NIEUWE LEERLINGEN VAN ST.-JOOST ZIEN boekenplank VISIE OP BACH ZWAKKE BAND MET DE Kempische Kultuurdagen Dichter Albe gehuldigd mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen - mensen en muzen Wedgwood-prijs Nieuwe Kerkbouw in Nederland en Vlaanderen AP* IttJPiÉiMi1 Boeken uit de Damiate-reeks MARIAN SARSTADT naar Ned. Danstheater AZTEKEN-PALEIS opengelegd Liefde is eerlijk Tochten Illlllllllllllllllllll DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 28 JULI 1962 Toscane (Van een medewerker) de afgelopen maand heeft een gedeelte van de Academie St. Joost in Breda een tiendaagse reis gemaakt naar Florence. Dit gebeurde in het kader van de jaarlijkse z.g. Takenweek, die aan deze Academie voor Beel dende Kunsten is opgezet om de leerlingen in de gelegenheid te stellen zich eens los van de vele lessen in de diverse vak ken te wijden aan speciale on derwerpen. In het raam van deze week trekken de leerlin gen van het eerste jaar, dat een algemeen propaedeutisch jaar is, meestal naar een plaats in Nederland waar voldoende verscheidenheid is voor het bekende „elk wat wils". D e hogerejaars leerlingen behoren ech ter tot een bepaalde ge richte afdeling zoals de afde ling: interieurkunst, fotografie en film, mode, reclame en publiciteit, plastische vormgeving en de afdeling voor grafiek en monumentale kunsten. Dit jaar waren laatstgenoemde groe pen, dus de afdeling plastische kunst en die voor grafiek en monumentale kunst aan de beurt voor een ontmoe ting met de stad, waarin de renais sance zijn eerste en grote bloei ver kreeg in de dagen van de Medici. Telkens opnieuw blijkt dat de tocht over de Alpen, wanneer zij voor de eerste maal door jonge en gevoelige mensen wordt gemaakt, een flinke schok kan betekenen. Plotseling wor den ze neergezet in een wereld die op allerlei punten fundamenteel verschilt van de onze. Het is een wereld, die veroverend is maar tezelfdertijd zich niet zonder meer laat veroveren. De klaarte van het landschap dat al in de Povlakte begint, zijn ordening en maatgevoel is 'n volkomen nieuw ver schijnsel, voor wie gewend is aan de ondoorzichtigheid van onze bosscha ges, het grillige verloop van onze dij ken en de gewatteerdheid van het licht. Hier valt niets meer te zoeken achter de dingen zoals in ons noorden, maar openbaart zich als het ware één grote ruimte totaal aan het oog. Eigenlijk is het zo, dat het meer ro mantisch ingestelde gemoed van de noorderling er eenvoudigweg aan moet wennen dat er niets meer te veroveren valt, dat de schoonheid geen gesluierd wezen is achter het waargenomene maar zich compleet onthult zonder reserve. Ook dit jaar bleek deze grootse totaal indruk niet gemakkelijk en zeker niet ineens te verwerken. De leerlin gen, die toch gewend waren aan het hanteren van penseel en tekenstift grepen niet snel naar deze werkattri- buten en dat was maar verstandig ook. Jaren geleden hebben wij in een Florentijns pension 'n groot aantal aqua- rellen en tekeningen gezien die daar waren achtergelaten door leerlingen van een Nederlandse academie van beeldende kunsten. Op zich zelf dikwijls verdienstelijke werkstukjes, maar allemaal met een romantisch sopje overgoten. Dat hoeft natuurlijk geen bezwaar te zijn, maar het wijst niet OP een rustig verkennen en proeven wat deze wereld van maat, orde en klaarheid nu eigenlijk is. Daarom was het bepaald niet on gunstig, dat de Sint-Joostelingen kalm aan begonnen, rustig observeerden en pas langzamerhand tot enkele beschei den werkstukken kwamen. De reis was bepaald niet begonnen met de bedoeling een uitbreiding te zijn van de teken- of schilderles. De eerste opzet was de leerlingen in con tact te brengen met een beschavings klimaat dat ontzaggelijk veel voor de kunst van Europa heeft betekend en nog betekent. En tegelijkertijd zo was de uitgangsgedachte zou het zien van het ons vreemde in de cul tuur van Toscane aanzienlijk bij kun nen dragen tot een scherper besef van het eigene in de Nederlandse bescha ving en kunst. Uit tekeningen van diverse leerlingen blijkt intussen ook dat hun zorgvul dige waarneming geen beletsel vorm de om toch vanuit de eigen persoon lijkheid te werken. Geen van hen kwam tot een volkomen kleurloos en objectief noteren en er bleek zelfs een hechte overeenstemming te blijven be staan tussen het eigen karakter van de leerling en wat hem in landschap of stadsbeeld trof. Op deze pagina valt dit met enkele typische voorbeel den te verduidelijken. De tekening links onder werd gemaakt door een meisje met een kloek en dynamisch karakter en een voorkeur voor grote allure. Zij was voor de tweede keer in Florence en haar zicht op het wezenlijke in het spel van licht en massa en ook van het mysterieuze duister wijst al op enige vertrouwdheid met het klimaat van haar gegeven. Het zou ons niet ver bazen wanneer zij in haar hart een zwakke plek had voor het grafische werk van Tiepolo met zijn eenvoudige en heldere compositie. Maar op be paald eigen wijze heeft ze toch in haar techniek de openheid van het licht op de massa weergegeven zodat die voor iedere liefhebber herkenbaar wordt. De onderste ets rechts hiernaast op de pagina, is van een tengere en meer decoratieve structuur en beantwoordt dan ook helemaal aan de aard van de maakster. Ze heeft als het ware met het oog een plekje uit het totaalbeeld van het landschap afgezonderd en hier een apart en intiem tafereeltje van gemaakt waarvan vooral de neiging tot beslotenheid karakteristiek is. De tekening daarboven is van man nelijke hand en vertoont duidelijk de neiging tot heldere maar kantige syn these die voor de maker zo kenmer kend is. Het is met de hier gegeven voorbeelden eigenlijk merkwaardig ge steld. Achteraf zou men bijna zeggen dat deze resultaten gezien de diverse ka rakters eigenlijk wel uit de bus moes ten komen. Maar het vreemde en te gelijkertijd gelukkige is, dat ook bij jonge mensen de muze haar grillen vertoont zonder-het karakter aan te tasten van die haar liefhebben. In de door de uitgever Gottmer te Haarlem opgezette Damiate-reeks, wel ke beoogt de ontspanningslektuur van de goede soort te geven, kwamen drie nieu we nummers uit. Wij noemen eerst de herdruk van Ma rie Killea's „Karin". Het'is het aangrij pende, door de moeder zuiver geschreven verhaal van het spastische Ierse meisje Karin. Opgegeven door de medische we tenschap, die het een hopeloos geval vond, wisten de ouders, bijgestaan door de huisarts, het onmogelijk schijnende waar te maken en het eèrst hulpeloze kind de macht over haar ledematen weer te geven. Het is een epos van ouderlijke toewijding, waarvan de basis gevormd wordt door liefde en Godsvertrouwen, dat op ons een diepe indruk maakte. ,,De Wachter" van mevr. J. Visser- Roosendaal, is een nieuwe streekroman van deze Westfriese vertelster. Met "de Wachter" is de geduchte korenmolen van de familie Berkhout bedoeld en deze molen staat centraal in het goed gecom poneerde verhaal, dat, hoe eenvoudig ook, weet te boeien tot het eind. Om het bezit van dit kracht-bastion gaat de MIGUEL DE UNAMUNO Het is vijfentwintig jaar geleden, dat Don Miguel de Unamuno y Jugo, door Teixeira de Pascoaes de moderne Cervantes genoemd, te Salamanca overleed, terwijl hij met een literaire vriend bij het haardvuur zat te praten. Dit was voor de redactie van „De Gids" aanleiding om het juni-nummer geheel aan hem te wijden. Zij is van mening, dat deze strijdbare Spanjaard ons nog veel te zeggen heeft. De problematiek, die hij in zijn romans, novellen en essays heeft neergelegd, houdt ons ook nu nog bezig. Daarom heeft de redactie enkele hispanologen in de gelegenheid gesteld de lezer een inzicht te geven in het door tegenstellingen verscheurde leven en werk van de „onrustzaaier en provocateur" Unamuno. Dc,feiten wijzcn uit, dat de belangstel ling voor Unamuno de laatste jaren in ons land herleefd is. De heer Th. G Sinnige, docent in klassieke talen en oude geschiedenis aan het lyceum „Onze Lieve Vrouw ter Eem" te Amersfoort, wijdde in 1959 een uit voerig essay aan de existentiële ge loofsbeleving van Unamuno. Hij gaf duidelijk aan welke opvattingen van de schrijver in strijd komen met de leer van de Kerk. De heer Sinnige voegde aan zijn studie een opsomming toe van de werken, die door prof dr U J. Geers, hoogleraar Spaans te het Nederlands zijn vertaald. Er kan nog aan worden toe gevoegd een vertaling van de Prologo van La tia Tula in de Kroniek vin hedendaagse Kunst en Kuituur. Dr. Geerts had bovendien reeds in 1928 een boekje gewijd aan „Unamuno en vMVkaiakt.eI van het Spaansche rede Va" Z'jn inaugurele Tn het verzamelwerk „Spaanse Verha len treft men er een aan van Una muno, vertaald door G. Evenhuis. Al- Bert Helman en Hendrik de Vries hebben verzen in het Nederlands over- Marian Sarstadt, soliste van het voor malige ballet van de markies van Que- vas, is met ingang van 1 september aanstaande verbonden aan het Neder lands Danstheater. Marian Sarstadt begon in 1949 haar opleiding bij Ann Sybranda. Zij volgde de selectievakklasse bij de Scapino-bal- letschool en werd in 1957 léve bij het Scapinoballet van Hans Snoek, waar Ma- riar. Sarstadt in het seizoen 1958-1959 reeds veel solistische rollen te vertolken kreeg. In augustus 1960 werd zij door markies van Quevas geëngageerd m welk internationaal gezelschap zij binnen de tijd van anderhalf jaar van uit het corps de ballet opklom tot de rsng van soliste. gezet. Van de laatste is het gedicht ..Castilla" als rijmprent verschenen ter gelegenheid van Unamuno's zeven tigste verjaardag. Kort geleden is een volledige vertaling aangekondigd van du gedichtenbundel ,,E1 Cristo de Ve lazquez", die geïnspireerd is door het bekende schiderij van de gekruisigde Christus. De heer Sinnige, die ook in de Analen van het Thijmgenootschap over Unamuno schreef, zal in de reeks Ontmoetingen van Desclée de Brouwer een deeltje aan hem wijden. We mo gen ook nog herinneren aan een ar tikel van prof. dr. G- Quispel in Else- viers Weekblad van 21 april, waarin deze aantoont, dat Menno ter Braak de Spaanse schrijver verkeerd begre pen heeft. Ter Braak zag in hem melijk een scepticus als Pilatus, een katholieke variant op de oppermens van Nietzsche. T?n nu komt dan De Gids opnieuw aan- dacht vragen voor de veelomstre den auteur. Prof. Geers herdenkt de „mens van vlees en bot", naar een uitspraak van Unamuno zelf. Voor vele jongeren in Spanje is hij het mee slepende voorbeeld, de man, in wie de Spaanse ziel zich het meest specifiek heeft getoond, aldus dr. Geers. Prof. Francois Meyer, hoogleraar te Aix-en-Provence, gepromoveerd op het proefschrift „L'ontologie de Miguel de Unamuno", draagt een uitvoerige studie bij over Unamuno en de fili- sofen. O.a. trekt hij een parallel tus sen de denkwerelden van Bergson en Unamuno. De hispanist H. A. Combé wetenschappelijk ambtenaar aan de Universiteit van Amsterdam, beziet Unamuno als romanschrijver- Hij wijst op het Calderoniaanse Leitmotiv: het leven is een droom. Daar Portugal aan Unamuno bijzonder dierbaar was, behandelt dr. M- de Jong, lector in het Portugees, de vrienden in het buurland. De buiten gewone persoonlijkheid van Teixeira de Pascoaes neemt hierbij een eerste plaats in, evenals de arts Manuel Laranjeira. Belangstellenden zullen straks hierover meer kunnen lezen in het aangekondigde tweedelige proef schrift Unamuno y Portugal van Julio Garcia Morejón. Miguel de Unamuno, hoogleraar, filosoof, romanschrij ver, dichter en essayist. In het nummer van „De Gids van juni wordt de figuur van deze strijdbare Spanjaard uitvoerig belicht. "LTet is moeilijk over Spaanse literatuur te schrijven zonder dr. Johan Brou wer te noemen. Deze heeft een be langrijk gesprek gehad met Unamuno, waarvan hij verslag gaf in De Tijd van 24 september 1936. Dit werd niet in zijn verzameld werk opgenomen. De herdruk in dit Gids-nummer is al leszins verantwoord, vooral ook, om dat het interview een beeld geeft van Unamuno's houding tijdens de burger oorlog. Zelfs dr .E. van Raalte heeft zijn kro niek van de binnenlandse politiek enigszins aangepast aan het thema van deze aflevering door een beschou wing over minister Luns te openen met een toepasselijk citaat uit Una muno: „Hij ging tenslotte de kamer uit, de deur achter zich sluitend". Al dus eindigt dit interessante, maar wat zwaarwichtige nummer toch nog met een komische noot! WILLEM v. d. VELDEN In de archeologische zone van San Juan Teotihuacan, in de buurt van Mexi- costad, is een Azteken-paleis blootge legd. Er zijn aanwijzingen, dat het ten dele is vernield door de Teotihuacanaos in de 7e eeuw. Het paleis bevindt zich ten zuidwesten van de piramide van de maan achter de piramide van de vlin ders. Getracht wordt de muurschilde ringen te redden. Volgens de archeologen was het paleis gewijd aan de vlindergodin der Azteken en was het waarschijnlijk de woning van een hoge priester van die cultus. De vlindergodin, „Izpapalotl", was zeer gevreesd. Zij heerste over donder, weer licht en „slechte vrouwen". De Teotihuacan-piramides behoren tot de grootste toeristische attracties in dit deel van Mexico. strijd van de hardhoofdige eigenaar te gen de dorpscooperatie, waarbij eerst genoemde het onderspit delft. De ro mantiek komt aan haar trek in de ver houding tussen de molenaarsdochter E- va en de wat al te luchthartige zoon van boer de Ridder, de voornaamste tegenstander van de onbuigzame mole naar. Het sappige Westfries dat de schrijfster gebruikt, verstrekt de locale kleur niet weinig. „De rode paarden" van de Deen Mor ten Korch is een van die boeken, wel ke van de eerste zinnen af, de lezer ge spannen verder doen gaan. Verder zit er grote vaart in het kleurige verhaal van Olie Offer, die door een misstap van zijn vader verzeild raakt in een hopeloos schijnende situatie. Hij moet zijn geld steken in een bijna failliet landgoed en de daaraan verbonden renstal verdedi gen een gewetenloos belager. Materieel vecht Olie, na boeiende belevenissen, zich vrij maar nog voornamer voor hem ic, dat hij, ook in zaken die het hart raken, uiteindelijk geluk heeft en in Bent Munk, met wie hij eerst een plicht huwelijk sloot, de ideale vrouw vindt. Het toeval speelt in Korch's roman wel een heel grote rol en de intrige is van gezochtheid niet vrij maar wie enige u- ren genoten heeft van ,,De rode paarden' zat deze feilen wel voor lief willen ne men. De Belgische auteur dr. P.E.C. Quan- jard beschijft in dit frisse boekje, hoe storingen in het huwelijksgeluk meestal te wijten zijn aan kleine oorzaken. In zijn inleiding spot de schijver enigszins met de talrijke zwaarwichtige werken over het huwelijk, waarin allerlei kwes ties tot probleem verheven worden. Lie ver dan over problemen spreekt hij van moeilijkheden. Hij wil daarmee aange ven, dat het veelal minder gaat om denk- opgaven dan om wilsinspanningen. Van uit dit naar onze mening gezonde in zicht bespreekt Quanjard een aantal heb belijkheden en onhebbelijkheden van verloofden en gehuwden, die op zichzelf onbeduidend lijken, maar in hun uitwer king onverwacht catastrofaal kunnen zijn Hierbij wordt telkens weer een beeld ge bruikt van de parasieten in de liefde- tuin, die men niet moet negeren of camoufleren, doch beslist uitroeien. Het is een wijs geschrift geworden met veel verstandige adviezen voor verliefden en gehuwden. Behoudens een enkele zinspeling ontbreekt in dit werk de bovenatuurlijke motivering, terwijl op blad 66 een al te nonchalante uitspraak staat over de geoorloofdheid van echt scheiding. Afgezien daarvan: een boek, dat aanleiding tot bezinning geeft in een prettig leesbare stijl. Het is een uitgave van Lannoo. A.G. In de serie „Das Europa Reisebuch" welke de uitgeverij G. J. A. Ruys in het Nederlands laat bewerken, zijn nu verschenen: Tochten in Midden-en Zuid-Frankrijk. Tochten in Zwitserland en de Fran se Alpen. De titels geven reeds aan, dat hier geen volledige reisgidsen voor de be trokken gebieden worden gegeven. De schrijver heeft voornamelijk ten behoe ve van automobilisten mooie routes uit gezocht en vertelt levendig wat hem on derweg getroffen heeft, langs de wegen en in de steden en dorpen. Het deel over Midden, en Zuid-Frankrijk besluit met een bezoek aan Parijs en de omge ving. Registers vergemakkelijkèn het gebruik. De Wedgwood-prijs voor de schilder kunst, in 1960 voor het eerst bij het tweede eeuwfeest van Josiah Wedgwood and Sons ingesteld en gewonnen door de Haagse schider Jan van Heel, wordt ook dit najaar weer uitgeloofd voor het beste ingezonden werk gemaakt door een Nederlandse kunstenaar. In tegenstelling tot de eerste maal is de inzending niet gebonden aan een on derwerp. Bovendien ontvangen de ma kers, van wie werk voor de rondreizende tentoonstellingen der beste schilderijen wordt uitgekozen, een „handgeld" van 100. De prijs, groot 4000, zal worden toegekend door een jury bestaande uit de heren: J. Altink, Jan van Heel, dr. H L. C. Jaffe, prof. Frans Nols en drs. Hans Redeker. Het secretariaat berust bij de heer H. Klein, Willemsparkweg 103, Amster- dam-z. Uitreiking van de prijs zal plaatsvinden bij de opening van de eerste tentoon stelling op 2 november as. in het Am sterdamse museum Fodor. V° oor de 19e eenuw was Johann Sebas- tiaan Bach bij voorkeur de Thomas cantor, de zeer gelovige Lutheraan, de kerkmusicus par excellence, de „vijfde evangelst" wiens grote belangstelling uitging naar de kerkmuziek en die in de loop van de vijfentwintig jaren, dat hij als cantor aan de Thomaskerk in Leipzig verbonden was, het ene geestelijke werk na het andere schreef, waarmee hij God in de muziek wilde loven en prijzen. Oorzaak van deze 19e eeuwse opvatting waren de geschriften van Philipp Spitta en Albert Schweitzer en in brede krin gen geldt deze populaire opvatting ook thans nog. Volgens de Duitse musicoloog professor Blume is dit zeer verbreide beeld van Bach volkomen onjuist, omdat het eenzijdig is. Blume acht overtuigend bewezen, dat Bach gezien zijn aard veeleer een we reldlijk dan een kerkelijk musicus ge weest is en dat hij ook slechts met te genzin het ambt van cantor aangenomen had. Dat de geestelijke composities zich voornamelijk gehandhaafd hebben, be rust volgens prof. Blume op het feit, dat Bach zijn plichten nauwgezet na kwam, terwijl dit verder noodgedwon gen uit zijn protestantse muziekpraktijk voortvloeide. Bovendien waren vele van zijn stukken tot nu toe foutief geda teerd. Zo zijn de beroemde cantates bij voorbeeld niet in de loop van vele jaren, maar in de aanvang van de periode, dat hij in Leipzig verbleef, als „Gebrauchs- musik" ontstaan. Verder maakte Bach bij zijn kerkelijke composities zeer dik wijls gebruik van de „parodie". (Paro die betekent in de muziekterminologie het overbrengen van een geestelijke tekst op een wereldijk vocaal of instru mentaal werk, waarbij de muziek naar behoefte gehandhaafd of omgewerkt kan worden.) Dit werkprincipe van Bach kent men weliswaar reeds lang, men vermoedde tot op heden echter niet, dat men werken zoals de Mis in h-mol en de Mattheuspassie ook op deze wijze moet bezien. Professor Blume zei, dat de Johannespassie en het Magnificat aan wijsbaar originele geestelijke composi ties zijn, al het andere is echter voor het grootste gedeelte samengesteld uit oudere overwegend wereldlijke werken. Op de door professor Blume ontwik kelde theorieën zal zeker nog commen taar geleverd worden, temeer daar deze geleerde zelf over de „religieuze waar de" van deze werken sprak, die alle „de geest van Lutherse vroomheid" uit stralen. Ook al is over deze materie het laatste woord nog niet gesproken, over één ding zullen professor Blume alsmede de vermoedelijke tegenstanders van zijn theorie het zeker eens zijn de grote werken van Johann Sebastian Bach, die tot het meest verhevene behoren, die 1 een mens ooit geschapen heeft, zijn uit het intens vrome hart van één van de grootste genieën van het Avondland ont sproten en zullen altijd bij een gevoelige en daarvoor openstaande toehoorder een religieus gevoel oproepen omdat er on miskenbaar een goddelijke scheppings kracht van uitgaat. E. F. De „Kunstenaars voor de Jeugd", een katholieke Vlaamse vereniging van schryvers, illustrators en andere kun stenaars, die zich voor de jeugd interes seren, hielden op het kasteel van St. Maria Oudenhoven in de Vlaamse Ar dennen weer hun jaarlijkse bijeenkomst. Bij deze gelegenheid huldigden zij hun voorzitter, de dichter Albe, die on langs zestig jaar werd. Albe publiceerde behalve een rij dichtbundels zeer be kend werd zijn gedicht „De Paradijs vogels" essays, toneelwerken en ro mans onder de schuilnaam kapitein Zeldenthuis een groot aantal veel gele zen jeugdboeken. Hij vertaalde ook, on der meer uit het Spaanse werk van Fe- derico Garcia Lorca. In het geheel heeft hij een zestigtal waardevolle publikaties op zijn naam. De „Kunstenaars voor de Jeugd" bo den de dichter Albe een fraaie kandela ber aan. Mevr. Grillaert droeg met haar vier kinderen in het kasteelpark ge dichten voor van Albe, waaronder heel de verzencyclus „Het Scheppingsver haal". De dichter zelf las 's avonds voor uit zijn verzen. In de algemene jaarvergadering van de „Kunstenaars voor de jeugd" werd de uitslag bekendgemaakt van de poëzie prijsvraag voor de „Prijs van St. Maria Oudenhove". De prijs werd verdeeld over de dichters Marcel Leemans met de bundel „Ontluistering" en Albert de Longie met de bundel „Met de groeten van..". Beide dichtwerken zijn nog niet in druk verschenen. De heer Jespers, inspecteur van het onderwijs, sprak over ,.De drie normen voor een goed jeugdboek". JQe Groot-Kempische Cultuurdaden lig gen nu weer een week achter ons. Wij kunnen ons voorstellen, dat niet iedereen vooral op de eerste dag van dit jaarlijkse evenement in Hilvaren- beek de vertrouwde sfeer gevonden heeft, die hij daar verwachtte aan te treffen. Dat ligt dunkt ons al aan het thema zelf en ook aan de uitwerking daarvan. Het spreekt vanzelf, dat ieder goed gespreksonderwerp de kiem in zich heeft voor een wijdere vlucht boven de sfeer van een streek uit. Maar dat sluit de mogelijkheid niet uit om toch duidelijk aan te kno pen by de eigen aard van de omge ving en van daaruit naar nieuwe ver ten te zoeken. Dit was nu bij deze zestiende Groot- Kempische Cultuurdagen niet het ge val. Het thema „De ontmoeting van kerk en cultuur", betekende het rechtstreeks aan de orde stellen van een wereldwijd vraagstuk dat even goed speelt in New-York als in Rome of m Hilvarenbeek. Al de eerste in leider de dichter Guillaume van der Graft (ds. W. Barnard) beurde met de vlucht van zijn woorden de gedach ten ver uit boven het hartelijke en goedaardige Kempische milieu en reikte trefzeker naar het uiterste perspectief van het mens zijn en onze wereld, het einde der tijden. Zijn be toog ging uit van de gedachte dat de tegenstellingen in de wereld, die tus sen land en zee, tussen man en vrouw en ook tussen kerk en cultuur door God in de wereld gesteld zijn om ook door Hem aan het einde der tijden te worden verzoend. Het christendom is op weg naar deze stad Gods, de kerk hunkert om uit de tijd te vertrekken en nochtans moet zij aanvaarden dat zij in de tijd leeft en gestalte krijgt. Maar in het kerkgebouw wijst wat gebeurt al heen naar de nieuwe toe komst. Het brood van onze landbouw (cultuur) wordt op de tafel des Heren gelegd en alles in de kerk deelt reeds in de zegening. /"Nok de andere inleiders kwamen wat betreft de voornaamste ontmoetings plaats van kerk en cultuur, het kerk gebouw. niet tot duidelijker richtlij nen daarvoor dan de algemeenheid, dat het een bouwwerk van eigentijdse vorm zal moeten zijn. Op zichzelf is een dergelijk betoog geen bezwaar, voor zover de inleidingen op een goed peil stonden, zoals die van ds. Bar nard. Het kan geen kwaad de weer kracht nog eens te versterken tegen de telkens opduikende neiging om een bepaalde stijl van bouwen voor de kerk tot alleenzaligmakend te verkla ren. Maar wel moet ons van het hart dat dit alles toch maar een magere t kant vertoont met de overigens wel verzorgde kleine tentoonstelling van nieuwe kerkbouw in Nederland en Vlaanderen. Deze expositie, die bij de aanvang van de Groot-Kempische Cul tuurdagen in Hilvarenbeeks raadhuis werd geopend, moest als het ware een illustratie vormen bij de ontwikkelde gedachten. Daarom is het zo bijzonder teleurstellend, dat de tentoonstelling eenzijdiger was dan het complex aan mogelijkheden, die in de diverse in leidingen werden open gehouden. Wat Nederland betreft gaat het op de tentoonstelling maar om een twaalftal katholieke en protestantse kerken. De keuze lijkt wel bijzonder bepaald door een sterke voorkeur voor de simpelste ruimtevorm, een matige emotionaliteit en een hechte concen tratie op wat zowel bij katholieken als protestanten tegenwoordig wel het li turgisch centrum mag worden ge noemd. Tot een dergelijke precisering waren de inleiders nog niet gekomen. Het gaat hier blijkbaar louter om de smaak van de selectiecommissie. Nu geven we graag toe dat een dergelijke eenzijdigheid zijn aantrekkelijkheid heeft voor de tentoonstellingsbezoe ker, die hier niet door de veelheid van mogelijkheden wordt overdonderd. Maar dat neemt niet weg dat allerlei waardevolle pogingen tot vernieuwing eenvoudigweg buiten het gezichtsveld van de kijker worden gehouden. FNe tentoonstelling is meer aangenaam dan uitgebreid-instructief. Maar zij dreigt ten onrechte de bezoeker de veronderstelling bij te brengen, dat een bepaalde eenheid in de kerken bouw al is bereikt en de problema tiek in hoofdzaak is overwonnen. Waar ook de inleiders niet bijzonder zijn ingegaan op de vraagstukken van onze huidige kerkenbouw, bestaat dus het gevaar dat meer gezapigheid dan onrust wordt gekweekt en dat terwijl er nog steeds alle reden is om met zorgvolle aandacht de ontwikkeling van onze kerkelijke architectuur gade te slaan. Mr. A. J. J. v. ROOIJ

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1962 | | pagina 5