet stilgezeten. Daar in de gemeente geen ander geschikt verblijf is om de patiënt afgezonderd op te passen,weet hij er niets beters op dan hem naar het tuchthuis te laten brengen. De officier bij de rechtbank van eerste aanleg, mr. van den Heuvel, geeft toestemming en dan wordt met spoed een vertrek in ge reedheid gebracht, waar eerst nog een timmerman aan te pas moet komen. Ste vig gebonden wordt Stighart maandag avond vanuit zijn huis naar het tucht huis in de Halstraat getransporteerd- Tijdens dit transport heeft de patiënt, die gedragen werd, hevig gesaliveerd (gekwijld) en is het speeksel overal op straat terechtgekomen. Nauwelijks in het tuchthuis gearri veerd, ontworstelt de ongelukkige zich weer aan zijn „bindzelen" en rukt het verband los van de hem toegebrachte „Lating" in de arm waardoor een he vige bloeding ontstaat. Zo woest gaat hij te keer dat zijn helpers, die hij tracht te bijten, hem bij de felste woedeuitbarstin gen niet meer kunnen benaderen. Niet temin gelukt het de commissaris* en de chirurgijn Gommers, het verband op nieuw aan te leggen. Als zij het medi cijn weer in willen laten nemen bijt de patiënt in een nieuwe woedeuitbarsting en een poging hen te treffen, een stuk uit de kom waarin de drank was gebor gen. Zo gaat het onafgebroken door tot dat voor de ongelukkige, op dinsdag 12 maart des avonds te 8 uur, het einde is gekomen. Op 13 maart zendt de burgemeester een afschrift van het proces-verbaal van de (stads)doctoren ent. naar de gouverneur van de provincie te 's-Her- togenbosch, waarbij hij nog vermeldt: „Wij hebben niet alleen die voorbehoed middelen genomen, die de voorzichtig heid voorschrijft om alle besmetting voor te komen, maar ook de klederen en het beddegoed van den lijder doen verbranden en zijn lichaam buiten dezer stadspoorten doen begraven." Hieruit blijkt, dat Stighart reeds daags na zijn overlijden is begraven; vermoedelijk is dit in de vroege morgenuren geweest van 13 maart. De plaats van begraving wordt in de archivalia niet nader ver meld, wel blijkt dat het lijk na kisting, )er kruiwagen is vervoerd. Uit alles blijkt dat men in angst voor besmetting Zich zo spoedig mogelijk van het stoffe lijk overschot heeft willen ontdoen. De verering van de H. Hubertus wordt vooral door de jagers irl stand gehouden. Jagers hebben honden nodig en mogelijk ligt daar het verband tussen de rabies (voor al in de middeleeuwen welhaast even gevreesd als de zwarte dood) en de H. Hubertus, die immers ook de patroon van de jacht is. Deze plaat geeft een beeld van het begin van een traditionele Huber tus jacht. gouverneur is overgenomen en doorge geven aan de minister van binnenlandse zaken. Kennelijk hebben deze voorstel len succes gehad want in latere archief stukken die op de heer Dieudonné be trekking hebben wordt er gewag van gemaakt dat hij is Broeder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw. Het is een koninklijke onderscheiding die in deze dagen als „een hooge eer" wordt aangemerkt. Merkwaardig is intussen dat uit geen van de genoemde publikaties iets blykt over enige poging te achterhalen door welke hond Stighart was geheten... Nog dezelfde dag begeeft de heer In genhousz zich op verzoek van de burge meester, met de door deze gealarmeer de drie stadsdoctoren en de twee stads chirurgijns, dus samen zes man, ander maal naar de éénkamer-woning van Stighart. Op een gezamenlijk onderte kende declaratie geven de heren te ken nen dat het geval hun zeer bedenkelijk en gevaarlijk voorkomt en dat zij de ziekte voor „watervrees" (Hydrophobia) aanzagen. Verder zijn zij in consult overeengekomen de patiënt volgens de laatst aangeprezene wijze van „Hufe- land" te behandelen, bestaande in een ruime aderlating en het toedienen van het extractum Belladonna met opium. Nauwelijks is het gerucht van de ziek te en de aard er van verspreid of er ontstaan moeilijkheden ten opzichte van de oppassing (verpleging). De angst voor de ziekte, de weerzin die de patiënt betoont om de zogenaamde zwaluwsche drank" in te nemen en de vlagen van woestheid zijn oorzaak dat de bereidwilligheid tot oppassen afneemt. De oppassers Balthoven Bindt ontvluchten het ziekenvertrek en men laat tenslotte de patiënt aan zyn lot over. Op maandag Is het dan de commis saris van politie, de heer M. J. Dieu- Aan de commissaris van politie werd een „douceur" toegekend van 50 gul den, die voor hem bijna een maand extra salaris betekent. Burgemeesteren hebben hiermede echter niet willen vol staan. In een uitvoerige brief aan de gouverneur van de provincie wordt hun hoge waardering voor deze functionaris zwart op wit vastgelegd. Aan deze brief is de omschrijving van het ziekteverloop en de verpleging van de patiënt ont leend. Naast waardering voor het op treden van de chirurgijn wordt vooral de moed, mensenliefde en hulpvaardig heid van de heer Dieudonné geroemd, die „de lijder tot zijn einde bijgestaan heeft en zich daaraan zelfs in de zorg volste ogenblikken niet onttrokken heeft". En, gaat de brief verder „deze verrigten bekomen voorzeker eene meer dere waarde, wanneer men daarbij in het °og houdt, hoe gevaarlijk deze ziek te niet alleen 'bij het algemeen worde beschouwd, maar bij de meeste ge neesheren zelve daarvoor wordt gehou den, waarom zij den rampspoedigen lij der niet dan met huvering en op een af stand, hebben durven naderen." Het is om deze redenen dat burge meester hun commissaris van politie voor een onderscheiding voordragen. We weten dat de voordracht door de C. VOSSENAAR (Advertenties) l'aperitivo Een voortreffelijke sigaar... V*N NEERLANOS GRO0^ O 1 (Eigen buitenlandse dienst) In de Oostenrijkse hoofdstad heerst een enorme bouwactiviteit. Aan de periferie biedt Wenen het beeld van alle steden. Geweldige rijen flats dijen de stad naar alle kanten uit. Dank zij de woud- en bergrijke omgeving maakt deze stadsuitbreiding niet de indruk van een eenvormige massificatie, welke elders veelal in het oog springt. Men kan zelfs zeggen, dat het landelijke karakter opvallend is, wanneer men de grauwe woon blokken van de binnenstad achter zich heeft gelaten. Ondanks de uitgebreide woningbouw heeft Wenen nog met een enorme woningnood te kampen, omdat niet alleen jonge gezinnen een woning zoeken, maar omdat minstens een derde der Weense bevolking leeft in woonruimten, die men feitelijk als onbe woonbaar moet beschouwen. De krotten beantwoorden althans niet in het geheel meer aan de eisen, die aan een gezonde volkswoning mogen worden gesteld. In de massale woonhuizen, zwaar en massief in zes of zeven verdiepingen, treedt een schrikbarend verval op vele Manieren aan de dag. Zowel de tand des tijds als het geweld van bominslagen tijdens de luchtbombardementen tegen het einde van de oorlog, hebben het verval in de hand gewerkt. Een deel dezer woonhuizen stamt uit de achttiende en negentiende eeuw. De gemeenschappelijke waterleiding kraan en het gemeenschappelijk toilet op de corridor mogen voor de tijd van de bouw de laatste snufjes geweest zijn, thans beziet men deze onmisbare zaken in hun antieke, vervallen toestand echt met afschuw. Zo is het ook gesteld met de „woning" zelf, die bestaat uit een kamer, keuken en kabinet, met weinig luchtverversing en steenkoud wegens de enorm dikke muren. En toch zijn al die huizen be woond, overbewoond zelfs. Er wordt met de huren een regelrechte woeker gedreven, niet door de huiseigenaren, want die hebben dank zij de uit de re volutietijd 1918-1919 stammende huur- dersbeschermingswet niets in de pap te brokkelen. De huurder betaalt de ver huurder nog altijd de huur van dertig jaren geleden, maar hij verkoopt zijn „huurrecht" in onderverhuur tegen woe kergeld. Feitelijk had men al die oude huizen in de volkswijken allang moeten oprui- me. Vele ervan hebben meer romanti sche dan feitelijke historische waarde, ondanks de uitwendige rijke versierin gen. Maar een zo radicale aanpak is, ge zien de enorme woningnood, onmogelijk. Vandaar dat men ze, of wel stuk voor stuk langzaam afbreekt, dan wel sa neert. En ook op dit gebied wordt veel gepresteerd. Alleen stelt men zich de vraag, of het niet nog effectiever en sneller zou kunnen. Een niet gering ge deelte van de bouwcapaciteit in We nen wordt besteed aan de bouw van allerlei interessante objecten, die op zich missschien wel nuttig en aantrekke lijk zijn, maar die toch best achter wege konden worden gelaten, wanneer het erom gaat tienduizenden gezinnen een dak boven het hoofd te bezorgen. We hebben dezer dagen de eerste steenlegging bijgewoond van zo'n bouw werk. dat meer uit het oogpunt van prestige en hang naar het buitenissige, dan wel uit praktische behoefte ge bouwd wordt. Het betreft een toren van liefst 260 meter hoog, die de stad Wenen bouwt in een in aanleg zijnd park op de linker Donauoever, waar in 1964 de „Internationale Tuintentoon- stelling" gehouden zal worden. Deze to ren geldt als hoofdattractie. De grondwerken van deze toren hebben enorme toebereidselen ge vergd, daar de fundamenten rusten in een bodem van grind. Op deze fun damenten verrijst nu de holle toren van staalbeton met 'n snelheid van 4 tot 5 meter per dag. In ruim een maand hoopt men een hoogte van 160 tot 170 meter te hebben bereikt. Dan wordt er een groot platform van staalbeton op geconstrueerd en op dit platform verrijst een draaiende constructie, waarop restaurants zul len worden gevestigd en een uitkijk- platform. De eigenlijke toren rijst nog verder omhoog en wel in de vorm van een holle stalen mast van ver scheidene meters doorsnee met een lengte van S0 meter. Het hoogste punt zal met een lift bereikbaar zijn. Over deze toren is al heel wat te doen geweest. Allereerst wat de kosten be treft. Komt het wel te pas, zo vroegen velen zich af, dat voor een dergelijke „Spielerei" 60 miljoen Schillingen wor den uitgegeven, waarbij de kosten van inrichting en de exploitatie nog niet mee gerekend zijn. Anderen opperen bezwa ren tegen de, wat zij noemen, al te vermetele bouw. Dit is geen Eiffeltoren, maar een pilaartoren, die alles over treft wat tot nog toe in Europa te zien was. Maar de staticus dr. Krapfenbauer die de berekeningen voor de in totaal 260 meter hoge en 17.000 ton zware toren heeft gemaakt, beweert dat hij zeker is van zijn zaak. Alles heeft hij ingecalculeerd: de grind- bodem, de stormen die om de spits kunnen woeden en waarbij windsnelhe den van 180 km per uur kunnen optre den. „Ja", zegt dr Krapfenbauer, „ik ben zelfs zeker van de soliditeit bij aard bevingen". Ook de architect Hannes Lintl twijfelt niet. Hij is voor een deel participant in de firma, die voor de bouw werd opgericht: de N.V. Donau- toren. Een deel van het kapitaal wordt gefourneerd door de belegginsmaat- schappij van de Weense gemeentelijke Spaarbank, een brouwerij en door de ar chitect. Parijs heeft z'n Eiffeltoren, Brussel z'n Atomium, Rotterdam z'n Euromast Stuttgart z'n T.V.-mast, Wenen wil al deze steden naar de kroon steken met een moderne technische „Toren van Ba- bel", de Donautoren. (Advertentie) In de week van 4 tot en met 10 november organiseert het Neder lands Oorlogsgraven Comité weer de jaarlijkse inzameling, die be kend is geworden als de „klap rooscollecte". Hoogtepunt van de collecteweek is zaterdag 10 novem ber, „Klaproosdag". *i f - ,,..'V - xc Dat etiket met de olifant r garandeert een ijzeren kwa- Ék V liteitscontrole op stof en #7 \.M verwerking. Daarom: met t Terlenka heeft u altijd zeker- m/%+ë heiri op voortreffelijke kle- M«».1 ding. op Zorgeloos plezierig W dragen - lange, lange tijd. is -.verkrijgbaar in velerlei kwaliteiten en'prijsklassen Het Nederlands Oorlogsgraven Comité werd kort na de bevrijding opgericht. In de eerste tijd bestond het werk voorna melijk uit het zenden van foto's van geallieerde graven aan de nabestaan den in het buitenland en het doen adop teren van deze graven door Nederlandse burgers. Later, toen bleek hoe groot het ver langen van de nabestaanden was om een bezoek aan Nederland en aan het graf van hun gesneuvelde familieleden te brengen, werd het organiseren van deze grafbezoeken het voornaamste doel van het Nederlands Oorlogsgraven Comité. Dank zij deze organisatie zijn op deze wijze reeds vele tienduizenden vaders en moeders, vrouwen en kinderen van hen, die in de jaren 1940 tot 1945 in ons land werden begraven, gast geweest van het Nederlandse volk. In ons land vonden echter meer dan 30.000 geallieerde soldaten hun laatste rustplaats. Vele tienduizenden wachten daarom tot ook zij de uitnodiging ont vangen om te komen. De benodigde geldmiddelen verkrijgt het Nederlands Oorlogsgraven Comité door de jaarlykse klaprooscollectie. Zo is de inzameling, die straks in novem ber wordt gehouden, bepalend voor het aantal nabestaanden, dat in de loop van 1963 voor het bezoek aan het graf van man, vader, zoon of broer naar Nederland kan komen. Door het werk van het Nederlands Oorlogsgraven Comité neemt Nederland een unieke plaats in. De erkentelijkheid jegens het Nederlandse volk dat door de jaarlijkse giften aan de Klaprooscol lecte deze arbeid mogelijk maakt is dan ook zeer groot. Door middel van „The British Legion" de grote organisatie van oudstrijders en nabestaanden in Groot-Brittannië willen de nabestaanden hun erkentelijk heid betuigen aan de collectanten, die zo'n belangrijke steun verlenen tot het slagen van de inzameling. Tweeëntwin tig van hen uit elk provincie twee, door het lot aan te wijzen worden uit genodigd om volgend jaar hun vakantie in Engeland te komen doorbrengen. Het testament van de Amerikaanse filmster Marilyn Monroe is dinsdag of ficieel erkend. Er wordt in bepaald dat de moeder van de filmster, Gladys Ba ker, jaarlijks 5.000 dollar en haar vrien din Michael Checkhof jaarlijks 2.500 dollar zullen ontvangen uit een daartoe in te stellen aandelenfonds van 100.000 dollar. Na het overlijden van deze erf genamen zal het overschot van het fonds worden overgedragen aan de vrouwelij ke psychiater dr. Marianne Kris. DAGBLAD DE STEM VAN VRIJDAG 2 NOVEMBER 1962 (Advertentie)

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1962 | | pagina 21