OPGEPAST i Bewaking Speculatie in VN-postzegels is bijzonder ionend bedrijf met honden! BOEKENPLANK Studeren van de opbrengst! i OSRAM Waakhonden der luchtmacht krijgen opleiding in Gilze MAN EN HOND BLIJVENDE EENHEID Oud-burgemeester van Zuiddorpe begraven Vlucht van Morotai Het onderkennen van de roeping De zoon van de doodgraver De nachtegaal Hub. Bracké gaat Graauw verlaten BRIEVEN van NIEUWJAAR EN BOTER Hondendorp ,Loopspring Carlos Brabanders „Brave jongen" Dierenarts 4 .7 DAGBLAD DE STEM VAN DONDERDAG 4 JANUARI 1962 '7 Voor postzegelverzamelaars die de filatelie niet alleen als hobby bedrijven, maar ook oog hebben voor het speculatieve element in de postzegelhandel, zijn de postzegels van de Verenigde Naties een goede belgging gebleken. In 1951 begonnen de V.N. als eerste internationale organisatie met de uitgifte van postzegels, met om tegemoet te komen aan de ver zamelaars, maar om, zoals het hoofd van de P.T.T. der V.N., D. T. Clements, het uitdrukt „langs grafische weg de rol van de V.N. als macht voor de wereldvrede" duidelijk te maken. „Ons voornaamste doel is om het be grip voor de V.N. en hun doelstellingen te bevorderen", zei hij. „Met het ontwerp van de zegels beoogt men te verklaren wie de leden van de V.N. zijn, wanneer zij werden toege laten, alsmede de taakverdeling van de verschillende commissies. Zij zijn een onderdeel van een internationaal pro gramma om de mensen in te lichten over de V.N." Ondanks hun opvoedkundige doelmer ken hebben de V.N.-functionarissen niet kunnen verhinderen, dat er gespeculeerd wordt in V.N.-postzegels. Zegels die 10 jaar geleden werden uitgegeven brengen momenteel 700 procent winst op. De aan koop van alle V.N.-zegels die sinds 24 oktober 1951 zijn uitgegeven zou een Amerikaans verzamelaar minder dan 10 dollar hebben gekost. De catalagusprijs hiervoor bedraagt nu meer dan 75 dollar. Sinds 1951 hebben de V.N. meer dan 264 miljoen postzegels, briefkaarten en luchtbrieven uitgegeven. De V.N. hebben hiervoor ongeveer 10 miljoen dollar ge beurd, dat is per jaar één miljoen dol lar, wat meer is dan de jaarlijkse bij dragen van sommige leden-landen. De V.N.-zegels kunnen alleen voor brie ven gebruikt worden, die van het V.N.- hoofdkwartier te New York worden ver zonden. De meeste zegels zijn goede investerin gen gebleken. Blokken zegels met opdruk die indertijd 28 dollar kostten, zijn nu 175 dollar waard. Naar verhouding is de eerste luchtbrief, met een waarde van 10 dollarcent, die in 1952 werd uitgegeven nog het meest in waarde gestegen. Op het ogenblik gaat deze luchtbrief voor 6 dollar. Zoals bij andere investeringen wordt ook bij postzegels de waarde bepaald door de wet van vraag en aanbod. Een goed voorbeeld hiervan is een zegel die enkele jaren geleden door de V.N. werd uitgegeven. De zegel, die ter ere van de commissie der rechten van de mens, een moeder met kind afbeeldde en een waar de had van drie dollarcent, kwam kort voor Kerstmis op de markt. De zegel had zo'n succes bij het publiek, die haar voor kerstkaarten gebruikte, dat er voor de verzamelaars maar zeer weinig over bleef. Op de postzegelmarkt steeg de prijs voor ongestempelde exemplaren snel tot 15 dollar. Het postkantoor van de V.N. werd bedolven onder de aanvragen voor postzegels van verschillende waarden, daar men in de mening verkeerde, dat er een hausse was in alle V.N.-zegels. PTT-functionarisen, die eerst niet be- Een haast onafzienbare menigte woon de te Zuiddorpe de begrafenis bij van oud-burgemeester van Waes. Het gilde van St.-Sebastiaan begeleidde de lijkstoet met omfloerst vaandel. Als slippendra- gers fungeerden burgemeester Kesbeke, oud-burgemeester Puylaert en beide wet houders. Pastoor van Tilburg verrichtte de absoute. Assistenten waren de kape laans van St.-Jansteen en Koewacht. Na mens het gemeentebestuur werd een krans gelegd op het graf. Naast de fa milieleden brachten velen na afloop het stoffelijk overschot van de overledene nog een laatste groet. Als zoveel andere schrijvers heeft ook Leonhard Huizinga een oorlogsroman ge produceerd, die o.i. beneden de maat blijft van zijn andere boeken. „Vlucht van Morotai", bij Leopold in Den Haag verschenen, is het wilde verhaal over de respectabele Amerikaanse marinevlieger overste John Petersen, die bij het einde van de oorlog tegen Japan plotseling door de remmen slaat. Hij deserteert op zijn eentje met een vliegtuig, van Moro tai in de Molukken; maakt de patrouille boot, waarmee men hem zocht, listig buit; speelt „de meester" op eilandjes in de Indische archipel en houdt daar, schofferend en moordend, huis als een brute S.S.'er. Tenslotte komt de held, op onreële wijze terecht in de wildernis van Nieuw-Guinea, waar hij, uitgeput en uitgeraasd, gevonden wordt door zijn vrouw en zijn vader. Ook het relaas daar over doet onwerkelijk aan en evenmin maakt de auteur, hoewel hij de psycho logie erbij haalt, het duidelijk hoe een officier, die in alles uitblonk, tot zo'n barbaarse ontsporing komt. Wat Huizinga wel gelukt is de schildering van de tro pische natuurpracht in dit aarde-para dijs. Een werk van prof. dr. R. Hostie S.J. dat hier voor ons ligt en dat, zoals de president van het Groot-seminarie te Mechelen in het voorwoord zegt, in een behoefte voorziet, is vooral bedoeld om oversten en geestelijke leiders van semi naries en kloosters in te lichten over hun verantwoordelijke taak inzake de roeping van de aan hun leiding toever trouwden. De schrijver, zowel theoretisch als praktisch gevormd in spiritualiteit en psychologie, heeft meerdere jaren cursussen gegeven in de pastoraal-psy- chologie, heeft aan 500 seminaristen kloosterlingen en priesters hulp en lei ding gegeven, heeft veelvuldig contact gehad met oversten, geestelijke leiders en priesters, die hem de delicate pro blem voorlegden waarvoor zij stonden. Hij mag dus wel competent genoemd wor den in deze materie. Dit blijkt tevens uit de bestudering van het werk, dat geenszins wetenschappelijk dor is, maar waarbij men op elke bladzijde de bewo genheid speurt van de man uit de prak tijk. Ik kan het werk van prof. Hostie dan ook zonder enige restirctie ter be studering aanbevelen aan allen die met „roeping" te maken hebben, waarbij ik óók denk aan psychologen en psychia ters, want ook zij zijn door de schrijver vaak betrokken in „het onderkennen van roeping". De uitgave is van Descléeen de Brouwer. J. H. Ake Wassing is een jong Zweeds schrij ver, die met deze roman een prachtig debuut maakt. Het is in de ik-toon ge steld en verraadt door geheel zijn opzet en schrijftrant sterk-autobiografische trekken. Als kind uit een huwelijk, dat door echtscheiding ontbonden werd, kan hij geheel meevoelen met de hoofdper soon uit zijn verhaal, die op speurtocht gaat naar de eigenlijke achtergronden van het drama, dat zijn vader en moeder uiteendreef. Hij wil niet stilstaan bij de harde veroordeling, welke zijn vader steeds uitsprak: „Je moeder was een slet". Stuk voor stuk en stap voor stap komt hij door gesprekken en het bestuderen van dokumenten tot een heel wat meer gecompliceerd beeld van alle familiever houdingen en menselijke beweegredenen, welke zijn vader tot een eenzaam leven doemden en hem een jeugd in het arm huis bezorgden. We worden ook opgeno men in de sfeer van het landelijke Zweed se leven, zien stoere en harde maar toch ook gestalten vol karakter voor ons ver rijzen en voelen steeds aan de begrij pende liefde, waarmee de hoofdpersoon zijn vaak bitter stemmende ontdekkingen bejegent. Een volop menselijk en wijs boek, dat van een groot talent getuigt. De uitgave is van de N.V. De Tijdstroom te Lochem. Van de Amerikaanse schrijfster Agnes Sligh Turnbull zijn al verscheidene boe ken in het Nederlands vertaald. In haar roman ,,De nachtegaal", bij A. W. Sijt- hoff te Leiden verschenen, geeft zij op nieuw blijk van haar grote eruditie en mensenkennis. De hoofdpersoon in haar boek is Violet Carpentier. Dit jonge, elegante meisje wordt door een dorps genoot aanbeden. Zij laat hem echter een blauwtje lopen, omdat hij naar haar smaak te zakelijk is. Zij schrijft name lijk gedichten, die zij naar een uitgever stuurt. Deze komt er van onder de in druk, begint met haar te corresponderen en het slot laat zich raden. Tussen de bedrijven door speelt zich de geschiedenis van de nachtgaal af. Violet bezit namelijk een kistje, waarin een nachtegaal verborgen zit. Drukt men op een veer dan begint het diertje te zingen. Op een kwade dag blijkt het wonderlijk erfstuk gestolen te zijn. Maar ook deze moeilijkheid komt tot een oplossing. De schrijfster heeft de geschiedenis van de vogel en van de dichteres prach tig dooreengeweven. Zij schiep een charmant verhaal, met veel sentiment en veel humor, dat tevens een goede kijk geeft op het politieke en godsdienstige leven in Amerika rond het begin van de ze eeuw. seften wat er gebeurde, dachten, dat de belangstelling voor V.N.-zegels was toe genomen en besloten het aantal exem plaren van de volgende uitgifte te ver hogen, om aan de vraag te kunnen vol doen. De nieuwe serie vloog weg. Het publiek werd echter zwaar in zijn ver wachtingen teleurgesteld, daar de waar de, gezien de grote oplaag, niet steeg. Sommigen verzochten de V.N. zelfs de zegels teru gte nemen. De V.N.-functionarissen hebben geen einde kunnen maken aan de speculaties. Zij trachten deze echter tegen te gaan door de oplaag te beperken als blijkt, dat iemand een serie wil opkopen. Het feit, dat sommige vaders de opleiding van hun zoons hebben kunnen bekostigen door het systematisch kopen van V.N.-zegels, is een onverwacht genoegen voor de idea listisch gezinde F.T.T.-ambtcnarcn van de V.N. De heer Hub. Bracké koster-organist aan de parochiekerk te Graauw gaat met zijn familie deze gemeente verlaten om zich in Breda te vestigen. Is het vertrek van een koster-organist op zichzelf hele maal geen feit, waaraan meer dan ge wone belangstelling is verbonden, hier in dit specifieke geval ligt het toch wel anders. Dit vertrek is een breken met een oude traditie. Toen in 1806 deze parochie werd ge sticht onder de gebiedssfeer van het bis dom Gent, bracht de eerste pastoor, die uit "Wetteren kwam, zijn koster mee in de persoon van de heer A. Bracké. En nu komt het merkwaardige :al die tijd is de betrekking van koster-organist aan onze kerk bekleed door een Bracké. Het was als het ware een recht van opvol ging: de zoon volgde de vader op. Toch waren er niet zoveel personen bij betrokken. We tekenden uit de analen op, dat de eerste koster 22 jaar in dienst bleef, terwijl de derde koster niet min der dan 60 jaar zijn ambt vervulde. Bij het overlijden van de tweede koster op 11 april Ï886 werd hij met ingang van dezelfde datum als zodanig benoemd. Het was de vader van Hubert Bracké. Hij heette, evenals zijn vader, Aloysius Bra cké. Deze Aloysius Bracké diende onder niet minder dan 5 pastoors t.m. de zeer- eerwaarde heren Jongenelen, Burm, Eug. van Acker, Ed. van Acker en Mar. van Gastel. Toen hij op 80-jarige leeftijd, na 60 dienstjaren met pensioen ging, werd hij, begrijpelijkerwijze, geridderd. Hubert Bracké, toen reeds 19.5 jaar in betrekking in de parochie Terhole als organist, werd per 18 juni 1946 benoemd als koster-organist in Graauw onder pas toor aVn Gastel. Later kreeg hij pastoor Siebelink als pastoor, daarna pastoor Stu- lemeyer. Na een ziekte, die verpleging in het ziekenhuis te Hulst noodzakelijk maakte, vroeg hij ontslag per 1 mei 1961. Na 15 jaar dienst is het begrijpelijk, dat deze ontslagname zwaar viel. Vermelden we nog dat hij 33 jaar lang de klokkeluider der gemeente is geweest welke betrekking hij met een nauwge zette accuratesse steeds heeft uitgevoerd; De keren dat Bert, zoals hij in de wan deling werd genoemd, niet stipt op tijd het klokketouw trok, die keren in al die vele, vele jaren, kan men op de vin gers van één hand tellen. En nu, in deze maand januari, zal hij de Graauwse gemeenschap verlaten om in de bisschopsstad te gaan wonen. Hij en geheel zijn gezin kunnen de overtui ging meedragen, dat hun vertrek een le ge plaats achterlaat in de kleine Graauw se gemeenschap, waar elke kracht op welk terrein ook, vaak een verlies be tekent. Ook de fanfare verliest door dit vertrek in hem en zijn zoon twee prima krachten, die men daar in feite absoluut niet missen kan. (Advertentie) OOST-ROZEBEKE Wij gaan deez maand ons familie en ons vrinden in Holland bezoeken, en, as wij naar ier terug gaan, zullen wij 'n pakske Hollandse roombotter met uw rijksmerk mee naar uis nemen. Gij, Hol landers komt natuurlijk in Brussel „Ré- veilloneren" en dat zal „gesmeerd" gaan, want ook gij zult pakskes botter, veul pakskes botter, mee naar ier brengen Zodanig veul zult ge naar ier brengen, dat ge nie allenig al uw Réveillon- kosten vrij hebt, maar dat ge nog met 'nne volle zak frankskes terug naar Holland gaat. Er zijn ier nog Belzjen, die u „kèèskop" noeman. Awel, da zal .botterkop" worren, want 't is ier aan de grens èl botter, wat de klok slaat Ons douaniers hebben meer respect voor jullie botter dan voor jullie dames, want ze hebben hier 'n Hollandse auto bij Oostmalle aangehou^n, waarin 'n bejaarde Hollandse madame zat. mee grijze haren, bleek en met 'n gerim peld gezicht. Enfin, ge kent da. Ze was schoon en chique gekleed naar de laat ste mode en ze zat te slapen De chauf feur zegde tot d'n douanier: „Och, me neer laat m*n moeder stillekes slapen, ze is nie lekker Ier is d'rre pas". Maar de douaniers vertrouwden de zaak nie en vroegen de madame of ze nie uit wilde stappen. Ze gaf geen ant woord. En toen hebben ze de moeder die nie lekker was d'n auto uit gedra gen. 't Was 'n schoon-gegrimeerde pop met 'nnen kanten doek om d'rre kop. Ge kunt begrijpen, dat er gelachen is. toen ze die mama hebben uitgekleed En da noemde dieje chauffeur ..nie lek ker" Véritabele Hollandse /oombotter! Wij kunnen goed begrijpen, dat ons regermg aan de uwe vraagt strengere maatrege len te nemen tegen de bottersmokke- larij Ons douaniers kunnen alle Hol landse madams en menerer die de grens over komen, toch nie uitklejen' Maar 't is en blijft onnozel heel die botter-affaire Koopt ge ze bij u ui Baarle-Nassau dan kost ze nne goeie gulden per pond... gaat g* twee stap- kes Baarle-Hertog binnen dan betaalt ge bijkans 'nne gulden vijftig Hollandse centen. En noemt ge dat Benelux? Van Leuven uit gaan heel dikkels bussen naai Tilburg Ge kent dat ook. 't Zijn particuliere bus-ondernemingen. Ge mot 'nne keer in Tilburg gaan zien, hoeveu! Leuvense wijven daar uitstappen met hun lege boodschappentassen Awel, as ze terug instappen voor Leuven, zitten ze stikvol roomboter. En de douane beambten geloven *t wel, want somtijds zitten hun eigen vrouwen er tussen Ze redeneren: waarom zouen wy die huis- moeders hun pakske botter afpakken? Er wordt in de wereld door de hoge heren al veul te veul afgepakt. Daar hoeft ge de gazetten maar voor open te slaan. En ze vinden 't zelf plezant om te zien, wat voor +rucs er gebruikt worden, om de botter de grens over te krijgen, 't Is nog nie zo lank gelejen, dat er 'nne jonge kadee met 'nne stoot wagen de grens over wilde. Da mocht-ie natuurlijk wel, maar er stond 'n grote hoge vierkante mand op en de beamb ten moesten natuurlijk weten, wat daar inzat. ,,Nne grote, valse waakhond, me neer!" ,,Goed, goed, dat kunt ge wel zeggen, maar wij motten die zien. Maak open die mand!" „Meneerke, astablief. voor deze keer, laat me passeren. As 'm d'r ui' springt, ben ik 'm kwijt, en 't is danzjereus, zulle!" ,,Wij hebben met uw praatje niks te maken. Open die mand en anders rechtsomkeert! ,,Awel, as 't nie anders kan gaat achteruit staan". De mand is opengemaakt en er sprong 'nnen grote zwarten hond uit, die seffes terug de grens over holde. ,,Ge zieget!", jankte de jonge kerel, ,,nou mot ik er achteraan' En hoe krijg ik die weer den mand in?" Maar, tegen d'n avond van denzelf den dag zagen de grensbeambten de zelfde stootwagen met dezelfde kadee en dezelfden hond weeral aankomen. Ze riepen hem al van verre toe: „Zijde daa»- weer mee oewe waakhond? Allee, maakt da ge voortkomt!" Maar, 't was nou geenen danzjereuze waakhond, die de grens passeerde, 't waren bijkans vijl honderd kilo fijne Hollandse room botter. Ge mot maar op 't idee komen, èn durven. Och, wat zal ik u zeggen. Smokkelen is eigenlijk nie de juiste expressie. Want, ik vind. dat er helemaal geen kwaad zit in diejen im- en export met hindernissen. Luister maar. Lest kwam er 'n nonneke uit Holland met 'n kistje fijne sigaren voor meneer de Paster in 't Vlaams dorpke, waar ze heen ging. 'n Nonneke mót altijd de waarheid spre ken. dat weet ge Welnu, aan de grens vroeg de douanier haar: „Hedde gij niks aan te geve, masoeur?" En *t ant woord kwam prompt: „Welja, 'k eb kik 'n kiske sigaren onder m'n kleed ge stopt is 't nou goed?" Was da ge logen, of sprak ze waarheid9 Awel, de douaneman moest er hartelijk om la chen: 'n nonneke met 'n zwarr Holland se sigaar in d'rre mond. As er ergens comedie gespuid wordt dan is dan aan de grens. De reizigers hebben er nooit iets aan te geven, en de douaniers hebben er nooit iets aan te nemen. Maar. ik heb rrii wel eens afgevraagd: As de grote hogj mannen in de wereld de botter nog nie de baas kunnen worren. hoe zullen ze het dan 't communisme doen0 SUSKE VAN TESTELT Je moet tegen 'm lachen, daar kan hij niet tegen" riep de onderof ficier-hondengeleider naar onze fotograaf, die, geholpen door eerste luitenant J. H. M. Verhoeven, de zwarte groen-ogige waakhond Harm kwaad wilde maken 0111 zijn machtig gebit op de foto te krij gen. Luitenant Verhoeven begon onmiddellijk te glimlachen tegen de rustige Harm, die veiligheidshalve aan een paal was vastgebonden. „Nee, zo niet!" riep de kenner en hij stapte er heen. Over de schouder van de fotograaf ging hij toen met lange halen staan lachen tegen Harm: „Harm! Haa-haa-haaHarm keek op, werd wild, de groene lichten in zijn ogen flitsten aan en daar kwam zijn geweldige gebit te voorschijn. Na elke blaf klapten de reusachtige tanden met een felle klets opeen. TTarm is min of meer een outcast in het hondendepot van de luchtmacht te Gilze. Hij heeft geen vaste baas meer. Niemand van de talrijk aanwezige hon dengeleiders vindt het leuk om Harm uit te laten want de waakhonden die in Gilze hun opleiding hebben voltooid vol gen slechts van één man nog orders op en dat is degene, die tegelijk met het dier zijn opleiding tot hondengeleider heeft gekregen. Dat maakt Harm van nature al wat kwaadaardiger dan zijn overigens ook agressieve collega's altijd wat gevaarlijk en onbetrouwbaar, hoewel een handige hondengeleider er wel mee overweg kan. De onderofficier die Harm had „uitgelachen" bracht hem ook terug naar zijn privé-kennel. Zodra het zwarte dier er kans toe zag hapte hij met een machtige beweging naar de pols van zijn geleider. Hard sloegen de kaken toe, maar het was mis. De man, ook niet van gisteren, tilde precies op tijd zijn arm op, waardoor Harm aan zijn ketting kwam te hangen en mach teloos was. Daarna liet hij zich rustig opbergen. T")e kennel van Harm staat tussen tien- tallen andere, gegroepeerd langs straatjes als was het een keurig employé dorp van een olieraffinaderij. Keurig on derhouden bloemperkjes en gazons fleu ren het centrum van het hondendorp op en er omheen staat een windvrije palis sade van zwaar riet. De kennels zijn stevig. Zwaar gaas of dikke spijlen. Dat mag ook wel want zo dra een vreemdeling of eén andere hond passeert werpen de Hollandse, Duitse, of Mechelse herders, de zware Bouviers of hoe al die andere bundels zwaarge bouwde agressieve kracht ook mogen heten, zich met geweld tegen de tralies. Kwijlend van bijtzucht, schuimbekkend van woede. Het gaat er also de hondenwereld ver gaat als we er langs lopen. Er is een nog al fijn gebouwde Hollandse herder die zwaar grauwend blaft. Een zwarte hond van een ondefinieerbaar maar enorm krachtig soort keft als een wollig wit schoothondje en dat is erg raar. Je krijgt de neiging het dier te strelen. Beter van niet! De ogen en de manier waarop hij zijn gebit laat zien zijn volkomen in te genspraak met zijn sopraan. Tferderop in het bos is het oefenterrein. Daar aangekomen bevinden we ons tussen enkele loslopende geweldenaren. Dat is waarachtig geen prettige gewaar wording! Maar al spoedig zien we alles wat de commandant van het honden depot, luitenant Verhoeven uit Rijen, ons over de dieren heeft verteld, bewaar heid worden en het is geruststellend. „Er kan natuurlijk altijd wel Oké, niet aan denken. Kijken! Want dat is de moeite waard. Een jonge soldaat staat bij een hin dernis. Naast hem zit kwispelstaartend een lichtbruine herder; evenals de sol daat zelf, in opleiding. Het beest is nog jong en toont zich wat speels. Toch heeft het al een brok opleiding gevolgd met merkbare resultaten. Hij moet sprin gen. Over de hindernis heen. Het bevel van de soldaat: „Loop spring!!". Gra cieus zweeft de hond, zonder noemens waardige aanloop over de hindernis. Aan de andere kant daarvan zit weer onze fotograaf. Hij hoeft niet bang te zijn van deze gevorderde leerling, zelfs niet als hij schrikt van de flitslamp. Hij weet dat hij onmiddellijk na de sprong moet liggen en hij doet het al voordat het galmende bevel tussen de boomstammen door is weggestorven. Hij ligt. „Loop spring!!". Het opstaan, de sprong terug, het is één beweging. Een instructeur ziet toe en corrigeert de man. Die moet de hond weer corrigeren want naar de in structeur luistert het dier niet. De soldaat doet volgoefeningen met de hond. Het dier blijft pal naast hem, waar en hoe hij ook gaat Hij gelast het dier te gaan liggen. Zelf kruipt hij verderop in de bosjes weg. Het dier blijft liggen. Daar komt zijn baas aanstormen. Loopt pal langs hem heen, maar zegt niéts. „Dus liggen blijven" moet de hond dan denken en dat doet hij kennelijk ook want al is het klaarblijkelijk met tegen zin: hij verroert zich nauwelijks. Hij be waakt iets of iemand. Zijn baas de han den vrijgevend. Carlos heeft de boef gepakt en houdt stevig vast. Op de achter grond staat de geleider die zijn bevel een paar maal moet herha len want Carlos is nog niet zolang bij ,die baas* en bijten doet hij bijzonder graag. £)an een spectaculairder onderdeel. Carlos heet hij. Hij is lichtbruin krachtig gebouwd en groot. Zijn uiter lijk verraad voorouders uit een dege lijke Boxer-familie. Hij staat naast zijn baas ter bewaking van een (denkbeel dig) luchtmacht-object. Daar beweegt iets op het pad, een honderdvijftig meter verder. Het is een man. De baas roept halt, doch de man zet het op een lopen. Carlos krijgt het bevel waarop hij wacht. Want Car los grijpt maar wat graag. Deed hij het niet, hij zou niet waardig zijn de luchtmacht te dienen. Met een vaart stuift hij wegrecht naar zijn doel. Er wordt geschoten. Carlos laat zich niet afschrikken en stormt volle kracht op de „boef" af. Die heft een stok op maar Carlos aarzelt niet. Met al zijn kracht vliegt hij tegen de man op, meteen vastgrijpend met zijn enorme bek. De boef vecht, maar Carlos laat niet los. Carlosaf!" roept zijn baas die nu ook is verschenen. Carlos laat zeer node zijn slachtoffer los. Deze staat zeer stil. De baas komt naderbij en wil de man opbrengen, doch dan pro beert de boef zich los te rukken. Car los grauwt en pakt meteen weer vast. Niet loslatend voor de baas het gezegd heeft. Nu heeft de boef zijn portie en gewillig laat hij zich opbrengen. Hij loopt tussen de soldaat en Carlos in. Hij heeft geen kans meer. De boef kan er overigens tegen. Hij draagt een zwaar leren pak dat wel te gen de tanden van een hond bestand is. Over het leer heen zit jute om de dieren houvast te geven. Onder het pak dragen de meeste „boeven" dan ook nog wind sels om armen en benen want menige blauwe plek getuigt daar van de kracht der waakhonden. Boef spelen is zwaar werk en als Carlos zijn oefening driemaal heeft overgedaan, dan baadt de boef in zijn zweet, al vriest het zes graden. TJuim 150 waakhonden heeft de lucht macht in dienst ter bewaking van vliegvelden, munitiedepots en andere ob- m rr*v jecten. Het zijn meest Brabanders, die honden. Zij komen uit de omgeving van Den Bosch en uit West-Brabant. „De honden moeten van nature agres sief zijn" zegt luitenant Verhoeven. „Werp-, stok- en schotvast", wat zo veel wil zeggen als van niets of niemand bang. „Maar natuurlijk is het niet de bedoe ling en de minister verbiedt dat ook dat onze waakhonden hun „arrestan ten" verscheuren, hoewel zij daartoe ge makkelijk in staat zijn en vaak ook wel genegen". Vandaar de lange opleiding in kamp- Princenbosch te Gilze. Hun agressiviteit wordt daar tot een wapen gesmeed, die nend alleen als het nodig is. Het moet zover komen dat de hond alleen maar pakt als een indringer ongewenste be wegingen maakt, of als het nodig is, hem tot staan te brengen. Ter verduidelijking hiervan de volgende ware geschiedenis Op de vliegbasis Woensdrecht waren oefeningen met honden. Te laat merkte een passerende kapitein dat hij mid den in het overigens duidelijk aan gegeven oefengebied liep. Het kon dan ook niet anders of er kwam een hond in volle vaart op hem af. De ka pitein wist er iets meer van en dacht bij zichzelf: „Silstaan, dan doet-ie niks". En inderdaad. De hond deed niets Het dier zat hem slechts scherp op te nemen en blafte om zijn baas te roe pen. Die kwam er aan en salueerde voor de kapitein: „Sorry kapitein... maar we hebben hier oefening". „Ik we£t het ja. Stom van me" en toen beging de kapitein de fout om terug te groeten en nog vóór hij de hand aan zijn hoofd had, hing de hond al aan zijn arm! Zo zijn er veel verhalen te horen op het depot: van een afgekeurde hond die terug kwam. Hij beet niet meer. Op DVVM 2 wilden ze hem wel hebben. Ze kregen hem en de eerste dag de beste „vrat hij een halve chauffeur op". Of het afge keurde dier, dat een echtpaar zo lief vond. De mensen kregen hem mee naar huis. 's Anderendaags telefoon: of de luchtmacht maar zo vriendelijk wilde zijn de hond terug te halen. Het vrouw tje had hij al van de trap geduwd en het baasjekrecg een knauw in de kuit. jyjan en hond. Ze blijven bij elkaar, zo lang de hond het volhoudt. Een op geleide waakhond zonder zijn vaste baas is voor het werk waardeloos en boven dien gevaarlijk. De mannen, 's nachts dienst doende op uitgestrekte vliegbases, voelen zich met zo'n hond heel wat prettiger. Anderzijds worden door de hulp van de hond men sen uitgespaard. De opleiding in Gilze duurt 3 tot 4 maanden. Later, op de basis, moet nog meer geoefend worden. Het is een hele toer om een hond, die, als hij aan alle eisen voldoet, een hobby in bijten moet hebben, aan te leren niet te bijten be halve wanneer dat strikt nodig is en I dan alleen nog maar om vast te houden en niet om te verscheuren. Man en hond. Deze aankomende waakhond staat al bekend om zijn gracieuze zweefsprongen. Op de achtergrond: de geleider, die tege lijk met de hond zijn opleiding ontvangt. Man en hond verlaten elkaar niet meer totdat één van beiden de dienst verlaat. De mees te geleiders zijn beroepsmilitairen en daarnaar gaat in dit vak ook de voorkeur uit. „Vergeet niet dat als er gevochten wordt, de hond ook kwaad is. Toch moet hij, zodra een indringer zich gewonnen geeft, onmiddellijk loslaten, bewaken en wachten op orders van de baas". In Gilze wordt dat de honden met veel enthousiasme en geduld aangeleerd en ook voor het vak van hondengeleider is veel enthousiasme en liefde voor het dier nodig. Ook de honden van de luchtmacht worden graag eens „brave jongen" ge noemd en gestreeld. komen bij een ziekenkcnnel. Het is een apart binnenplaatsje en daar staan de woninkjes van de zieke hon den. Ernaast zitten er een paar in qua rantaine pas aangekocht en nog on der behandeling van een bij de lucht macht unieke functionaris: de eerste luitenant-dierenarts G. F. de Boer. De patiënten van dokter de Boer zijn alle luchtmachthonden. De dokter heeft een operatiekamertje waar de zieke honden terecht kunnen. Een belangrijk deel van de taak van de enige dierenarts in de luchtmacht is het onderzoek en de observatie gedu rende de tyd. dat de dieren in quaran taine zyn. Dokter de Boer woont in Breda. Al zien ze er vervaarlijk uit, al ver tonen ze van achter de tralies de grootste lust om je naar de keel te vliegen, je kunt toch niet je sympathie voor de vaak prachtige dieren opzij zetten en het idee, dat zo'n hond zijn diensttijd lang met één en dezelfde mens een een heid vormt, is bepaald intrigerend. En je voelt je waarachtig dankbaar, wan neer de commandant staande voor de kooi van een gepensioneerde afgedane waakhond vertelt: „Dikwijls willen de geleiders de honden als ze oud geworden zijn, mee naar huis nemen om ze een goede oude dag te bezorgen. Man en hond ze hechten aan elkaar weet u. Voor een rijksdaalder of zo krijgen ze dc hond dan mee."

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1962 | | pagina 17