n Boerenapostel KO VOS ette tachtig jaar histo rie van de andbouw op papier LLE iele leven n nel t de get ro uwd te ROND EEUWWISSELING: ARMOEDE SLACHT CRISIS NOOD HELP DAGBLAD DE STEM 100 JAAR 4 5 NOVEMBER I960 Ti Hysterie Reaktie-inkt. iNKT IfHet de hand (jeócli (och levende illustratie landl reven van een eeuw lam touw A- iltijd gevuld de altijd vers blijvende vulling in glazen buis ook ideaal voor de BIC modellen met drukstift). In blauw, rood, I groen of zwart: 1 voor gewoon°f I fijnschrift 45 ct. IN DE BUREAULADE van de Roosendaalse landbouwer-wethouder Antoon J os ligt een met de hand geschreven boek. Het is van vader Ko Vos, een boerenapostel, die de geschiedenis van de Brabantse en Zeeuwse landbouw schrijft van 1860—1940. Het is geen boek vol staten en statistieken, maar een boek, waarin het dage lijkse leven van de boer wordt nagegaan: de beste illustratie van één eeuw landbouw! DE BOER van 1860 stond voor geen grote pro blemen. Op zij.11 bedrijf van zeventig gemeten verscheen een rijknecht, gehuurd voor f 108.per jaar en een meid, gehuurd voor f 54.per jaar en twee hemden. Met de hoer en boerin zorgden zij, dat liet vee niets tekort kwam en dat de oogst in het zaad geraakte s 34 gemeten granen en boeweit, 12 genieten peulvruchten, 12 gemeten handelsge- wassen, 8 gemeten meekrap en 4 gemeten aard appelen. Vorderden de werkzaamheden, dan schafte de boer zich arbeiders aan, die van de vroege morgen tot de late avond werkten voor zestig of zeventig cent. sigaret - en :hte zware van ,De We du ut* W7aren de opbrengsten zeer redelijk: de prijzen op de markten lagen niet slecht: 10,25 voor een mud tarwe, j 7,32 voor een mud rogge, 5,74 voor de boekweit, 8,69 voor de haver. Een goede big maakte een prijs van rond de 10.en een ei bracht 0.04 op". Deze toestand handhaaf de zich een tiental jaren. Het leven op het platteland rol de voor „den landman" on danks hard werken toch ge noeglijk voort. Scharrelde hij niet rond op de akkers, dan vertoefde hij in zijn woning, zeer eenvoudig ingericht. „Gewoonlijk bestond de wo ning uit een grote woonkamer (den huis genoemd) en de beste kamer, waarin slechts zelden iemand kwam en waarin de meeste boeren hun bureau hadden staan, de boe rinnen hun kabinet. Achter de woonkamer lag de moos, waarin de karn stond. Naast de moos bevond zich de kel der, waarvan de bodem zelden meer dan één meter in de grond zat. Boven de kelder lag het opkamertje, de slaap plaats van de knechts of zoons Langs het opkamertje liep de trap naar de zolder. „Den huis" was het middel punt van het plattelandsle ven. Het meest opvallende daarin was de schoorsteen, soms zo ruim gemaakt, dat paard en kar er in konden draaien. De stookgelegenheid werd gevormd door een hout en turfvuur. De nodige ge reedschappen ontbraken daar bij niet. Onder de schoor steen was de muur gewoon lijk met tegels afgezet. Ach ter het vuurijzer bevond zich een losse vuurplaat. Tang, blaaspijp, vuurlcpel en vuur- schop waren in de buurt. Acht, tien tot twaalf mensen schoven vijfmaal per dag rond de ronde tafel in de woonka mer. Zij aten in de vroege ochtend, als de zon nauwelijks haar eerste stralen spreidde, boterhammen. Om acht uur verorberden zij brood met spek, om twaalf uur aardappe len en groenten en een stukje vlees van het varken, om vier uur opnieuw boterhammen en om zeven of acht uur 's avonds gebakken of opgewarmde aard appelen, gevolgd door pap. Dat zulke eters bijzondere aandacht schonken aan de var kensteelt was niet meer dan logisch. Werd in het prille na jaar een voorslacht gehouden: even voor Kerstmis had de gro te slacht plaats, de varkens fooi, een geweldig feest voor familie en personeel. Voordat een knorrende vijfhonderd- ponder naar de slachtbank ge leid werd, dronken de man nen een borrel. Elke kerel was gewapend met een mes, dat in de schede stak en tevens met een haarplukker. Uitgemaakt werd, wie het varken zou mo gen steken, wie het bloed in een koekepan diende op te vangen en wie het varkens haar (de opbrengst daarvan diende om de borrel te beta len netjes in een mandje bij elkaar zou brengen. De bascule te betalen, een kleine persone le belasting en een magere hoofdelijke omslag van de zui nige gemeenten was tevre den met zijn enerzijds harde, maar anderzijds ook genoeglij ke bestaan. De agrarische we reldmacht, hetgeen Amerika intussen was geworden, kwam daarin verandering brengen. Zo enorm was de produktie van dit uitgestrekte, steeds maar meer exporterende land, dat de prijzen in west-Europa zakten en de boeren samen aan tafel gingen zitten om met elkaar te bespreken, hoe zij hun bedrijven zo zuinig moge lijk zouden beheren. Zij over wogen eveneens op welke wij ze zij elkaar zouden kunnen helpen. Zonder over een or ganisatie te praten kwamen zij toch tot de stichting van een organisatie, namelijk de vleesbond, spoedig in alle buurten, gehuchten en dorpen een feit. „De sterfte van een melkkoe betekende altijd een ramp, maar was in deze dagen zon der meer een catastrofe, waar uit niet zelden een faillisse ment volgde. Daarom besloten de boeren elkaar bij te staan wanneer er een koe stierf. El ke boer verplichtte zich een bepaald aantal kilogrammen vlees van de getroffen boer te kopen. Een vaste slager be- werd van de zolder gehaald, want alvorens geslacht te wor den behoorde het varken te worden gewogen. Het resultaat werd door een jonge gast (hij was immers pas van school en kon het beste rekenen keurig op de biedeur van de schuur geschreven. Iedereen uit de buurt kon op deze wijze alles te weten komen van de kwali teit van de slacht Was de eerste drukte van de slacht voorbij, dan kropen de mannen rond de tafel van „den huis" en aten zij de lever van het varken op. Het speciaal voor deze gelegenheid gebak ken melkbrood en de krenten mik lieten zich smaken en ver volgens De kaarten kwamen op tafel totdat het donker werd en de tuitlamp moest worden ontsto ken. Tussendoor werd er nog eens gegeten. De boerin veeg de de vloer met nieuw zand aan en de noodzakelijk uit te voeren stalwerkzaamheden sloten de feestdag af De boer van 1860 (hij had al leen maar wat grondbelasting paalde het gewicht van het dier, gaf op briefjes de kwa liteit aan en ieder lid van de bond kreeg op deze wijze een „goei" en een „kwaai" stuk- ske!" Al werkte de vleesbond effi cient, zij was niet in staat de groeiende nood op het platte land te keren. Daarvoor moes ten andere dingen gebeuren. In het zuiden ontstond een kei harde strijd tussen de reeds invloedrijke en steeds meer veld winnende Maatschappij voor Landbouw en de met veel moeite tot stand gekomen Noord-Brabantse Christelijke Boerenbond, die zich ook over de katholieke boeren van Zee land ontfermde. Op de 17e februari 1899 schreef het bestuur van deze bond, die inmiddels enkele jaren oud was, een brief aan Hare Majes teit de Koningin, waarin de nood werd uiteengezet. „De boerenstand is in ver val. De tijd, dat de here- boeren et landbouwbedrijf uitoefenden, is voorbij. Het grootste deel van hun bui tten verblijven is voor een kleine prijs te koop. De eigenaren zelf verhuizen naar het buitenland om de vermogens-belasting te ont gaan en de hoofdelijke om slag van de gemeenten kwijt te raken Goede landerijen zijn vijftig percent in waarde gedaald. De minder goede landerijen zijn voor een spotprijs te koop. Zij worden bebost of als wildernis prijsgegeven. Het wantrouwen in het landbouwbedrijf is groot en de hypothecaire schulden zijn tot een schrikbarende hoogte gestegen. De toestand in Brabant is ho peloos. Er zjjn vele plaatsen, waar de boeren nog slechts enkele dagen per jaar spek of vlees eten. Zij hebben geen geld en geen krediet meer. Zij kunnen helemaal niets meer kopen wat voor de bebouwing van hun akkers noodzakelijk is. Zij verdienen weinig of niets. Zij kunnen hun zonen en dochters niet tijdig uithu welijken. In de vetste streken van Zee land, waar vroeger geen pach ter was te vinden, moet thans worden gezocht naar een boer- eigenaar Daar komt het voor, dat de nog welgestelde boeren hun kinderen, als zij eindelijk trouwen, niet op een boerderij zetten, maar in een burgerhuis onderbrengen, omdat zij met nietsdoen en rentenieren meer kunnen verdienen dan met werken op een boerderij. De nood bleef stijgen. „In Hulst wonen twee boe ren, die eens alle eerbied en achting genoten en aan tvie op dit ogenblik niemand f 5->Czegge vijf gulden) zal borgen". „In Wouw is een boerderij voor f 40.000.van de hand gedaan, nadat zij in 1863 was geschat op f 150.000". De prijzen zakten verder en verder weg. De tarwe tot nau welijks 6.per mud. De rog ge tot nauwelijks 4.even als de boekweit. De haver tot 6.— en de boter tot 0.50 per pond. De boerenstand zakte weg, zó diep, dat de tekenaar van een dagblad een persoon uitbeeld de gehuld in lompen, de armen uitstrekkend en roepend om hulp. Het onderschrift ver raadde, dat het om een boer ging: een boerenstand, ten prooi aan een algemene ach teruitgang, een voortwoeke rende verarming. Een scherper illustratie van de nood in die jaren is er niet. Een scherper illustratie van de geweldige evolutie van de boe renstand na eén eeuw is er evenmin LDUS eindigde indertijd het gesprek met mijn eerste toekomstige hoofdre dacteur: „Jongeman, er zal nog eens een dag komen, waarop je aan trou wen denkt. Weet echter van af dit ogenblik dat je je hele leven lang met de krant ge trouwd bent en dat je vrouw op de tweede plaats komt". Die uitspraak heb ik toen heel nuchter opgenomen. Ik werd dusdanig geobsedeerd door het medium krant, dat er voor mij maar één ideaal be stond: paladijn te mogen zijn in het gevolg van de konin gin der aarde. Diezelfde hoofdredacteur zei in datzelf de gesprek: „Journalistiek is geen vak, het is een roeping" en zijn derde uitspraak luid de:,, Journalisten worden niet gemaakt, ze zijn er Dat journalistiek geen vak was. bewees deze hoofdredacteur aan zich-zelf. Hij heeft namelijk nooit willen toetreden tot een vak-orga nisatie, ofschoon hij warm pleit bezorger was voor de steeds meer aan kracht winnende vakbewe ging uit die jaren. Maar zelf lid worden van een dergelijke orga nisatie? Hij dacht er niet aan. Hij voelde zich zelfs in zijn wiek ge had kunnen worden. Want eigen lijk had je toen toch wel een beet je een te grote broek aangetrok ken; in je jeugdig enthousiasme hakte je de hele zaak in de pan. Gevolg: kwade brieven en woeste telefoontjes van mensen, die zich zeer gekrenkt voelden, terwijl je je-zelf eigenlijk onvoldoende ver dedigen kon tegenover je hoofdre dacteur, die aan jouw plezier een chagrijnige morgen beleefde. Dat gebeurde dan in de periode, waarin je zo'n beetje werd „los gelaten" en de mentor het niet meer noodzakelijk achtte, alles, wat je aan kopie produceerde, let ter voor letter te lezen. Onder tussen zat je nog steeds met de correctie opgescheept, want dat behoorde bij je „opleiding". Onder het motto „niets is zo leerzaam voor je taai-ontwikkeling als cor rigeren" zat je de eerste maanden dag-in, dag-uit over de zetterij- proeven gebogen. Zelf heb ik deze stelling nooit aanvaard: het werk was verschrikkelijk saai en op de duur enerverend door die eento nigheid. Als compensatie mocht je je verse schoolkennis op het ver talen van een Frans romannetje botvieren. Dat romannetje werd als feuilleton geplaatst. Eens heb ik mezelf aan een feuilleton bezondigd. De start was goed, maar het ongeluk wil de, dat het verhaal wel groten deels in het brein maar niet op papier stond. Zodoende was in die dagen zodra het werk op de krant begon (en dat was om zes uur in de morgen), het eerste werk enkele vellen feuilleton te schrijven, journalisten werken nu eenmaal graag onder hoge druk. Zo ging het ook al in de jaren, dat de eerste schreden in schoten als men het onderwerp eens ter sprake bracht. Hij was volkomen individualist, er waren er meer zo in die jaren. Van binding moest hij niets heb ben, hij beschouwde de journalis tiek als een „vrij" beroep. De meesten uit die tijd voelden zich een soort kunstenaar en het me rendeel van de journalisten uit die jaren waren literators in de dop. Zij schreven verzen en belle- trie, de meesten brachten het ech ter niet verder dan een min of meer geslaagd „cursiefje" of een gevoelig stukje. Want ook de jour nalistiek leefde toen in de na bloei van een romantische perio de, die nu en dan oversloeg tot pathos. Er bestond In die jaren geen opleiding tot journalist. Je sprong in het water en dan was het zwemmen. Hoogstens had je een mentor, die je eerste wankele journalistieke schreden bewaakte. Het was de man, die je naar de opening van een nieuwe zaak stuurde en Je een stukje liet schrijven over „een marktdag". „Vanavond is er een concert op het carillon, nou moet jij daar eens een best stukje van maken." En de marktdag én het carillon verdwenen in de prullemand. „Deugt niets van," was het enige commentaar. Vijf maal, herinner ik me, heb ik eens een zakelijk stukje over de een of andere snertopvoering moeten overschrij ven. Toen het afgegeven werd voor de zetterij, was geen steen op de andere gebleven. Deze mentor was een wijs man. Later zei hij: „Eerst moest ik alle spo ren van eigenwijsheid in je ver nietigen en toen pas kon ik be ginnen met een journalist uit je op te bouwen." Die uitspraak lijkt me nu een contra-dictie. Want een van de onhebbelijkheden van de journa list is, dat hij een sterke neiging tot eigenwijsheid heeft. Deze on deugd zit hem in het bloed en zij is gevaarlijk omdat zij kan leiden tot negativisme, tot een bagatelli seren van de feiten. Wie lang in het vak zit. krijgt het idee het allemaal wel te weten. Op de duur is alles al eens een keer ge beurd. Het voortdurend luisteren dat is nu eens een van de deug den van de journalist maakt soms moe. Want luisteren houdt in interesse weten op te brengen voor alle facetten, waarmee je werk je in aanraking brengt. Ën dat zijn er heel wat: de hele we reld komt op je afgestormd in de een of andere vorm. Dat zijn dingen, die je gaande weg ontdekt, waarbij je tevens merkt, dat er iedere dag opnieuw te leren valt. In de loop der jaren ontstaat een arsenaal aan kennis, die niet alleen het werk verge makkelijkt doch die zelfs noodza kelijk is om goed je werk te doen. „Background" heet dat met een na-oorlogs woord. Zij is noodzake lijk voor het juist redigeren van welk eenvoudig bericht ook cn in de praktijk is het dikwijls zó, dat die background groter is dan het gepubliceerde nieuws. Met al die zaken word je langzamerhand geconfronteerd nadat je eens een paar keer be hoorlijk je neus hebt gestoten. Je leert van die neuzenstoterij een heleboel: plotseling ontdek je dan bijvoorbeeld dat je niet alles kunt schrijven wat je voor de „mond" komt. Je komt er langzamerhand achter, dat on derscheidingsvermogen noodza kelijk is. „Franje wegknippen, de kern overhouden", zei die oude hoofdredacteur van me. Je leert dat niet iedere bron even zuiver is en dat er dus ge verifieerd moet worden. Uiteinde lijk komt dat alles neer op een steeds dikwijls vermoeiend balan ceren op het slappe koord tussen Wahrheit und Dichting. TAan blijkt, dat journalistiek nog wel iets anders is als leuke stukjes schrijven. Met die gedach te namelijk zijn in het verleden een boel jongelui de journalistiek binnengestapt. Ze hadden het idee zieh in hun schrijverij te kunnen uitleven. Tot het moment, waarop ze ontdekten, dat journalistiek een uitermate zakelijk en nuchter vak ls. Dat het op de eerste plaats gaat om de nieuwsgaring en dat dat lekkere kritiekje op de een of andere amateurtoneelvereniging beter helemaal niet geschreven de wereldoorlog, versneld. Actu liteit is een begrip gewordt waar dag-in, dag-uit de meest i; tense aandacht aan dient bestee te worden. Het leven gaat sm nieuws kan in enkele uren acl terhaald zijn. De journalist v: vandaag houdt voortdurend pols van het leven vast, als hij d maar één ogenblik loslaat, is h achter. Dat maakt het werk van t journalist tot een dikwijls enerv rend bedrijf. Het prettigste heb ik altijd b' contact met de wereld gev« den. Met alle respect voor mi collega's, die zich bezighoud: met mannen als Kroestjev en E senhower, De Quay en Ztjlstn; zij kennen hen niet. Zjj distill ren hun karakters aan de hand van papieren formules, maar ken nen nooit de echte mens. Er kennismaking met mensen Is a tijd boeiend: het is de blik aehte het nieuws, waardoor het leve:1 wordt. Die blik wordt daardoc ruim, zij wordt veelomvattend. Z observeert de mens op de hoge er, lage posten en men komt zodon de tot een andere waardering va 1 het nieuws: men beziet het van menselijke kant. Zij observeert tl" mens in alle mogelijke facetten r maakt hem mee In allerlei om standigheden. Deze observati verrijkt het leven van de journa list, al wil ik zeker niet zeggen dat hij tot een psycholoog uil groeit. Maar dat hij iets van d" mensenkenner moet hebben, staal als een paal boven water. Heel hij dat niet, dan wordt zijn werk door dat gemis ernstig gehand, capt. Ik voor mij ben er altijd op uit geweest te proberen het vertrou wen te winnen van de mensen, met wie je als kranteman relatie A m ff M ËJP KA de journalistiek werden gezet. Iedere morgen verscheen de chef van de zetterij op de redactie met de stereotiepe vraag: „Is het feuilleton er al?" Vel voor vel werd afgehaald, want het feuille ton stond op een vaste pagina, die mee van het eerst „dicht ging". Dat ging net zo lang goed tot de fantasie ten einde was. Al een paar dagen lang voelde ik het aankomen: ik kom er niet meer uit, wat moet er verder gebeuren. Er hadden precies tweeëntwintig afleveringen van gedraaid. De he le intrige zat in de knoop, ik ver wenste mijn overmoed. Die morgen verscheen ik totaal „leeg" ter redactie. Copie. copie, werd er vanuit de zetterij ge schreeuwd. Er was geen copie, met geen mogelijkheid wist ik er die morgen iets van te maken. Ja, tóch wel. Of de held van het ver haal nü sneuvelde of over twaalf afleveringen, wat deed het er ei genlijk toe En de situatie was thans zó, dat er met een beetje force majeur een einde aan te maken was. Dat is toen gebeurd. Het vooruitzicht van het einde van de krachttoer maakte blijk baar de geest spits: in één ruk werd de laatste aflevering wegge schreven. Nooit meer heb ik me aan een feuilleton bezondigd De berichtgeving was die jaren heel wat gebrekkiger dan thans. De telex moest nog uitge vonden worden; het belangrijke binnenlandse nieuws werd 's mid dags doorgebeld door het persbu reau Belinfante in Den Haag. De juffrouw daar, die misschien zo'n dertig kranten bedienen moest, las de berichten in ijltempo voor. Zó hevig was het tempo, dat zelfs geen steno daar tegenop gewassen zou zjjn. „Ho, juffrouw, ho juf frouw, wacht u eens even. Wat zei u daar De juffrouw was daar al zó aan gewend, dat zij er niet eens meer op reageerde. Zij las verder, steeds sneller en sneller en de ar me man aan het andere einde van de lijn mocht proberen nog zoveel mogelijk op te schrijven om tot een sluitend verhaal te komen. Dan werd het geheugenwerk als de berichten moesten worden uit gewerkt. Later kwam de radio. Persbu reau Vaz Dias bracht via radio Scheveningen op bepaalde uren van de dag het nieuws, dat op dicteersnelheid werd uitgewerkt. Daar zat echter één narigheid. Radio is voor iedereen te beluiste ren, mits men zijn spoelen maar juist wist af te stellen. Kranten, die niet op deze dienst geabon neerd waren, konden zodoende rustig meeluisteren en hadden het nieuws maar voor 't oppikken. Om dat te voorkomen werd een dik code-bock samengesteld, waarin alle Plaatsen van enig be lang tot getallen werden gefor meerd. Dat boek werd uiteraard alleen aan de abonnés verstrekt. De komst van de telex betekende een revolutie in het redactie-be drijf. Plots werd het nieuws bij meters tegelijk en heel de dag door naar de redacties gespuid. Per dag draait er toch wel zo'n paar honderd meter papier door een telex heen. Daarmee kwam een einde aan een merkwaardige toestand bij de provinciale bladen, die tot dan toe hun binnenlands en buitenlands nieuws rustig al of niet met bron vermelding uit de landelijke och tendbladen haalden. Schaar en lijmpot waren in die jaren de geijkte attributen van een journalist, zij zijn voor dit doel thans niet meer nodig. De telex bedient alle Nederlandse kranten tegelijk van nieuws. Maar die schaar is wel weer no dig om de berichten uit elkaar te knippen, die op het lange pa pierlint de hele dag door in de telexkamer ratelen, Al die be richten worden kwesties gewijze verzameld en aan de hand daar van componeert de betreffende redacteur het nieuws, waarbij hij steeds zal beginnen met wat hem het laatst over een bepaal de kwestie in handen komt. Dat is namelijk een eis van de actu aliteit. De methode van werken heeft zich zodoende, vooral na de twee- kreeg. Dat leek mij zelfs een eer ste vereiste. Ook nu nog zijn er tallozen, die zeer gereserveerd te genover de journalist staan: hij heeft het toch maar in zijn vin gers nieuws te lanceren: hij ls er altijd op uit nieuws uit de mensen te halen, je moet voorzichtig mei hem zijn. Die houding geeft de journalist soms het gevoel ner gens bij te behoren; hij is een eenling, die tussen de massa drijft, overal relaties heeft maar moeilijk ergens aansluiting vindt. Hij voelt zich dan als het nieuws, dat hij brengt: niet meer dan een eendagsvlinder, die toevallig ei gens verzeild is geraakt maar er eigenlijk niet thuis hoort. Deze af werende houding is het best te doorbreken door een positieve houding ten opzichte van de mens tegenover hem. Er zijn veel facetten aan het journalistieke leven, die allemaal te behandelen is onbegonnen werk uiteraard. De buitenwereld ziet er alleen maar de buiten kant van en zij meent veelal, dat die jongens van de krant toch maar een best leven hebben. Zij staan overal vooraan en nemen deel aan recepties en diners. Ze hebben zonder meer goede plaatsen in de schouwburg en lo pen het stadhuis in en uit alsof ze de burgemeester zelf zijn. De waarheid is, dat deze privileges nu eenmaal tot de journalistiek behoren, dat al die grapjes nodig zijn voor zijn werk en hoe geani meerd de receptie ook zijn mag en hoe uitstekend het diner ook mag worden geserveerd, hij is er altijd om te werken, want de le zer wil nieuws. Die nieuwsfactor zit steeds in zijn achterhoofd, zij wordt zijn tweede natuur, zodat hij er op de duur automatisch op reageren gaat. Van het nieuwsele- ment in de samenleving kan hij zich tenslotte niet meer losmaken. Zijn werk eist bovendien veel tijd. Een bericht van enkele re gels kan hem een hele morgen telefoneren hebben gekost. Het eist omzichtigheid, omdat hij door zijn publikatie vermijden moet be langen van wie dan ook te scha den. Lang niet alles wat hij weet. kan hij publiceren; deprudentia is een deugd, die hij steeds beoefe nen moet. Soms moet hij nieuws „vasthouden" omdat de omstan digheden het verlangen. Na de oorlog heeft de journalis tiek een nieuw aanzien gekre gen. Zij is dynamischer gewor den, sneller en directer. Het is te zien voor wie de voorpagina van een krant uit hijvoorbeeld 1932 vergelijkt met die van het ogen blik. De problemen zijn intenser en tot grotere dimensies uitge groeid. Er zijn ook méér Proble men, er voltrekken zich tientallen evoluties. De grotere snelheid brengt mee dat het nieuws ook vlugger oud is. Het betekent, dat de journalist van vandaag de dag dus sneller werken moet dan een twintigtal jaren geleden. Juist door die veelheid ontbreekt hem soms de tjjd tot contemplatie, doordat andere gebeurtenissen weer zijn aandacht opeisen. Dat brengt mee dat hij snel moet kun nen reageren op meestal heel ver schillende terreinen. Juist die snelheid betekent een van de factoren, die het vak voor velen tot een levensbehoefte ma- kon. zij kunnen er niet meer bui ten. De afwisseling van het werk- rooster, de betrekkelijke zelfstan digheid, het boeiende verkeer met de wereld vormen andere aantrek kelijkheden van dit beroep. Een echt journalist kan eigenlijk geen dag buiten zijn krant, hij moet het lood van de zetterij ruiken en de pers op stoot horen komen. En we grijpen nu terug naar het begin van dit verhaal daar zijn de vrouwen meestal de dupe van. Want inderdaad is het nog steeds zo, dat bij de journalist de krant vóór alles gaat. Dat het huiselijk leven daar wel eens on der leidt, valt gemakkelijk te begrijpen. Het einde van dit verhaal zij dus een ere-saluut aan de echtgenoten, van wie slechts enkele uitverkorenen hun man kunnen volgen op zijn jaag pad. De anderen wachten dik wijls op hem in trouwe eenzaam heid enzijn blij dat hun man zijn hobby heeft gevonden in zijn werk.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1960 | | pagina 69