NIEUWE
LEERLINGEN VAN ST.-JOOST ZIEN
boekenplank
VISIE OP
BACH
ZWAKKE BAND MET DE
Kempische Kultuurdagen
Dichter Albe gehuldigd
mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen
Wedgwood-prijs
Nieuwe Kerkbouw in Nederland en Vlaanderen
AP* IttJPiÉiMi1
Boeken uit de
Damiate-reeks
MARIAN SARSTADT
naar Ned. Danstheater
AZTEKEN-PALEIS
opengelegd
Liefde is eerlijk
Tochten
Illlllllllllllllllllll
DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 28 JULI 1962
Toscane
(Van een medewerker)
de afgelopen maand heeft een
gedeelte van de Academie St.
Joost in Breda een tiendaagse
reis gemaakt naar Florence. Dit
gebeurde in het kader van de
jaarlijkse z.g. Takenweek, die
aan deze Academie voor Beel
dende Kunsten is opgezet om
de leerlingen in de gelegenheid
te stellen zich eens los van de
vele lessen in de diverse vak
ken te wijden aan speciale on
derwerpen. In het raam van
deze week trekken de leerlin
gen van het eerste jaar, dat
een algemeen propaedeutisch
jaar is, meestal naar een plaats
in Nederland waar voldoende
verscheidenheid is voor het
bekende „elk wat wils".
D
e hogerejaars leerlingen behoren ech
ter tot een bepaalde ge
richte afdeling zoals de afde
ling: interieurkunst, fotografie en
film, mode, reclame en publiciteit,
plastische vormgeving en de afdeling
voor grafiek en monumentale kunsten.
Dit jaar waren laatstgenoemde groe
pen, dus de afdeling plastische kunst
en die voor grafiek en monumentale
kunst aan de beurt voor een ontmoe
ting met de stad, waarin de renais
sance zijn eerste en grote bloei ver
kreeg in de dagen van de Medici.
Telkens opnieuw blijkt dat de tocht
over de Alpen, wanneer zij voor de
eerste maal door jonge en gevoelige
mensen wordt gemaakt, een flinke
schok kan betekenen. Plotseling wor
den ze neergezet in een wereld die op
allerlei punten fundamenteel verschilt
van de onze. Het is een wereld, die
veroverend is maar tezelfdertijd zich
niet zonder meer laat veroveren. De
klaarte van het landschap dat al in de
Povlakte begint, zijn ordening en
maatgevoel is 'n volkomen nieuw ver
schijnsel, voor wie gewend is aan de
ondoorzichtigheid van onze bosscha
ges, het grillige verloop van onze dij
ken en de gewatteerdheid van het
licht. Hier valt niets meer te zoeken
achter de dingen zoals in ons noorden,
maar openbaart zich als het ware één
grote ruimte totaal aan het oog.
Eigenlijk is het zo, dat het meer ro
mantisch ingestelde gemoed van de
noorderling er eenvoudigweg aan
moet wennen dat er niets meer te
veroveren valt, dat de schoonheid
geen gesluierd wezen is achter het
waargenomene maar zich compleet
onthult zonder reserve.
Ook dit jaar bleek deze grootse totaal
indruk niet gemakkelijk en zeker
niet ineens te verwerken. De leerlin
gen, die toch gewend waren aan het
hanteren van penseel en tekenstift
grepen niet snel naar deze werkattri-
buten en dat was maar verstandig
ook. Jaren geleden hebben wij in een
Florentijns pension 'n groot aantal aqua-
rellen en tekeningen gezien die daar
waren achtergelaten door leerlingen
van een Nederlandse academie van
beeldende kunsten.
Op zich zelf dikwijls verdienstelijke
werkstukjes, maar allemaal met een
romantisch sopje overgoten. Dat hoeft
natuurlijk geen bezwaar te zijn, maar
het wijst niet OP een rustig verkennen
en proeven wat deze wereld van
maat, orde en klaarheid nu eigenlijk
is. Daarom was het bepaald niet on
gunstig, dat de Sint-Joostelingen kalm
aan begonnen, rustig observeerden en
pas langzamerhand tot enkele beschei
den werkstukken kwamen.
De reis was bepaald niet begonnen
met de bedoeling een uitbreiding te
zijn van de teken- of schilderles. De
eerste opzet was de leerlingen in con
tact te brengen met een beschavings
klimaat dat ontzaggelijk veel voor de
kunst van Europa heeft betekend en
nog betekent. En tegelijkertijd zo
was de uitgangsgedachte zou het
zien van het ons vreemde in de cul
tuur van Toscane aanzienlijk bij kun
nen dragen tot een scherper besef van
het eigene in de Nederlandse bescha
ving en kunst.
Uit tekeningen van diverse leerlingen
blijkt intussen ook dat hun zorgvul
dige waarneming geen beletsel vorm
de om toch vanuit de eigen persoon
lijkheid te werken. Geen van hen
kwam tot een volkomen kleurloos en
objectief noteren en er bleek zelfs een
hechte overeenstemming te blijven be
staan tussen het eigen karakter van
de leerling en wat hem in landschap
of stadsbeeld trof. Op deze pagina
valt dit met enkele typische voorbeel
den te verduidelijken.
De tekening links onder werd
gemaakt door een meisje met een
kloek en dynamisch karakter en een
voorkeur voor grote allure. Zij was
voor de tweede keer in Florence en
haar zicht op het wezenlijke in het
spel van licht en massa en ook van het
mysterieuze duister wijst al op enige
vertrouwdheid met het klimaat van
haar gegeven. Het zou ons niet ver
bazen wanneer zij in haar hart een
zwakke plek had voor het grafische
werk van Tiepolo met zijn eenvoudige
en heldere compositie. Maar op be
paald eigen wijze heeft ze toch in haar
techniek de openheid van het licht op
de massa weergegeven zodat die voor
iedere liefhebber herkenbaar wordt.
De onderste ets rechts hiernaast op
de pagina, is van een tengere en meer
decoratieve structuur en beantwoordt
dan ook helemaal aan de aard van de
maakster. Ze heeft als het ware met
het oog een plekje uit het totaalbeeld
van het landschap afgezonderd en hier
een apart en intiem tafereeltje van
gemaakt waarvan vooral de neiging
tot beslotenheid karakteristiek is.
De tekening daarboven is van man
nelijke hand en vertoont duidelijk de
neiging tot heldere maar kantige syn
these die voor de maker zo kenmer
kend is. Het is met de hier gegeven
voorbeelden eigenlijk merkwaardig ge
steld.
Achteraf zou men bijna zeggen dat
deze resultaten gezien de diverse ka
rakters eigenlijk wel uit de bus moes
ten komen. Maar het vreemde en te
gelijkertijd gelukkige is, dat ook bij
jonge mensen de muze haar grillen
vertoont zonder-het karakter aan te
tasten van die haar liefhebben.
In de door de uitgever Gottmer te
Haarlem opgezette Damiate-reeks, wel
ke beoogt de ontspanningslektuur van de
goede soort te geven, kwamen drie nieu
we nummers uit.
Wij noemen eerst de herdruk van Ma
rie Killea's „Karin". Het'is het aangrij
pende, door de moeder zuiver geschreven
verhaal van het spastische Ierse meisje
Karin. Opgegeven door de medische we
tenschap, die het een hopeloos geval
vond, wisten de ouders, bijgestaan door
de huisarts, het onmogelijk schijnende
waar te maken en het eèrst hulpeloze
kind de macht over haar ledematen weer
te geven. Het is een epos van ouderlijke
toewijding, waarvan de basis gevormd
wordt door liefde en Godsvertrouwen,
dat op ons een diepe indruk maakte.
,,De Wachter" van mevr. J. Visser-
Roosendaal, is een nieuwe streekroman
van deze Westfriese vertelster. Met "de
Wachter" is de geduchte korenmolen van
de familie Berkhout bedoeld en deze
molen staat centraal in het goed gecom
poneerde verhaal, dat, hoe eenvoudig
ook, weet te boeien tot het eind. Om het
bezit van dit kracht-bastion gaat de
MIGUEL DE
UNAMUNO
Het is vijfentwintig jaar geleden, dat Don Miguel de Unamuno
y Jugo, door Teixeira de Pascoaes de moderne Cervantes genoemd,
te Salamanca overleed, terwijl hij met een literaire vriend bij het
haardvuur zat te praten. Dit was voor de redactie van „De Gids"
aanleiding om het juni-nummer geheel aan hem te wijden. Zij is
van mening, dat deze strijdbare Spanjaard ons nog veel te zeggen
heeft. De problematiek, die hij in zijn romans, novellen en essays
heeft neergelegd, houdt ons ook nu nog bezig. Daarom heeft de
redactie enkele hispanologen in de gelegenheid gesteld de lezer
een inzicht te geven in het door tegenstellingen verscheurde leven
en werk van de „onrustzaaier en provocateur" Unamuno.
Dc,feiten wijzcn uit, dat de belangstel
ling voor Unamuno de laatste jaren
in ons land herleefd is. De heer Th.
G Sinnige, docent in klassieke talen
en oude geschiedenis aan het lyceum
„Onze Lieve Vrouw ter Eem" te
Amersfoort, wijdde in 1959 een uit
voerig essay aan de existentiële ge
loofsbeleving van Unamuno. Hij gaf
duidelijk aan welke opvattingen van
de schrijver in strijd komen met de
leer van de Kerk. De heer Sinnige
voegde aan zijn studie een opsomming
toe van de werken, die door prof dr
U J. Geers, hoogleraar Spaans te
het Nederlands zijn
vertaald. Er kan nog aan worden toe
gevoegd een vertaling van de Prologo
van La tia Tula in de Kroniek vin
hedendaagse Kunst en Kuituur. Dr.
Geerts had bovendien reeds in 1928
een boekje gewijd aan „Unamuno en
vMVkaiakt.eI van het Spaansche
rede Va" Z'jn inaugurele
Tn het verzamelwerk „Spaanse Verha
len treft men er een aan van Una
muno, vertaald door G. Evenhuis. Al-
Bert Helman en Hendrik de Vries
hebben verzen in het Nederlands over-
Marian Sarstadt, soliste van het voor
malige ballet van de markies van Que-
vas, is met ingang van 1 september
aanstaande verbonden aan het Neder
lands Danstheater.
Marian Sarstadt begon in 1949 haar
opleiding bij Ann Sybranda. Zij volgde
de selectievakklasse bij de Scapino-bal-
letschool en werd in 1957 léve bij het
Scapinoballet van Hans Snoek, waar Ma-
riar. Sarstadt in het seizoen 1958-1959
reeds veel solistische rollen te vertolken
kreeg. In augustus 1960 werd zij door
markies van Quevas geëngageerd
m welk internationaal gezelschap zij
binnen de tijd van anderhalf jaar van
uit het corps de ballet opklom tot de
rsng van soliste.
gezet. Van de laatste is het gedicht
..Castilla" als rijmprent verschenen
ter gelegenheid van Unamuno's zeven
tigste verjaardag. Kort geleden is een
volledige vertaling aangekondigd van
du gedichtenbundel ,,E1 Cristo de Ve
lazquez", die geïnspireerd is door het
bekende schiderij van de gekruisigde
Christus. De heer Sinnige, die ook in
de Analen van het Thijmgenootschap
over Unamuno schreef, zal in de reeks
Ontmoetingen van Desclée de Brouwer
een deeltje aan hem wijden. We mo
gen ook nog herinneren aan een ar
tikel van prof. dr. G- Quispel in Else-
viers Weekblad van 21 april, waarin
deze aantoont, dat Menno ter Braak
de Spaanse schrijver verkeerd begre
pen heeft. Ter Braak zag in hem
melijk een scepticus als Pilatus, een
katholieke variant op de oppermens
van Nietzsche.
T?n nu komt dan De Gids opnieuw aan-
dacht vragen voor de veelomstre
den auteur. Prof. Geers herdenkt de
„mens van vlees en bot", naar een
uitspraak van Unamuno zelf. Voor
vele jongeren in Spanje is hij het mee
slepende voorbeeld, de man, in wie de
Spaanse ziel zich het meest specifiek
heeft getoond, aldus dr. Geers.
Prof. Francois Meyer, hoogleraar te
Aix-en-Provence, gepromoveerd op het
proefschrift „L'ontologie de Miguel
de Unamuno", draagt een uitvoerige
studie bij over Unamuno en de fili-
sofen. O.a. trekt hij een parallel tus
sen de denkwerelden van Bergson en
Unamuno. De hispanist H. A. Combé
wetenschappelijk ambtenaar aan de
Universiteit van Amsterdam, beziet
Unamuno als romanschrijver- Hij wijst
op het Calderoniaanse Leitmotiv: het
leven is een droom.
Daar Portugal aan Unamuno bijzonder
dierbaar was, behandelt dr. M- de
Jong, lector in het Portugees, de
vrienden in het buurland. De buiten
gewone persoonlijkheid van Teixeira
de Pascoaes neemt hierbij een eerste
plaats in, evenals de arts Manuel
Laranjeira. Belangstellenden zullen
straks hierover meer kunnen lezen
in het aangekondigde tweedelige proef
schrift Unamuno y Portugal van Julio
Garcia Morejón.
Miguel de Unamuno, hoogleraar, filosoof, romanschrij
ver, dichter en essayist. In het nummer van „De Gids
van juni wordt de figuur van deze strijdbare Spanjaard
uitvoerig belicht.
"LTet is moeilijk over Spaanse literatuur
te schrijven zonder dr. Johan Brou
wer te noemen. Deze heeft een be
langrijk gesprek gehad met Unamuno,
waarvan hij verslag gaf in De Tijd
van 24 september 1936. Dit werd niet
in zijn verzameld werk opgenomen.
De herdruk in dit Gids-nummer is al
leszins verantwoord, vooral ook, om
dat het interview een beeld geeft van
Unamuno's houding tijdens de burger
oorlog.
Zelfs dr .E. van Raalte heeft zijn kro
niek van de binnenlandse politiek
enigszins aangepast aan het thema
van deze aflevering door een beschou
wing over minister Luns te openen
met een toepasselijk citaat uit Una
muno: „Hij ging tenslotte de kamer
uit, de deur achter zich sluitend". Al
dus eindigt dit interessante, maar wat
zwaarwichtige nummer toch nog met
een komische noot!
WILLEM v. d. VELDEN
In de archeologische zone van San
Juan Teotihuacan, in de buurt van Mexi-
costad, is een Azteken-paleis blootge
legd. Er zijn aanwijzingen, dat het ten
dele is vernield door de Teotihuacanaos
in de 7e eeuw. Het paleis bevindt zich
ten zuidwesten van de piramide van de
maan achter de piramide van de vlin
ders. Getracht wordt de muurschilde
ringen te redden.
Volgens de archeologen was het paleis
gewijd aan de vlindergodin der Azteken
en was het waarschijnlijk de woning
van een hoge priester van die cultus.
De vlindergodin, „Izpapalotl", was zeer
gevreesd. Zij heerste over donder, weer
licht en „slechte vrouwen".
De Teotihuacan-piramides behoren tot
de grootste toeristische attracties in dit
deel van Mexico.
strijd van de hardhoofdige eigenaar te
gen de dorpscooperatie, waarbij eerst
genoemde het onderspit delft. De ro
mantiek komt aan haar trek in de ver
houding tussen de molenaarsdochter E-
va en de wat al te luchthartige zoon
van boer de Ridder, de voornaamste
tegenstander van de onbuigzame mole
naar. Het sappige Westfries dat de
schrijfster gebruikt, verstrekt de locale
kleur niet weinig.
„De rode paarden" van de Deen Mor
ten Korch is een van die boeken, wel
ke van de eerste zinnen af, de lezer ge
spannen verder doen gaan. Verder zit er
grote vaart in het kleurige verhaal van
Olie Offer, die door een misstap van
zijn vader verzeild raakt in een hopeloos
schijnende situatie. Hij moet zijn geld
steken in een bijna failliet landgoed en
de daaraan verbonden renstal verdedi
gen een gewetenloos belager. Materieel
vecht Olie, na boeiende belevenissen,
zich vrij maar nog voornamer voor hem
ic, dat hij, ook in zaken die het hart
raken, uiteindelijk geluk heeft en in
Bent Munk, met wie hij eerst een plicht
huwelijk sloot, de ideale vrouw vindt.
Het toeval speelt in Korch's roman wel
een heel grote rol en de intrige is van
gezochtheid niet vrij maar wie enige u-
ren genoten heeft van ,,De rode paarden'
zat deze feilen wel voor lief willen ne
men.
De Belgische auteur dr. P.E.C. Quan-
jard beschijft in dit frisse boekje, hoe
storingen in het huwelijksgeluk meestal
te wijten zijn aan kleine oorzaken. In
zijn inleiding spot de schijver enigszins
met de talrijke zwaarwichtige werken
over het huwelijk, waarin allerlei kwes
ties tot probleem verheven worden. Lie
ver dan over problemen spreekt hij van
moeilijkheden. Hij wil daarmee aange
ven, dat het veelal minder gaat om denk-
opgaven dan om wilsinspanningen. Van
uit dit naar onze mening gezonde in
zicht bespreekt Quanjard een aantal heb
belijkheden en onhebbelijkheden van
verloofden en gehuwden, die op zichzelf
onbeduidend lijken, maar in hun uitwer
king onverwacht catastrofaal kunnen zijn
Hierbij wordt telkens weer een beeld ge
bruikt van de parasieten in de liefde-
tuin, die men niet moet negeren of
camoufleren, doch beslist uitroeien.
Het is een wijs geschrift geworden met
veel verstandige adviezen voor verliefden
en gehuwden. Behoudens een enkele
zinspeling ontbreekt in dit werk de
bovenatuurlijke motivering, terwijl op
blad 66 een al te nonchalante uitspraak
staat over de geoorloofdheid van echt
scheiding. Afgezien daarvan: een boek,
dat aanleiding tot bezinning geeft in een
prettig leesbare stijl. Het is een uitgave
van Lannoo. A.G.
In de serie „Das Europa Reisebuch"
welke de uitgeverij G. J. A. Ruys in
het Nederlands laat bewerken, zijn nu
verschenen:
Tochten in Midden-en Zuid-Frankrijk.
Tochten in Zwitserland en de Fran
se Alpen.
De titels geven reeds aan, dat hier
geen volledige reisgidsen voor de be
trokken gebieden worden gegeven. De
schrijver heeft voornamelijk ten behoe
ve van automobilisten mooie routes uit
gezocht en vertelt levendig wat hem on
derweg getroffen heeft, langs de wegen
en in de steden en dorpen. Het deel
over Midden, en Zuid-Frankrijk besluit
met een bezoek aan Parijs en de omge
ving. Registers vergemakkelijkèn het
gebruik.
De Wedgwood-prijs voor de schilder
kunst, in 1960 voor het eerst bij het
tweede eeuwfeest van Josiah Wedgwood
and Sons ingesteld en gewonnen door de
Haagse schider Jan van Heel, wordt ook
dit najaar weer uitgeloofd voor het
beste ingezonden werk gemaakt door
een Nederlandse kunstenaar.
In tegenstelling tot de eerste maal is
de inzending niet gebonden aan een on
derwerp. Bovendien ontvangen de ma
kers, van wie werk voor de rondreizende
tentoonstellingen der beste schilderijen
wordt uitgekozen, een „handgeld" van
100. De prijs, groot 4000, zal worden
toegekend door een jury bestaande uit
de heren: J. Altink, Jan van Heel, dr.
H L. C. Jaffe, prof. Frans Nols en drs.
Hans Redeker.
Het secretariaat berust bij de heer
H. Klein, Willemsparkweg 103, Amster-
dam-z.
Uitreiking van de prijs zal plaatsvinden
bij de opening van de eerste tentoon
stelling op 2 november as. in het Am
sterdamse museum Fodor.
V°
oor de 19e eenuw was Johann Sebas-
tiaan Bach bij voorkeur de Thomas
cantor, de zeer gelovige Lutheraan, de
kerkmusicus par excellence, de „vijfde
evangelst" wiens grote belangstelling
uitging naar de kerkmuziek en die in de
loop van de vijfentwintig jaren, dat hij
als cantor aan de Thomaskerk in Leipzig
verbonden was, het ene geestelijke werk
na het andere schreef, waarmee hij God
in de muziek wilde loven en prijzen.
Oorzaak van deze 19e eeuwse opvatting
waren de geschriften van Philipp Spitta
en Albert Schweitzer en in brede krin
gen geldt deze populaire opvatting ook
thans nog. Volgens de Duitse musicoloog
professor Blume is dit zeer verbreide
beeld van Bach volkomen onjuist, omdat
het eenzijdig is.
Blume acht overtuigend bewezen, dat
Bach gezien zijn aard veeleer een we
reldlijk dan een kerkelijk musicus ge
weest is en dat hij ook slechts met te
genzin het ambt van cantor aangenomen
had. Dat de geestelijke composities zich
voornamelijk gehandhaafd hebben, be
rust volgens prof. Blume op het feit,
dat Bach zijn plichten nauwgezet na
kwam, terwijl dit verder noodgedwon
gen uit zijn protestantse muziekpraktijk
voortvloeide. Bovendien waren vele van
zijn stukken tot nu toe foutief geda
teerd. Zo zijn de beroemde cantates bij
voorbeeld niet in de loop van vele jaren,
maar in de aanvang van de periode, dat
hij in Leipzig verbleef, als „Gebrauchs-
musik" ontstaan. Verder maakte Bach
bij zijn kerkelijke composities zeer dik
wijls gebruik van de „parodie". (Paro
die betekent in de muziekterminologie
het overbrengen van een geestelijke
tekst op een wereldijk vocaal of instru
mentaal werk, waarbij de muziek naar
behoefte gehandhaafd of omgewerkt kan
worden.) Dit werkprincipe van Bach
kent men weliswaar reeds lang, men
vermoedde tot op heden echter niet, dat
men werken zoals de Mis in h-mol en
de Mattheuspassie ook op deze wijze
moet bezien. Professor Blume zei, dat de
Johannespassie en het Magnificat aan
wijsbaar originele geestelijke composi
ties zijn, al het andere is echter voor
het grootste gedeelte samengesteld uit
oudere overwegend wereldlijke werken.
Op de door professor Blume ontwik
kelde theorieën zal zeker nog commen
taar geleverd worden, temeer daar deze
geleerde zelf over de „religieuze waar
de" van deze werken sprak, die alle „de
geest van Lutherse vroomheid" uit
stralen. Ook al is over deze materie het
laatste woord nog niet gesproken, over
één ding zullen professor Blume alsmede
de vermoedelijke tegenstanders van zijn
theorie het zeker eens zijn de grote
werken van Johann Sebastian Bach, die
tot het meest verhevene behoren, die 1
een mens ooit geschapen heeft, zijn uit
het intens vrome hart van één van de
grootste genieën van het Avondland ont
sproten en zullen altijd bij een gevoelige
en daarvoor openstaande toehoorder een
religieus gevoel oproepen omdat er on
miskenbaar een goddelijke scheppings
kracht van uitgaat.
E. F.
De „Kunstenaars voor de Jeugd", een
katholieke Vlaamse vereniging van
schryvers, illustrators en andere kun
stenaars, die zich voor de jeugd interes
seren, hielden op het kasteel van St.
Maria Oudenhoven in de Vlaamse Ar
dennen weer hun jaarlijkse bijeenkomst.
Bij deze gelegenheid huldigden zij
hun voorzitter, de dichter Albe, die on
langs zestig jaar werd. Albe publiceerde
behalve een rij dichtbundels zeer be
kend werd zijn gedicht „De Paradijs
vogels" essays, toneelwerken en ro
mans onder de schuilnaam kapitein
Zeldenthuis een groot aantal veel gele
zen jeugdboeken. Hij vertaalde ook, on
der meer uit het Spaanse werk van Fe-
derico Garcia Lorca. In het geheel heeft
hij een zestigtal waardevolle publikaties
op zijn naam.
De „Kunstenaars voor de Jeugd" bo
den de dichter Albe een fraaie kandela
ber aan. Mevr. Grillaert droeg met haar
vier kinderen in het kasteelpark ge
dichten voor van Albe, waaronder heel
de verzencyclus „Het Scheppingsver
haal". De dichter zelf las 's avonds voor
uit zijn verzen.
In de algemene jaarvergadering van de
„Kunstenaars voor de jeugd" werd de
uitslag bekendgemaakt van de poëzie
prijsvraag voor de „Prijs van St. Maria
Oudenhove". De prijs werd verdeeld
over de dichters Marcel Leemans met
de bundel „Ontluistering" en Albert de
Longie met de bundel „Met de groeten
van..". Beide dichtwerken zijn nog
niet in druk verschenen.
De heer Jespers, inspecteur van het
onderwijs, sprak over ,.De drie normen
voor een goed jeugdboek".
JQe Groot-Kempische Cultuurdaden lig
gen nu weer een week achter ons.
Wij kunnen ons voorstellen, dat niet
iedereen vooral op de eerste dag van
dit jaarlijkse evenement in Hilvaren-
beek de vertrouwde sfeer gevonden
heeft, die hij daar verwachtte aan te
treffen. Dat ligt dunkt ons al aan het
thema zelf en ook aan de uitwerking
daarvan. Het spreekt vanzelf, dat
ieder goed gespreksonderwerp de
kiem in zich heeft voor een wijdere
vlucht boven de sfeer van een streek
uit. Maar dat sluit de mogelijkheid
niet uit om toch duidelijk aan te kno
pen by de eigen aard van de omge
ving en van daaruit naar nieuwe ver
ten te zoeken.
Dit was nu bij deze zestiende Groot-
Kempische Cultuurdagen niet het ge
val. Het thema „De ontmoeting van
kerk en cultuur", betekende het
rechtstreeks aan de orde stellen van
een wereldwijd vraagstuk dat even
goed speelt in New-York als in Rome
of m Hilvarenbeek. Al de eerste in
leider de dichter Guillaume van der
Graft (ds. W. Barnard) beurde met
de vlucht van zijn woorden de gedach
ten ver uit boven het hartelijke en
goedaardige Kempische milieu en
reikte trefzeker naar het uiterste
perspectief van het mens zijn en onze
wereld, het einde der tijden. Zijn be
toog ging uit van de gedachte dat de
tegenstellingen in de wereld, die tus
sen land en zee, tussen man en vrouw
en ook tussen kerk en cultuur door
God in de wereld gesteld zijn om ook
door Hem aan het einde der tijden te
worden verzoend. Het christendom is
op weg naar deze stad Gods, de kerk
hunkert om uit de tijd te vertrekken
en nochtans moet zij aanvaarden dat
zij in de tijd leeft en gestalte krijgt.
Maar in het kerkgebouw wijst wat
gebeurt al heen naar de nieuwe toe
komst. Het brood van onze landbouw
(cultuur) wordt op de tafel des Heren
gelegd en alles in de kerk deelt reeds
in de zegening.
/"Nok de andere inleiders kwamen wat
betreft de voornaamste ontmoetings
plaats van kerk en cultuur, het kerk
gebouw. niet tot duidelijker richtlij
nen daarvoor dan de algemeenheid,
dat het een bouwwerk van eigentijdse
vorm zal moeten zijn. Op zichzelf is
een dergelijk betoog geen bezwaar,
voor zover de inleidingen op een goed
peil stonden, zoals die van ds. Bar
nard. Het kan geen kwaad de weer
kracht nog eens te versterken tegen
de telkens opduikende neiging om een
bepaalde stijl van bouwen voor de
kerk tot alleenzaligmakend te verkla
ren. Maar wel moet ons van het hart
dat dit alles toch maar een magere
t kant vertoont met de overigens wel
verzorgde kleine tentoonstelling van
nieuwe kerkbouw in Nederland en
Vlaanderen. Deze expositie, die bij de
aanvang van de Groot-Kempische Cul
tuurdagen in Hilvarenbeeks raadhuis
werd geopend, moest als het ware een
illustratie vormen bij de ontwikkelde
gedachten. Daarom is het zo bijzonder
teleurstellend, dat de tentoonstelling
eenzijdiger was dan het complex aan
mogelijkheden, die in de diverse in
leidingen werden open gehouden.
Wat Nederland betreft gaat het op de
tentoonstelling maar om een
twaalftal katholieke en protestantse
kerken. De keuze lijkt wel bijzonder
bepaald door een sterke voorkeur voor
de simpelste ruimtevorm, een matige
emotionaliteit en een hechte concen
tratie op wat zowel bij katholieken als
protestanten tegenwoordig wel het li
turgisch centrum mag worden ge
noemd. Tot een dergelijke precisering
waren de inleiders nog niet gekomen.
Het gaat hier blijkbaar louter om de
smaak van de selectiecommissie. Nu
geven we graag toe dat een dergelijke
eenzijdigheid zijn aantrekkelijkheid
heeft voor de tentoonstellingsbezoe
ker, die hier niet door de veelheid van
mogelijkheden wordt overdonderd.
Maar dat neemt niet weg dat allerlei
waardevolle pogingen tot vernieuwing
eenvoudigweg buiten het gezichtsveld
van de kijker worden gehouden.
FNe tentoonstelling is meer aangenaam
dan uitgebreid-instructief. Maar zij
dreigt ten onrechte de bezoeker de
veronderstelling bij te brengen, dat
een bepaalde eenheid in de kerken
bouw al is bereikt en de problema
tiek in hoofdzaak is overwonnen.
Waar ook de inleiders niet bijzonder
zijn ingegaan op de vraagstukken van
onze huidige kerkenbouw, bestaat dus
het gevaar dat meer gezapigheid dan
onrust wordt gekweekt en dat terwijl
er nog steeds alle reden is om met
zorgvolle aandacht de ontwikkeling
van onze kerkelijke architectuur gade
te slaan.
Mr. A. J. J. v. ROOIJ