n
Boerenapostel KO VOS
ette tachtig jaar
histo
rie
van de
andbouw
op papier
LLE
iele leven n
nel
t de
get
ro
uwd
te
ROND EEUWWISSELING: ARMOEDE
SLACHT
CRISIS
NOOD
HELP
DAGBLAD DE STEM 100 JAAR 4 5 NOVEMBER I960
Ti
Hysterie
Reaktie-inkt.
iNKT
IfHet de hand (jeócli
(och
levende illustratie
landl
reven
van
een eeuw lam
touw
A-
iltijd
gevuld
de altijd vers
blijvende vulling
in glazen buis
ook ideaal voor
de BIC modellen
met drukstift).
In blauw, rood, I
groen of zwart: 1
voor gewoon°f I
fijnschrift
45 ct.
IN DE BUREAULADE van de Roosendaalse
landbouwer-wethouder Antoon J os ligt een met
de hand geschreven boek. Het is van vader
Ko Vos, een boerenapostel, die de geschiedenis
van de Brabantse en Zeeuwse landbouw schrijft
van 1860—1940. Het is geen boek vol staten en
statistieken, maar een boek, waarin het dage
lijkse leven van de boer wordt nagegaan: de
beste illustratie van één eeuw landbouw!
DE BOER van 1860 stond voor geen grote pro
blemen. Op zij.11 bedrijf van zeventig gemeten
verscheen een rijknecht, gehuurd voor f 108.per
jaar en een meid, gehuurd voor f 54.per jaar en
twee hemden. Met de hoer en boerin zorgden zij,
dat liet vee niets tekort kwam en dat de oogst in het
zaad geraakte s 34 gemeten granen en boeweit,
12 genieten peulvruchten, 12 gemeten handelsge-
wassen, 8 gemeten meekrap en 4 gemeten aard
appelen. Vorderden de werkzaamheden, dan schafte
de boer zich arbeiders aan, die van de vroege
morgen tot de late avond werkten voor zestig of
zeventig cent.
sigaret - en
:hte zware van
,De We du ut*
W7aren de opbrengsten zeer
redelijk: de prijzen op
de markten lagen niet slecht:
10,25 voor een mud tarwe,
j 7,32 voor een mud rogge,
5,74 voor de boekweit, 8,69
voor de haver. Een goede big
maakte een prijs van rond de
10.en een ei bracht 0.04
op". Deze toestand handhaaf
de zich een tiental jaren. Het
leven op het platteland rol
de voor „den landman" on
danks hard werken toch ge
noeglijk voort. Scharrelde hij
niet rond op de akkers, dan
vertoefde hij in zijn woning,
zeer eenvoudig ingericht.
„Gewoonlijk bestond de wo
ning uit een grote woonkamer
(den huis genoemd) en de
beste kamer, waarin slechts
zelden iemand kwam en
waarin de meeste boeren hun
bureau hadden staan, de boe
rinnen hun kabinet. Achter
de woonkamer lag de moos,
waarin de karn stond. Naast
de moos bevond zich de kel
der, waarvan de bodem zelden
meer dan één meter in de
grond zat. Boven de kelder
lag het opkamertje, de slaap
plaats van de knechts of
zoons Langs het opkamertje
liep de trap naar de zolder.
„Den huis" was het middel
punt van het plattelandsle
ven. Het meest opvallende
daarin was de schoorsteen,
soms zo ruim gemaakt, dat
paard en kar er in konden
draaien. De stookgelegenheid
werd gevormd door een hout
en turfvuur. De nodige ge
reedschappen ontbraken daar
bij niet. Onder de schoor
steen was de muur gewoon
lijk met tegels afgezet. Ach
ter het vuurijzer bevond zich
een losse vuurplaat. Tang,
blaaspijp, vuurlcpel en vuur-
schop waren in de buurt.
Acht, tien tot twaalf mensen
schoven vijfmaal per dag rond
de ronde tafel in de woonka
mer. Zij aten in de vroege
ochtend, als de zon nauwelijks
haar eerste stralen spreidde,
boterhammen. Om acht uur
verorberden zij brood met
spek, om twaalf uur aardappe
len en groenten en een stukje
vlees van het varken, om vier
uur opnieuw boterhammen en
om zeven of acht uur 's avonds
gebakken of opgewarmde aard
appelen, gevolgd door pap.
Dat zulke eters bijzondere
aandacht schonken aan de var
kensteelt was niet meer dan
logisch. Werd in het prille na
jaar een voorslacht gehouden:
even voor Kerstmis had de gro
te slacht plaats, de varkens
fooi, een geweldig feest voor
familie en personeel. Voordat
een knorrende vijfhonderd-
ponder naar de slachtbank ge
leid werd, dronken de man
nen een borrel. Elke kerel was
gewapend met een mes, dat in
de schede stak en tevens met
een haarplukker. Uitgemaakt
werd, wie het varken zou mo
gen steken, wie het bloed in
een koekepan diende op te
vangen en wie het varkens
haar (de opbrengst daarvan
diende om de borrel te beta
len netjes in een mandje bij
elkaar zou brengen. De bascule
te betalen, een kleine persone
le belasting en een magere
hoofdelijke omslag van de zui
nige gemeenten was tevre
den met zijn enerzijds harde,
maar anderzijds ook genoeglij
ke bestaan. De agrarische we
reldmacht, hetgeen Amerika
intussen was geworden, kwam
daarin verandering brengen.
Zo enorm was de produktie
van dit uitgestrekte, steeds
maar meer exporterende land,
dat de prijzen in west-Europa
zakten en de boeren samen
aan tafel gingen zitten om met
elkaar te bespreken, hoe zij
hun bedrijven zo zuinig moge
lijk zouden beheren. Zij over
wogen eveneens op welke wij
ze zij elkaar zouden kunnen
helpen. Zonder over een or
ganisatie te praten kwamen
zij toch tot de stichting van
een organisatie, namelijk de
vleesbond, spoedig in alle
buurten, gehuchten en dorpen
een feit.
„De sterfte van een melkkoe
betekende altijd een ramp,
maar was in deze dagen zon
der meer een catastrofe, waar
uit niet zelden een faillisse
ment volgde. Daarom besloten
de boeren elkaar bij te staan
wanneer er een koe stierf. El
ke boer verplichtte zich een
bepaald aantal kilogrammen
vlees van de getroffen boer te
kopen. Een vaste slager be-
werd van de zolder gehaald,
want alvorens geslacht te wor
den behoorde het varken te
worden gewogen. Het resultaat
werd door een jonge gast (hij
was immers pas van school en
kon het beste rekenen keurig
op de biedeur van de schuur
geschreven. Iedereen uit de
buurt kon op deze wijze alles
te weten komen van de kwali
teit van de slacht
Was de eerste drukte van de
slacht voorbij, dan kropen de
mannen rond de tafel van „den
huis" en aten zij de lever van
het varken op. Het speciaal
voor deze gelegenheid gebak
ken melkbrood en de krenten
mik lieten zich smaken en ver
volgens
De kaarten kwamen op tafel
totdat het donker werd en de
tuitlamp moest worden ontsto
ken. Tussendoor werd er nog
eens gegeten. De boerin veeg
de de vloer met nieuw zand
aan en de noodzakelijk uit te
voeren stalwerkzaamheden
sloten de feestdag af
De boer van 1860 (hij had al
leen maar wat grondbelasting
paalde het gewicht van het
dier, gaf op briefjes de kwa
liteit aan en ieder lid van de
bond kreeg op deze wijze een
„goei" en een „kwaai" stuk-
ske!"
Al werkte de vleesbond effi
cient, zij was niet in staat de
groeiende nood op het platte
land te keren. Daarvoor moes
ten andere dingen gebeuren. In
het zuiden ontstond een kei
harde strijd tussen de reeds
invloedrijke en steeds meer
veld winnende Maatschappij
voor Landbouw en de met veel
moeite tot stand gekomen
Noord-Brabantse Christelijke
Boerenbond, die zich ook over
de katholieke boeren van Zee
land ontfermde.
Op de 17e februari 1899 schreef
het bestuur van deze bond, die
inmiddels enkele jaren oud
was, een brief aan Hare Majes
teit de Koningin, waarin de
nood werd uiteengezet.
„De boerenstand is in ver
val. De tijd, dat de here-
boeren et landbouwbedrijf
uitoefenden, is voorbij. Het
grootste deel van hun bui
tten verblijven is voor een
kleine prijs te koop. De
eigenaren zelf verhuizen
naar het buitenland om de
vermogens-belasting te ont
gaan en de hoofdelijke om
slag van de gemeenten kwijt
te raken
Goede landerijen zijn vijftig
percent in waarde gedaald. De
minder goede landerijen zijn
voor een spotprijs te koop. Zij
worden bebost of als wildernis
prijsgegeven. Het wantrouwen
in het landbouwbedrijf is groot
en de hypothecaire schulden
zijn tot een schrikbarende
hoogte gestegen.
De toestand in Brabant is ho
peloos. Er zjjn vele plaatsen,
waar de boeren nog slechts
enkele dagen per jaar spek of
vlees eten. Zij hebben geen
geld en geen krediet meer. Zij
kunnen helemaal niets meer
kopen wat voor de bebouwing
van hun akkers noodzakelijk
is. Zij verdienen weinig of
niets. Zij kunnen hun zonen
en dochters niet tijdig uithu
welijken.
In de vetste streken van Zee
land, waar vroeger geen pach
ter was te vinden, moet thans
worden gezocht naar een boer-
eigenaar Daar komt het voor,
dat de nog welgestelde boeren
hun kinderen, als zij eindelijk
trouwen, niet op een boerderij
zetten, maar in een burgerhuis
onderbrengen, omdat zij met
nietsdoen en rentenieren meer
kunnen verdienen dan met
werken op een boerderij.
De nood bleef stijgen.
„In Hulst wonen twee boe
ren, die eens alle eerbied en
achting genoten en aan tvie
op dit ogenblik niemand
f 5->Czegge vijf gulden)
zal borgen".
„In Wouw is een boerderij
voor f 40.000.van de
hand gedaan, nadat zij in
1863 was geschat op
f 150.000".
De prijzen zakten verder en
verder weg. De tarwe tot nau
welijks 6.per mud. De rog
ge tot nauwelijks 4.even
als de boekweit. De haver tot
6.— en de boter tot 0.50 per
pond.
De boerenstand zakte weg, zó
diep, dat de tekenaar van een
dagblad een persoon uitbeeld
de gehuld in lompen, de armen
uitstrekkend en roepend om
hulp. Het onderschrift ver
raadde, dat het om een boer
ging: een boerenstand, ten
prooi aan een algemene ach
teruitgang, een voortwoeke
rende verarming.
Een scherper illustratie van de
nood in die jaren is er niet.
Een scherper illustratie van de
geweldige evolutie van de boe
renstand na eén eeuw is er
evenmin
LDUS eindigde indertijd
het gesprek met mijn
eerste toekomstige hoofdre
dacteur: „Jongeman, er zal
nog eens een dag komen,
waarop je aan trou
wen denkt. Weet echter van
af dit ogenblik dat je je hele
leven lang met de krant ge
trouwd bent en dat je vrouw
op de tweede plaats komt".
Die uitspraak heb ik toen heel
nuchter opgenomen. Ik werd
dusdanig geobsedeerd door
het medium krant, dat er
voor mij maar één ideaal be
stond: paladijn te mogen zijn
in het gevolg van de konin
gin der aarde. Diezelfde
hoofdredacteur zei in datzelf
de gesprek: „Journalistiek is
geen vak, het is een roeping"
en zijn derde uitspraak luid
de:,, Journalisten worden niet
gemaakt, ze zijn er
Dat journalistiek geen vak was.
bewees deze hoofdredacteur aan
zich-zelf. Hij heeft namelijk nooit
willen toetreden tot een vak-orga
nisatie, ofschoon hij warm pleit
bezorger was voor de steeds meer
aan kracht winnende vakbewe
ging uit die jaren. Maar zelf lid
worden van een dergelijke orga
nisatie? Hij dacht er niet aan. Hij
voelde zich zelfs in zijn wiek ge
had kunnen worden. Want eigen
lijk had je toen toch wel een beet
je een te grote broek aangetrok
ken; in je jeugdig enthousiasme
hakte je de hele zaak in de pan.
Gevolg: kwade brieven en woeste
telefoontjes van mensen, die zich
zeer gekrenkt voelden, terwijl je
je-zelf eigenlijk onvoldoende ver
dedigen kon tegenover je hoofdre
dacteur, die aan jouw plezier een
chagrijnige morgen beleefde.
Dat gebeurde dan in de periode,
waarin je zo'n beetje werd „los
gelaten" en de mentor het niet
meer noodzakelijk achtte, alles,
wat je aan kopie produceerde, let
ter voor letter te lezen. Onder
tussen zat je nog steeds met de
correctie opgescheept, want dat
behoorde bij je „opleiding". Onder
het motto „niets is zo leerzaam
voor je taai-ontwikkeling als cor
rigeren" zat je de eerste maanden
dag-in, dag-uit over de zetterij-
proeven gebogen. Zelf heb ik deze
stelling nooit aanvaard: het werk
was verschrikkelijk saai en op de
duur enerverend door die eento
nigheid. Als compensatie mocht je
je verse schoolkennis op het ver
talen van een Frans romannetje
botvieren. Dat romannetje werd
als feuilleton geplaatst.
Eens heb ik mezelf aan een
feuilleton bezondigd. De start
was goed, maar het ongeluk wil
de, dat het verhaal wel groten
deels in het brein maar niet op
papier stond. Zodoende was in
die dagen zodra het werk op de
krant begon (en dat was om zes
uur in de morgen), het eerste
werk enkele vellen feuilleton te
schrijven, journalisten werken
nu eenmaal graag onder hoge
druk. Zo ging het ook al in de
jaren, dat de eerste schreden in
schoten als men het onderwerp
eens ter sprake bracht.
Hij was volkomen individualist,
er waren er meer zo in die jaren.
Van binding moest hij niets heb
ben, hij beschouwde de journalis
tiek als een „vrij" beroep. De
meesten uit die tijd voelden zich
een soort kunstenaar en het me
rendeel van de journalisten uit
die jaren waren literators in de
dop. Zij schreven verzen en belle-
trie, de meesten brachten het ech
ter niet verder dan een min of
meer geslaagd „cursiefje" of een
gevoelig stukje. Want ook de jour
nalistiek leefde toen in de na
bloei van een romantische perio
de, die nu en dan oversloeg tot
pathos.
Er bestond In die jaren geen
opleiding tot journalist. Je sprong
in het water en dan was het
zwemmen. Hoogstens had je een
mentor, die je eerste wankele
journalistieke schreden bewaakte.
Het was de man, die je naar de
opening van een nieuwe zaak
stuurde en Je een stukje liet
schrijven over „een marktdag".
„Vanavond is er een concert op
het carillon, nou moet jij daar
eens een best stukje van maken."
En de marktdag én het carillon
verdwenen in de prullemand.
„Deugt niets van," was het enige
commentaar. Vijf maal, herinner
ik me, heb ik eens een zakelijk
stukje over de een of andere
snertopvoering moeten overschrij
ven. Toen het afgegeven werd
voor de zetterij, was geen steen
op de andere gebleven. Deze
mentor was een wijs man. Later
zei hij: „Eerst moest ik alle spo
ren van eigenwijsheid in je ver
nietigen en toen pas kon ik be
ginnen met een journalist uit je
op te bouwen."
Die uitspraak lijkt me nu een
contra-dictie. Want een van de
onhebbelijkheden van de journa
list is, dat hij een sterke neiging
tot eigenwijsheid heeft. Deze on
deugd zit hem in het bloed en zij
is gevaarlijk omdat zij kan leiden
tot negativisme, tot een bagatelli
seren van de feiten. Wie lang in
het vak zit. krijgt het idee het
allemaal wel te weten. Op de
duur is alles al eens een keer ge
beurd. Het voortdurend luisteren
dat is nu eens een van de deug
den van de journalist maakt
soms moe. Want luisteren houdt
in interesse weten op te brengen
voor alle facetten, waarmee je
werk je in aanraking brengt. Ën
dat zijn er heel wat: de hele we
reld komt op je afgestormd in de
een of andere vorm.
Dat zijn dingen, die je gaande
weg ontdekt, waarbij je tevens
merkt, dat er iedere dag opnieuw
te leren valt. In de loop der jaren
ontstaat een arsenaal aan kennis,
die niet alleen het werk verge
makkelijkt doch die zelfs noodza
kelijk is om goed je werk te doen.
„Background" heet dat met een
na-oorlogs woord. Zij is noodzake
lijk voor het juist redigeren van
welk eenvoudig bericht ook cn in
de praktijk is het dikwijls zó, dat
die background groter is dan het
gepubliceerde nieuws.
Met al die zaken word je
langzamerhand geconfronteerd
nadat je eens een paar keer be
hoorlijk je neus hebt gestoten.
Je leert van die neuzenstoterij
een heleboel: plotseling ontdek
je dan bijvoorbeeld dat je niet
alles kunt schrijven wat je voor
de „mond" komt. Je komt er
langzamerhand achter, dat on
derscheidingsvermogen noodza
kelijk is. „Franje wegknippen, de
kern overhouden", zei die oude
hoofdredacteur van me.
Je leert dat niet iedere bron
even zuiver is en dat er dus ge
verifieerd moet worden. Uiteinde
lijk komt dat alles neer op een
steeds dikwijls vermoeiend balan
ceren op het slappe koord tussen
Wahrheit und Dichting.
TAan blijkt, dat journalistiek nog
wel iets anders is als leuke
stukjes schrijven. Met die gedach
te namelijk zijn in het verleden
een boel jongelui de journalistiek
binnengestapt. Ze hadden het idee
zieh in hun schrijverij te kunnen
uitleven. Tot het moment, waarop
ze ontdekten, dat journalistiek een
uitermate zakelijk en nuchter vak
ls. Dat het op de eerste plaats
gaat om de nieuwsgaring en dat
dat lekkere kritiekje op de een of
andere amateurtoneelvereniging
beter helemaal niet geschreven
de wereldoorlog, versneld. Actu
liteit is een begrip gewordt
waar dag-in, dag-uit de meest i;
tense aandacht aan dient bestee
te worden. Het leven gaat sm
nieuws kan in enkele uren acl
terhaald zijn. De journalist v:
vandaag houdt voortdurend
pols van het leven vast, als hij d
maar één ogenblik loslaat, is h
achter.
Dat maakt het werk van t
journalist tot een dikwijls enerv
rend bedrijf.
Het prettigste heb ik altijd b'
contact met de wereld gev«
den. Met alle respect voor mi
collega's, die zich bezighoud:
met mannen als Kroestjev en E
senhower, De Quay en Ztjlstn;
zij kennen hen niet. Zjj distill
ren hun karakters aan de hand
van papieren formules, maar ken
nen nooit de echte mens. Er
kennismaking met mensen Is a
tijd boeiend: het is de blik aehte
het nieuws, waardoor het leve:1
wordt. Die blik wordt daardoc
ruim, zij wordt veelomvattend. Z
observeert de mens op de hoge er,
lage posten en men komt zodon
de tot een andere waardering va 1
het nieuws: men beziet het van
menselijke kant. Zij observeert tl"
mens in alle mogelijke facetten r
maakt hem mee In allerlei om
standigheden. Deze observati
verrijkt het leven van de journa
list, al wil ik zeker niet zeggen
dat hij tot een psycholoog uil
groeit. Maar dat hij iets van d"
mensenkenner moet hebben, staal
als een paal boven water. Heel
hij dat niet, dan wordt zijn werk
door dat gemis ernstig gehand,
capt.
Ik voor mij ben er altijd op uit
geweest te proberen het vertrou
wen te winnen van de mensen,
met wie je als kranteman relatie
A
m
ff M
ËJP KA
de journalistiek werden gezet.
Iedere morgen verscheen de chef
van de zetterij op de redactie
met de stereotiepe vraag: „Is het
feuilleton er al?" Vel voor vel
werd afgehaald, want het feuille
ton stond op een vaste pagina,
die mee van het eerst „dicht
ging".
Dat ging net zo lang goed tot de
fantasie ten einde was. Al een
paar dagen lang voelde ik het
aankomen: ik kom er niet meer
uit, wat moet er verder gebeuren.
Er hadden precies tweeëntwintig
afleveringen van gedraaid. De he
le intrige zat in de knoop, ik ver
wenste mijn overmoed.
Die morgen verscheen ik totaal
„leeg" ter redactie. Copie. copie,
werd er vanuit de zetterij ge
schreeuwd. Er was geen copie,
met geen mogelijkheid wist ik er
die morgen iets van te maken. Ja,
tóch wel. Of de held van het ver
haal nü sneuvelde of over twaalf
afleveringen, wat deed het er ei
genlijk toe En de situatie was
thans zó, dat er met een beetje
force majeur een einde aan te
maken was. Dat is toen gebeurd.
Het vooruitzicht van het einde
van de krachttoer maakte blijk
baar de geest spits: in één ruk
werd de laatste aflevering wegge
schreven. Nooit meer heb ik me
aan een feuilleton bezondigd
De berichtgeving was die jaren
heel wat gebrekkiger dan
thans. De telex moest nog uitge
vonden worden; het belangrijke
binnenlandse nieuws werd 's mid
dags doorgebeld door het persbu
reau Belinfante in Den Haag. De
juffrouw daar, die misschien zo'n
dertig kranten bedienen moest,
las de berichten in ijltempo voor.
Zó hevig was het tempo, dat zelfs
geen steno daar tegenop gewassen
zou zjjn. „Ho, juffrouw, ho juf
frouw, wacht u eens even. Wat zei
u daar
De juffrouw was daar al zó aan
gewend, dat zij er niet eens meer
op reageerde. Zij las verder,
steeds sneller en sneller en de ar
me man aan het andere einde van
de lijn mocht proberen nog zoveel
mogelijk op te schrijven om tot
een sluitend verhaal te komen.
Dan werd het geheugenwerk als
de berichten moesten worden uit
gewerkt.
Later kwam de radio. Persbu
reau Vaz Dias bracht via radio
Scheveningen op bepaalde uren
van de dag het nieuws, dat op
dicteersnelheid werd uitgewerkt.
Daar zat echter één narigheid.
Radio is voor iedereen te beluiste
ren, mits men zijn spoelen maar
juist wist af te stellen. Kranten,
die niet op deze dienst geabon
neerd waren, konden zodoende
rustig meeluisteren en hadden het
nieuws maar voor 't oppikken.
Om dat te voorkomen werd een
dik code-bock samengesteld,
waarin alle Plaatsen van enig be
lang tot getallen werden gefor
meerd. Dat boek werd uiteraard
alleen aan de abonnés verstrekt.
De komst van de telex betekende
een revolutie in het redactie-be
drijf. Plots werd het nieuws bij
meters tegelijk en heel de dag
door naar de redacties gespuid.
Per dag draait er toch wel zo'n
paar honderd meter papier door
een telex heen.
Daarmee kwam een einde aan
een merkwaardige toestand bij de
provinciale bladen, die tot dan toe
hun binnenlands en buitenlands
nieuws rustig al of niet met bron
vermelding uit de landelijke och
tendbladen haalden.
Schaar en lijmpot waren in die
jaren de geijkte attributen van
een journalist, zij zijn voor dit
doel thans niet meer nodig. De
telex bedient alle Nederlandse
kranten tegelijk van nieuws.
Maar die schaar is wel weer no
dig om de berichten uit elkaar
te knippen, die op het lange pa
pierlint de hele dag door in de
telexkamer ratelen, Al die be
richten worden kwesties gewijze
verzameld en aan de hand daar
van componeert de betreffende
redacteur het nieuws, waarbij
hij steeds zal beginnen met wat
hem het laatst over een bepaal
de kwestie in handen komt. Dat
is namelijk een eis van de actu
aliteit.
De methode van werken heeft
zich zodoende, vooral na de twee-
kreeg. Dat leek mij zelfs een eer
ste vereiste. Ook nu nog zijn er
tallozen, die zeer gereserveerd te
genover de journalist staan: hij
heeft het toch maar in zijn vin
gers nieuws te lanceren: hij ls er
altijd op uit nieuws uit de mensen
te halen, je moet voorzichtig mei
hem zijn. Die houding geeft de
journalist soms het gevoel ner
gens bij te behoren; hij is een
eenling, die tussen de massa
drijft, overal relaties heeft maar
moeilijk ergens aansluiting vindt.
Hij voelt zich dan als het nieuws,
dat hij brengt: niet meer dan een
eendagsvlinder, die toevallig ei
gens verzeild is geraakt maar er
eigenlijk niet thuis hoort. Deze af
werende houding is het best te
doorbreken door een positieve
houding ten opzichte van de mens
tegenover hem.
Er zijn veel facetten aan het
journalistieke leven, die allemaal
te behandelen is onbegonnen
werk uiteraard. De buitenwereld
ziet er alleen maar de buiten
kant van en zij meent veelal, dat
die jongens van de krant toch
maar een best leven hebben. Zij
staan overal vooraan en nemen
deel aan recepties en diners.
Ze hebben zonder meer goede
plaatsen in de schouwburg en lo
pen het stadhuis in en uit alsof
ze de burgemeester zelf zijn. De
waarheid is, dat deze privileges
nu eenmaal tot de journalistiek
behoren, dat al die grapjes nodig
zijn voor zijn werk en hoe geani
meerd de receptie ook zijn mag
en hoe uitstekend het diner ook
mag worden geserveerd, hij is er
altijd om te werken, want de le
zer wil nieuws. Die nieuwsfactor
zit steeds in zijn achterhoofd, zij
wordt zijn tweede natuur, zodat
hij er op de duur automatisch op
reageren gaat. Van het nieuwsele-
ment in de samenleving kan hij
zich tenslotte niet meer losmaken.
Zijn werk eist bovendien veel
tijd. Een bericht van enkele re
gels kan hem een hele morgen
telefoneren hebben gekost. Het
eist omzichtigheid, omdat hij door
zijn publikatie vermijden moet be
langen van wie dan ook te scha
den. Lang niet alles wat hij weet.
kan hij publiceren; deprudentia is
een deugd, die hij steeds beoefe
nen moet. Soms moet hij nieuws
„vasthouden" omdat de omstan
digheden het verlangen.
Na de oorlog heeft de journalis
tiek een nieuw aanzien gekre
gen. Zij is dynamischer gewor
den, sneller en directer. Het is te
zien voor wie de voorpagina van
een krant uit hijvoorbeeld 1932
vergelijkt met die van het ogen
blik. De problemen zijn intenser
en tot grotere dimensies uitge
groeid. Er zijn ook méér Proble
men, er voltrekken zich tientallen
evoluties. De grotere snelheid
brengt mee dat het nieuws ook
vlugger oud is. Het betekent, dat
de journalist van vandaag de dag
dus sneller werken moet dan een
twintigtal jaren geleden. Juist
door die veelheid ontbreekt hem
soms de tjjd tot contemplatie,
doordat andere gebeurtenissen
weer zijn aandacht opeisen. Dat
brengt mee dat hij snel moet kun
nen reageren op meestal heel ver
schillende terreinen.
Juist die snelheid betekent een
van de factoren, die het vak voor
velen tot een levensbehoefte ma-
kon. zij kunnen er niet meer bui
ten. De afwisseling van het werk-
rooster, de betrekkelijke zelfstan
digheid, het boeiende verkeer met
de wereld vormen andere aantrek
kelijkheden van dit beroep. Een
echt journalist kan eigenlijk geen
dag buiten zijn krant, hij moet het
lood van de zetterij ruiken en de
pers op stoot horen komen.
En we grijpen nu terug naar
het begin van dit verhaal daar
zijn de vrouwen meestal de dupe
van. Want inderdaad is het nog
steeds zo, dat bij de journalist
de krant vóór alles gaat. Dat het
huiselijk leven daar wel eens on
der leidt, valt gemakkelijk te
begrijpen. Het einde van dit
verhaal zij dus een ere-saluut
aan de echtgenoten, van wie
slechts enkele uitverkorenen hun
man kunnen volgen op zijn jaag
pad. De anderen wachten dik
wijls op hem in trouwe eenzaam
heid enzijn blij dat hun man
zijn hobby heeft gevonden in zijn
werk.