Land van boeren en kooplui
werd INDUSTRIËLE NATIE
m
NV.
100 JAAR INDUSTRIALISATIE IN BRABANT EN ZEELAND
BEGIN WAS HEEL BESCHEIDEN
r-:
EL
DAGBLAD DE STEM
100 JAAR
NOVEMBER I960
BREDA
Gezamenlijke groei
Industrieel initiatief
U
Injectie
1mm
"7
Wijdere welvaart
rsss
A -
.W- - *>4
ITS 1845 kreeg Zijne Majesteit Koning
W'illem 11 een brief. Daarin werd hem
door de goeverneur van een provincie
onomwonden verteld, dat er maatrege
len genomen moesten worden om de
steeds groeiende bevolking aan mid
delen van bestaan te helpen.
De goeverneur, na honderd jaar kan
dit gevoeglijk vastgesteld worden, was
een man met een vooruitziende blik,
want hij bleek te begrijpen, dat er geen
bevolkingsgroei mogelijk is zonder in
dustriële groei. Hij was een der eersten,
die het verband legde tussen de groei
van een gewest en de groei van het be
drijfsleven.
Indien de goeverneur, honderd vijftien
jaren nadat hij de bewuste brief postte,
nog eens een blik kon werpen in zijn
provincie en in zijn land! Dan zou hij
tot de ontdekking komen, dat zijn ver
zoek om een soort industrialisatienota
wel degelijk effect sorteerde. Dan zou
hij gemakkelijk achterhalen, dat anno
1960 ongeveer één-en-een-kwart mil
joen landgenoten werkzaam zijn in de
industrie. Dan zou hij overrompeld
worden door de industriële bedrijvig
heid in de provincie, in Brabant, in
Zeeland!
SKQNFEKTIE
:rd jaar even
werken.
RAAT 38
UWSESTR. 7
JISSTRAAT 35
DE GOEVERNEUR zou, indien hij nog eens door zijn vaderland zou kunnen wandelen,
verbaasd zijn ogen uitwrijven. Hij moest aan Zijne Majesteit rapporteren, dat door het
gebrek aan middelen van bestaan zijn provinciegenoten een sober en somber leven be
schoren was. Dat zij zich slechts konden voeden met meel- en melkspijzen, aardappelen
en roggebrood, stoeten en spek. Een leven met putwater, karnemelk en koffie! Zou de
goeverneur, leergierig als hij was, zich buigen over de wonderlijke vooruitgang in één
eeuw: hij zou tot de ontdekking komen dat een volk-zonder-grondstoffen moest vechten
om tot zulk een industriële ontwikkeling te komen!
I n de dagen, dat de gouver-
neur zijn brief naar Zijne
Majesteit zond, steunde Ne
derlands economie in hoofdzaak
op twee pijlers: de handel en de
landbouw.
Voortvarende kooplieden bevoe
ren al sinds vele jaren de zeven
zeeën met hun betrekkelijk kleine
schepen en deze heren, in de hele
wereld bekend, gaven hun ogen
goed de kost in de landen die zij
bezochten. Zo brachten zij, hele
maal uit China, aardewerk mee,
dat, exotisch als het was, zoveel
aftrek vond, dat er in de omge
ving van Delft onmiddellijk enige
lieden bereid bleken de produktie
van zulk aardewerk ter hand te
nemen.
De kooplieden hadden voor de
„industriële ontwikkeling" een
toevalstreffer gescoord en het
was waarachtig niet de enige.
Want op een andere dag, terug
kerend van een reis naar Enge
land, brachten zij een aantal pij
penmakers mee voor wie de grond
in het koninkrijk wat te warm
onder de voeten was geworden.
Deze mannen, gevlucht om hun
geloofsovertuiging, vestigden zich
in Gouda en gaven de stoot aan
wat later de beroemde Goudse
pijpenindustrie zou worden. Daar-
naast waren er vernuftige, hoofd
zakelijk buitenlandse lieden, die
de vooruitgang van de techniek
aangrepen om iets te produceren
oi ^_te_ ontdekken. Zo vond de
Fransman Mège Mouriès in 1868
i -j kunstboter uit, hetgeen ertoe
leidde, dat er ook in Nederland
een fabriek verrees, die zich op
u Produktie van deze nieuwe
„boter ging toeleggen. Weer een
andere buitenlander, de Engels
man Thomas Ainsworth, presteer
de het een snelspoel uit te vin
den, die in staat was garens tot
een perfecte eenheid te weven.
Zijn inventieve geest zorgde voor
een ware revolutie, want het we
ven dat tot op dat ogenblik tot
de huishoudelijke bezigheden be
hoorde, werd een industriële aan
gelegenheid, die een stevig stem-
pej ging drukken op de bedrijvig-
'n. vo!c stcden. waaronder
Imet het minst Tilburg
I tempo, dat boven de
Kracht lag van de negentiende
k eeuw, ontwikkelden de uitvin-
I ders (James Watt had in 1759
I zijn eerste stoommachine ge-
presenteerd en Thomas Alva
I Edison bracht in 1789 zijn eer-
ste gloeilamp activiteiten, die
er toe leidden, dat produktie
meer en meer een zaak van de
industrie werd.
De tweede welvaartspyler van
het land, de landbouw, werd voor
de afzet van zijn produkten ook
meer en meer aangewezen op de
industrie. Was het begonnen met
de gerst, die naar de talrijke
(plaatselijkebierbrouwerij en
werd gereden, het ging verder
met de huiden van het vee, die
aan de schoenmakers werden toe
vertrouwd, die tevens het beroep
van leerlooier uitoefenden, het
geen in Rijen, Kaatsheuvel en
Waalwijk vanouds waar te ne
men was.
In het midden van de negen
tiende eeuw, bij het aarzelende
begin van nieuwe bedrijvigheid,
kregen rijke en arme lieden in
de gaten, dat de suikerbiet, die
in het westen van Brabant en in
Zeeland de plaats had veroverd
van de veel geprezen meekrap,
het beste kon worden verwerkt
in van de nodige stoommachines
voorziene fabrieken. Een van de
eerste verrees in Bergen op Zoom,
dat al in 1862 zijn eerste campag
ne beleefde. Zo goed bleken de
bedrijven te floreren, dat er spoe
dig een groot aantal fabrieken
stond, zowel in Brabant als in
Zeeland. Roosendaal kreeg er in
de jaren 1866, 1867 en 1869 maar
liefst drie. Sas van Gent volgde
met stichtingen in 1872 en 1899 en
tussendoor verrezen er suikerfa
brieken in Breda en Zevenbergen,
in Steenbergen en Standdaarbui-
ten. De teelt van cichorei In het
westen van Brabant en in het bij
zonder ook op de Zeeuwse eilan
den, bewerkstelligde de stichting
van een aantal kleine peekoffie-
fabrieken, waarvan er alleen
reeds in Ossendrecht vier waren
te vinden. Toen even later de
en dat niet in het minst ook
in Brabant en Zeeland onder
nemende personen, die hun gel
den en gaven in de industrie durf
den te investeren. Soms welover
wogen, soms bij toeval.
Zo hielp een toeval enkele ka
chelsmeden uit Bergen op Zoom.
Zij hadden tot 1841 met lede ogen
gezien hoe op 't Brabantse platte
land de Belgische smeden hun
.plattebuizen" grif verkochten.
Zij konden geen vinger in de pap
krijgen, maar het toeval wilde,
dat juist in deze jaren de Neder
landse „grens" voor de Belgi
sche kachels werd gesloten. Het
betekende (in 1841) het ontstaan
van Asselbergs IJzerindustrie en
Handelsmaatschappij en (in 1843)
van de ijzerfabriek „De Schelde".
Weloverwogen was (om een an
der voorbeeld te noemen) in 1862
de vestiging in Breda van de
machinefabriek, die later „Ba
cker en Rueb" zou heten. De Til-
burgse heer de Bruijn Kops en de
Bredase heer Backer zagen in
dat een „ijzeren eeuw" was aan
gebroken. Zij aarzelden niet de
produktie van stoommachines en
stoomketels aan te pakken.
Weloverwogen was ook (het was
in 1875) de vestiging van de Ko
ninklijke Maatschappij De Schel
de in Vlissingen. De stad, als ha
venplaats al jaren bekend, bood
best plaats voor een scheepswerf
en dit werd in 1891 reeds uitdruk
kelijk bevestigd, want toen telde
De Schelde maar liefst negenhon
derd arbeiders, waardoor het be
drijf een van de grootste was van
het gehele land. Gelijktijdig met
De Schelde kwam de Stoomvaart
maatschappij Zeeland tot stand,
hetgeen de betekenis van Vlissin
gen als havenstad nogmaals ac
centueerde.
Initiatieven?
Op het einde van de negentien
de eeuw kwamen zij als padde
stoelen uit de grond tevoorschijn.
Roosendaal kreeg in 1870 zijn
merkwaardige stijfselfabriek. In
1885 volgde (als gevolg van de
vestiging van suikerfabrieken in
de directe omgeving) de kandijfa-
briek.
Bergen op Zoom zag in 1899 de
grote Zuid-Nederlandse Spiritusfa
briek geboren worden, terwijl ge
lijktijdig de potasraffinaderij zijn
produktie begon.
Oosterhout kreeg tussen 1880 en
1900 diverse industriële vestigin
gen. Martens Beton, Smits Suiker
werken en Aardens Suikerwerken
werden toen tot stand gebracht.
Het industriële initiatief was er,
Overal werden fabrieken ge
bouwd, grote of kleine.
De opmars van de industrie, die
het kenmerk zou worden van de
twintigste eeuw, was begonnen en
het verband tussen de groei van
een gewest en de groei van de
industrie werd duidelijk aange
toond.
Üit de nationale volkstelling
in 1899 bleek al welke be
langrijke bijdragen de in
dustrie voor de bevolkingsontwik
keling leverde. Waren er, naar
officieuze gegevens op het einde
van 1880 4.060.592 Nederlanders,
op het einde van 1900 waren het
er 5.179.233, alzo een procentuele
toeneming van 25.9 percent.
En in Zeeland en in Brabant?
De beide provincies konden op
dat moment zeker niet tot de
sterkst groeiende worden be
schouwd, hetgeen helemaal niet
onverklaarbaar was, want reeds
openbaarde zich de industriële
concentratie in de Bandstad
Holland. De groei van Zeeland
ging in de genoemde twintig
jaar van 188.626 naar 217.332 in
woners (14.6 pet.) en die van
Brabant van 470.431 naar 559.301
(18.1 pet.). Tegenover deze cij
fers konden de cijfers worden
gezet van een provincie als
Zuidholland, die van 818.477 op
1.117.437 inwoners kwam, een
toeneming van 39.2 percent, ver
uit de hoogste van het gehele
land.
Zeeland noch Brabant stonden
lang bij deze cijfers stil, die trou
wens niet alleen beslissend waren
om aan te geven waar wel een
sterke en waar een minder ster
ke industriële groei tot stand
kwam.
Nog andere oorzaken speel
den een rol bij de vooruitgang van
het inwonertal. In de beide pro
vincies groeiden bepaalde streek-
centra: Middelburg, Goes Hulst,
Oostburg, Zierikzee in Zeeland:
Bergen op Zoom, in mindere ma
te Roosendaal en in meerdere ma
te Breda in Brabant. De eenmaal
begonnen industriële ontwikkeling,
waarvoor een degelijke grondslag
was gelegd, kon zich voortzetten
en zette zich met een periode
van onderbreking kort voor, in en
na de eerste wereldoorlog ook
voort.
In beide provincies en verdeeld
over talrijke steden en dorpen
kwamen talrijke fabrieken tot
stand: de metaal-, chemische, le
der- en rubberverwerkende, tex
tiel- kleding- en reinigings-, pa
pier- en grafische, glas-, steen-
en cementwaren-, alsmede de
houtindustrie kregen reliëf. Er
waren markante vestigingen bij,
zoals de spiegelglasfabriek in Sas
van Gent, een van de eerste der
belangrijke bedrijven, die zich in
de Zeeuwsch-Vlaamse Kanaalzone
kwamen vestigen. De stijfsel- en
glucosefabriek volgde daar en in
Sluiskil verrees de stikstoffabriek
en de cokesfabriek, de sigarenfa-
melk praktisch geheel terecht
kwam op fabrieken, voltooide zich
een proces, waardoor de land
bouw, zonder het zich misschien
zo sterk bewust te zijn, een grote
«toot aan de industriële ontwikke
ling gaf. Toch was dit in het
grondstoffenarme Nederland even
verrassend als logisch!
I I et waren niet alleen de han-
del en de landbouw, die de
grondslag legden voor de
industriële „aanzet". Er waren
Bi M
I
'A «11
brieken te Roosendaal, de haar-
denfabrieken te Bergen op Zoom,
de conserven (Hero)- en kachelfa-
brieken (Etna) in de Baroniestad
en de H.K.I. te Breda, die in 1921
startte met de vervaardiging van
kunstzijden garens, welk produkt
over de gehele wereld een afzet
vond. In 1947 kwam een belang-
rijke vestiging tot stand te Steen
bergen, terwijl in 1957 begonnen
werd met de fabricage van cello
faan, waarvan H.K.I. de eerste en
snige producent is in Nederland.
Deze voortdurend toenemende
bedrijvigheid, gekoppeld aan het
harde werk in land- en tuinbouw,
bezorgden Zeeland en Brabant,
verkeersgeografisch nog steeds
niet geheel ontsloten, toch groei
ende bevolkingscijfers.
Zeeland groeide in de laatste
tachtig jaar met ruim 85.000 in
woners, Brabant met meer dan
800.000.
X ou de gouverneur, die eens
Jmmm de brief naar Zijne Majesteit
Koning Willem II stuurde,
een bijzondere studie maken van
de industriële ontwikkeling na de
tweede wereldoorlog, hij zou tot
de conclusie komen, dat vooral
Brabant en in mindere mate
(maar heel goed verklaarbaar)
Zeeland de laatste tien jaren een
industriële groei te zien hebben
gegeven, die uitzonderlijk mag
heten. Werd in de oorlogsjaren
1940-1945 de industrie voor 40 pet.
van de kaart geveegd, wanneer
er in Nederland één zaak volko
men is herrezen dan is dat zon
der enige twijfel diezelfde indu
strie. Een sterke stimulering ging
daarbij uit van de eerste Indu
strialisatienota in 1950. De grote
waarde van die eerste nota was,
dat de regering de uitbreiding en
vergroting van de industrie zag
als een economisch belang van de
eerste orde. In deze nota werd
de industrialisatie, die in de eer
ste na-oorlogse jaren bescheiden
op gang werd gebracht door de
oude kern van ondernemers, als
het ware gesystematiseerd 'door
de toezegging van financiële fa
ciliteiten door de overheid. Die
eerste nota, door vijf andere ge
volgd, miste haar uitwerking niet.
Het aantal arbeidsplaatsen groei
de in Nederland van 937.000 naar
1.031.000, in Zeeland van 13.000
naar 14.000 en in Brabant van
157.000 naar 186.000. Vertonen de
provincies Drente en Friesland,
door de overheid sterk naar vo
ren gehaald, relatief de sterkste
groei, in absolute zin is de groei
het grootst geweest in Brabant en
Limburg, de snelst groeiende pro
vincies van het land.
Brabant profiteerde van de
mogelijkheden, gegeven in de
eerste industrialisatienota's, het
meest in Etten-Leur en Ouden
bosch. Een niet minder opmer
kenswaardige groei beleefden
Oosterhout en Roosendaal.
De jongste nota, een nieuwe in
jectie, geeft Etten-Leur een ver
dere kans tot ontplooiing, maar
geeft ook de gemeenten Goes, Ter-
neuzen en Sint Maartensdijk bij
zondere gelegenheid te industria
liseren. Hulst en Oostburg, beide
In rollen van 6000 meter lengte
komt bij de HK1 te Breda het
cellofaan uit de machine
gebrand op uitbreiding van de be
drijvigheid, wachten.
De gouverneur uit 1845, die
zo treffend het verband leg
de tussen de groej van een
gewest en de middelen van be
staan, en die daardoor zijn be
zorgdheid uitte voor het lot van
de mens, zou anno 1960 ook in
teressante waarnemingen kunnen
doen over de sociale begeleiding
van het industrialisatieproces. Hij
zou lezen over de sociale strijd,
die aan het eind van de vorige
eeuw met veel beroering werd in
gezet. Hij zou zien, hoe in belo
ning en arbeidstijd geleidelijk aan
menswaardige verhoudingen wer
den geschapen, hoe de arbeiders
stand zich emancipeerde tot een
sociaal en cultureel volwaardig
element in de samenleving.
De arbeider uit 1860 kende
het woord ziekteverzekering
niet. De arbeider van 1960 is
met dat woord vertrouwd
geraakt .zoals hij ook de
woorden kent, die betrekking
hebben op pensioen, vakantie
kinderbijslag, werklozenver-
zekering, invaliditeitszorg,
vakopleiding, leerlingenstel
sel, straks ook op winstdeling
en bezitvorming.
De arbeider uit 1860 bezat
helemaal geen sociale zeker
heid.
De arbeider uit 1960 heeft
sociale verworvenheden,
die gegroeid zijn tot de
beste van de gehele we
reld, ofschoon er nog altijd
wensen en verlangens zijn.
Wensen en verlangens, die
thans als gelijkberechtigde part
ners door patroons en arbeiders
worden besproken. Werkgevers en
werknemers (en hier dient de be
langrijke rol van de Katholieke
Werkgevers Vereniging te worden
genoemd!) confereren aan één ta
fel.
Door de industrialisatie
tverd de kring van de wel
vaart veel wijder getrok
ken. Deze welvaartsuit
breiding is nog steeds in
volle gang.
Mogen Brabant en Zee
land er ruimschoots in
worden betrokken!
•faSgjgfes:-,-v
Hl
LINKS:
De Zeeuwsch-Vlaamse kanaalzone Is een
belangrijk centrum van industriële
bedrijvigheid.
BOVEN:
In Vlissingen bij „De Schelde" zijn al vele
trotse zeereuzen gebouwd.
RECHTS:
„De Dinteloord" te Stampersgat Is de
grootste suikerfabriek van West-
Europa. In het begin van dit seizoen
vestigde men er een indrukwekkend
record, zoals men weet.
-Uf 'vM X
*v. f
"I i-* 'W f.*