Pablo had geld genoeg IN ROME VINDT MEN DE GROOTSTE LEGPUZZEL TER WERELD öu^lGe. Overledenen BOEIENDE MASKERS Gebarsten haarden. en spiegels doorzichtige kapotte paraplu's Poolse diplomaat door zijn vrouw verraden BRIEVEN Kongolezen prijzen de beschaving DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 21 AUGUSTUS 1957 In Spanje straalt de zon uw (vakantie-) zorgen weg Morgen Als ik dood ga 0 van De club Antwerpen verdient aardig centje aan er een heel En maar sjouwen Een hoopje marmer en een schaakspel Dit jaar mocht ik het genoegen smaken mijn vakantie door te brengen op een klein eilandje, dicht bij de Spaanse kust. Het eilandje was nog niet door het vreemdelingenverkeer veroverd de bevolking sukkelde nog jaren ach ter de tijd aan, maar was geluk kig. Alles op het eilandje ademde rust en kalmte. Avonturen waren er dan ook niet te beleven. Maar wel kan ik u een gebeurtenis ver tellen, die een licht werpt op de mentaliteit van de mensen die het eilandje bewonen. Ik had een paar schoenen te repareren en ging naar Pablo, cle enige schoenmaker, die het eilandje rijk was. We kenden elkaar reeds een paar weken. Weliswaar niet op zakelijk gebied maar we hadden al dikwijls met elkaar gepraat, waarbij hij niet vergat regelmatig mijn sigaretten op te roken. Ditmaal echter ging ik met naar hem toe om te pra ten, maar om zaken te doen. Met de schoenen onder mijn arm. stapte ik naar binnen, legde de schoenen op de toonbank en vroeg aan Pablo of ze gerepareerd kon den worden. Pablo bezag met een kritisch oog de schoenen, prees de kwali teit, roemde de afwerking, boog de zolen, spuwde er een paar keer krachtig o'p (waarom weet ik niet) en wierp ze daarna, met een zwaai van zijn arm, over zijn schouder, op een hoop andere schoenen, die in een hoek van het kamertje lagen. Ik vroeg hem wanneer de schoenen klaar konden zijn. Pablo dacht enige ogenblikken na en zei dan: „Manana". Daar bij lachte hij vriendelijk, waarbij al zijn door de sigaretten bruin gebrande tanden liet zien. Alvorens verder te gaan moet ik u eerst iets vertellen over dat woord „Manana". 't Woord wordt heel argeloos gezegd, het bete kent dan ook gewoon morgen. Maar „morgen" is in het Spaanse taalgebruik een zeer rekbaar woord. Het kan net zo goed be tekenen, of volgende week, of volgende maand, ja, het kan net zo goed betekenen over twee, drie jaar. In ieder geval een keer in ons leven. Met het woord „Ma nana" neemt een Spanjaard de grootst mogelijke armslag. Hij zegt het zo vaak tot je zelf je zaakje maar onderhanden neemt, of vergeet. Maar ik had mijn schoenen no dig, ik had maar twee paar bij me, dus rekende ik hem voor: „Vandaag is het maandag, kun nen ze woensdag klaar zijn?"... „Oh, woensdag, zeker, amigo. Dat is alle tijd. Si. si, woensdag zijn de schoenen zeker klaar!" het is alsof we midden in een fortuin zitten. de sigaretten smaken, de mensen zijn vriende lijk. En u wilt over zaken spre ken?".... Ergens in mijn hart moest ik hem gelijk geven. Het was geen dag om zich zorgen te maken. •Ik maakte het meteen goed met de woorden: „Het is niet zo erg, Pablo, dat de schoenen nog niet klaar zijn. Ik kom zaterdag nog wel eens horen". „Si, Si!". Pablo straalde. „Za terdag zijn ze zeker klaar, amigo! Ja, komt u zaterdag, 's Zater dags zijn altijd alle schoenen klaar". Ik ging die zaterdag naar Pa- blo. Ik ging de daaropvolgende woensdag, ik ging de week daar op. Ik ging nog een paar keer. Maar al die keren ging ik voor niets en niemendal. Steeds was Pablo in de club en ais ik hem daar op ging zoeken en naar mijn scboenen vroeg, troostte hü my lachend en zonder schaam te met het woord: „Manana."'. En ik moest er genoegen mee nemen. Tenslotte was hij de eni ge schoenmaker van het eiland. Op zekere dag had ik het ge luk hem thuis te treffen. Hij zat voor zijn huis, op een stoel en scheen bijzondere belangstelling te hebben voor de blauwe lucht boven hem. Ik besloot een einde te maken aan die schoenenge schiedenis. Ik ging naar hem toe. Toen hij me zag sprong hij dade lijk uit zijn stoel, plantte mij er in en ging zelf op de grond zit- „Ik kom mijn schoenen halen", zei ik ernstig. „Uw schoenen?" Pablo keek me verwonderd aan. „Welke schoenen?" Ik was perplex over zoveel on beschaamdheid. Toen barstte ik woedend los: „Welke schoenen? M'n schoenen! Die verzoold moes ten worden en onderhand al vier of vijf weken hier liggen!" Er ging hem een licht op. Zijn gezicht klaarde. „Ach ja, uw schoenen!", riep hij, bijna blij. „Maar die zijn nog niet klaar. Geduld, amigo, geduld!" Ik beheerste me met moeite. „Kijk eens, Pablo," zei ik ein delijk, als tot een kind. „Je moet toch geld verdienen Maar hij liet me niet uitpraten. Hij greep in zijn broekzak en kwam met een builtje pesetas te voorschijn, die hij triomfantelijk onder mijn neus hield. Het waren misschien twintig, hoogstens der tig pesetas. Geen grote som dus. Maar ik wist, zolang als Pablo geld voor een stuk brood had, voor een beetje wijn, wat olie en wat tomaten, hij niet te bewegen was ernstig te werken. Ik zocht daarom naar een oplossing en meende die gevonden te hebben door op te merken: „Maar je kunt toch veel meer geld verdie nen, Pablo?" Pablo dacht een ogenblik ern stig na. dan schoof hij het geld weer terug in zijn broekzak. Zijn gezicht stond ernstig, toen hij zei: „Neen, dat zou zeer dom van mij zijn, amigo. Want kijk eens, ik kan toch dood gaan. ïk hoop het niet natuurlijkmaar het kan toch. En dan? Dan zou ik voor niets gewerkt hebben Ik was sprakeloos. Ik ging heen, zonder mijn schoenen. Drie dagen later was mijn va kantie ten einde en keerde ik te rug naar Holland. Nog steeds zon der mijn schoenen. „Laat ze maar hier", had Pablo, de dag van mijn vertrek van het eiland gezegd. ,,Laat ze maar hier. Ik maak er nieuwe schoenen van, amigo. Geef me uw adres, dan stuur ik ze na..." „Hoelang kan dat duren?" vroeg ik argwanend. „Ah, amigo! Manana!" Dat „manana" heeft twee maan den geduurd. Gisteren bracht de post mij een pakket. Het waren mijn schoenen. Maar ze waren niet gerepareerd. Ben van Brabant OOST-KOZEBEKE. Er is geen land in de wereld, waar de taal zo proper gekuist wordt as in ons goede Vlaanderen. Wij krijgen nu, in vacantietijd, veel Nederlandse toeristen, wij luisteren goed naar 't hoog-Nederlands en zy luisteren goed naar ons laag-Vlaams. En ge weet 't: waar de eene tong de andere kuist, worden ze beide proper. As er vroeger hier iemand gestorven was, noemden ze die ,,d'n aflijvige". Het geen wil zeggen: iemand, die van z'n lijf af is. Is dat goed, is dat juist, is dat taalkundig-onaanvechtbaar uit gedrukt?. ,,Nee,' antwoordde hier 'nnen Uilenspiegel, ,,wat daar in die kist legt, is geenen aflijvige, maar 'nnen afzielige". De meesten waren het met deze uitspraak eens. Maar men is nochtans tot 'n compromis gekomen: ,,Wy zullen dat, lijk de Nederlanders doen, „Overledene" noemen. „Over 't aardse lijden héén" en dat is taalkundig-onaan vechtbaar. Zodus, er wordt nu pro paganda gemaakt voor de „Overle dene". In de Gazetten wordt dit woord met kapitale letters gedrukt, om de Aflijvige afdoende te bevech ten. En nu ik toch bezig ben over over ledenen te schrijven, moet ik u zeg gen, dat ik zelf overleden geweest ben. 't les te zeggen: ze hebben van de preekstoel afgeroepen, dat het ge bed verzocht werd voor mijnheer van Testelt die de gepasseerde nacht schielijk was overleden. Natuurlijk bleek het achteraf dat er 'n vergis sing in 't spel was, maar ondertus sen voelt ge u toch effekes „aflij vig." Het betrof hier 'n naamgenoot en die heb ik meer dan genog. Mijn heer de Onderpaster had nagelaten de voornaam te vermelden. Achter de H. Mis in de Wellekom bezagen ze mij verbaasd: „Awel, Sus, gij hoort hier nie thuis. Gij zijt OVER LEDEN en zolank gij geenen tour nee hebt betaald, geloven wij nie, dat ge nog bestaat". Och, als ge er nog maar met 'nnen tournee af komt, valt zo'n overlijden niet zo zwaar. Maar, als de fakteur u op zekeren dag het bedrag van uw pen- De maandag en de dinsdag gin gen in stralende zomerzon voorbij Die woensdag ging ik mijn schoe nen bij Pablo afhalen. Maar Pa- blo was niet thuis. Het kleine, zwartharige ding, dat zoveel als huishoudster dienst deed, zei me: „Don Pablo is in de club". Kent u de Spaanse clubs, le zer? Ze bestaan meestal uit niets anders dan een rij rieten stoelen voor een huis, dat als clubgebouw dienst doet. In die rieten stoelen zitten de clubleden, vanzelfsprekend alleen mannen. Ze zitten er te doezelen, te slapen te dromen, te roken en soms is er ook wel eens eentje die praat. Ofwel ze lezen een krant, spelen mondharmonika, laten hun schoe nen poetsen - uren lang, soms de gehel dag door. Daar ik toch voorbij de club van Pablo moest, besloot ik hem meteen op te zoeken. Hij zag me direct toen ik op de rieten stoe len toe trad. Hij sprong op en stelde mij aan zijn clubgenoten voor als zijn „amigo". Ik moest plaats nemen, ik moest roken, ik moest aan hun gesprekken deelnemen. Hij was, voor zijn doen tenminste, zeer onderhou dend. Maar tensloote kwam ik niet om een praatje te maken, doch om mijn schoenen. Dus vroeg ik er hem naar. Hij draaide zich om en keek me enkele ogenblikken verbaasd aan. Dan schudde hij misprijzend zijn hoofd. „Maar, amigo, wie praat er nu over zaken? Kijk eens, we zitten zo gemoedelijk bij elkaar; Ergens in de buurt van de Antwerpse vrijdagmarkt woont een op koper van oude rommel, waar we op een in elkaar zakkende piano, volgend plakkaatje zagen staan: „A vendre: piano sans cordes": te koop, piano zonder snaren! Denk niet dat die man dat mormel nooit kwijtraakt. Want vóór dat de volgende Kongoboot uit de haven afreist is de piano reeds eigendom van een of andere ondernemende neger- scheepsmaat. Binnen de maand staat dit ter ziele gegane muziek instrument te pronk in het huis van een moderne inboorling. Steeds zonder snaren. Maar voor de samengetroepte magen en vrienden zal het ding toch muziek produceren. In de lege ingewanden van de piano wordt immers door de eigenaar een grammofoon opgesteld en of die j nu fanfaregeschetter of coloratuurzang voortbrengt, het doet er niet toe. Onderwijl zal de fiere bezitter wel deskundig zijn vingertoppen over de roerloze toetsen laten glijden tere winkels die zich specialiseren in ouwe rommel, bestemd voor de ne gers. Aan prijzen soms die geen en kele Belg er voor betalen wil, wordt dat zonderlinge allegaartje aan de zwarten verkocht met de bedoeling dat het eens in de kolonie verder ver kocht wordt. En inderdaad, in Kongo gaan al die spullen gemakkelijk aan hoge prij zen van de hand. De bemanningsle den. machinisten, dekmaats en hulp koks der Kongoboten verdienen er el ke reis een boel geld aan en nooit zullen ze ook een reis overslaan, zon der in de Scheldestad de nodige voor raad oude gebruiksvoorwerpen opge kocht te hebben. Soms gebeurt het zelfs dat ze praktisch hun gehele loon verspelen aan de vervoerkosten van kasten, piano's en andere grote „koopwaar". Toch hebben ze er dat voor over. Altijd blijft er aan tweedehands bed- Elke vrijdagmiddag trekt door het Antwerpse havengebied, van de buurt van het Steen tot het zeer noordelijk gelegen maritieme station, aan nr. 214 der dokken, een curieuze processie. Gitzwarte Kongolezen slepen dan te voet (omdat ze met zo'n vrachten niet op de trolleybussen toegelaten worden) ongelooflijk oude rommel naar de wachtende Kongoboot, die 's anderendaags vertrekken zal. Ze dragen doorgeroeste maar netjes ver zilverde Engelse bedden op hun rug. ze verporren kapotte naaimachines en piano's, kasten, oude keukenstoelen, potten en pannen en afgebladderde spiegels. Antwerpen biedt aan de Kongolezen bemanningsleden van de zgn. ville- boten ongekende zakénkansen. Er zijn in de Sinjorenstad een boel duis- den, kasten, emmers, potten en pan nen, stoelen en naaimachines nog wel wat winst over. De meest begeerde voorwerpen, buiten de piano's zijn de naaimachines. Meestal worden ze in de oude bin nenstad aangekocht zonder aandrij vingselementen, of zonder kop. In Kongo gaan ze van de hand met de boodschap „de kop ontbreekt wel, maar dat doet er niet toe, kunt ge overal bijkrijgen". Natuurlijk gaat het om oude machi nes, die reeds lang uit de produktie zijn en waarvan geen onderdelen meer te krijgen zijn. Zodra zulks blijkt wordt de naaimachine in de ne gerhut van oom Tom dan maar als pronkstuk geëtaleerd: het is een be wijs van welstand. Een der meest begeerde negerar- tikels is de spiegel. Hij mag dan al het grootste part van zijn kwikzilver kwijt zijn, de zwarten hebben er al hun geld voor over. Ergens in Leo- poldstad in de inlandse wijk moet er een neger zitten die heel zijn slaap kamer volgehangen heeft met oude spiegels, de zoldering incluis. Het is een bewijs van grote wel stand. En telkens als een dochter uit gehuwelijkt wordt, krijgt ze enkele spiegels als bruidsschat mee. Paraplu's, desnoods met nog slechts vijf spaken, behoren tot de buiten kansjes. Ze worden in de kolonie geredelijk als zonnescherm gebruikt. Toen enkele jaren geleden de plastiek netzakken hun intrede op onze markt deden, vlogen alle zwarte scheeps- maats er op. NU* nog worden in Kon go baby's in de rode plastieken ge vlochten netjes vervoerd. Kort na de jongste oorlog waren vooral gegolfde ijzeren platen, vaak afkomstig van af gedankte havenhangaars en vogue. In Afrika werden er daken van ge maakt. Afgedankte haarden behoren tot het beeld der vrijdagse negerprocessie in de haven. Wat men er in Kongo mee aanvangt, beseft alleej) hij die eens die gammele haarden als pronkstuk sioen terugvordert, dat u de gepas seerde maand werd uitbetaald en waar ge geen recht meer op had, omdat ge, wegens sterfgeval van de lijst der gepensioneerden werd ge schrapt, ziet ge, dan voelt ge dubbel, dat ge nog niet ..aflijvig" zijt. Ge zult zeggen: da besta nie. 't Is nochtans 'nnen Antwerpenaar overkomen, en 't heeft hem heel wat moeite gekost, om te kunnen bewijzen, dat 'm nie dood was en dus volkomen recht had op z'n pensioen. De misère begon toen hem op 't postbureel werd me degedeeld, dat hij de vorige maand was overleden. Dat de beambte zelf verbaasd keek, ziede van ier: ,,'t les spijt, zulle meneer, kruip maar weer in uw kist". De Lijfrentekas betaal de geen cent en vorderde nog 'n maand pensioen terug. De aflijvige ging seffes 'n onderzoek instellen on dan bleek dat het bericht van z'n overlijden door het Bureel der Be volking van het Stadhuis was door gegeven. De overledene pakte d n elektriek en ging zo rap as 'm kon naar 't Stadhuis, klopte aan 't deurtje van „Bevolking". Er zijn nog veul vrindelijke ambtenaren en de meneer die hem 't winket opende was een van hen: „Waarvoor is 't?" „Wel. meneer, ik kom 'nne keer zien. Ze zeggen, dat ik dood ben en ik voel daar nog niks van". De vrinde lijke bediende achter het winkel werd seffes onvrindelijk: „Ge mot gij hier geen grappen komen maken!" „Grappen? Was 't maar 'n grap! Ik mot m'n pensioen hebben!" „Uw pensioen? Daar hebben wij hier geen affaires mee". „Goed, goed. maar waarom hed- de gullie verklaard dat ik dood ben. Bezie me goed: bén ik dood of staai ik te leven?" „Daar mot d'n doktoor 'n attest voor geven. Toon mij uw eenzelvig- heidskaart". De dode voldeed aan dit verzoek en de bediende ging zijn boeken na zien. Dat duurde heel lank, maar eindelijk kwam de man verklaren: ..Inderdaad, meneer, volgens mijn boeken zijt ge dood en moet ge al 'n maand la ank begraven zijn. Wilt ge me asteblief nie langer lastig val len." 't Deurtje werd dicht geslagen, en daar stond nu de levende dode zon der pensioen. Ge begrijpt dat die het er niet bij heeft laten zitten. Dat soort doden moet ook leven en eten en hun vrouwen leven mee. Maar, wettelijk weer levend worren schijnt toch nog niet zo gemakkelijk te gaan. Langer dan 'n maand heeft de suk kelaar rond moeten lopen van de ene instantie naar de andere en overal kwam hetzelfde antwoord: „Ja, meneer, wa zal ik er aan verande ren? Ge zijt dood. Wij kunnen niks voor u doen". Maar er is nog recht en recht vaardigheid, ook in de ambtelijke bu relen van de Sinjorenstad. Eindelijk moest de administratie toegeven dat ze 'n vergissing had begaan, 't Kwaad moest natuurlijk hersteld wor- 'dcn. 't Werd hoog tijd, want de suk kelaar zou wezelijk dood zijn ge gaan: van de honger, as ze hem niet hadden geholpen. Dwalen is menselijk. Ge kunt het ons bureel-beambten nie kwalijk ne men, dat ze van tijd tot tijd iemand dood verklaren. As ge ziet en leest wat er, in de Antwerpse straten, op enen dag dood wor gerejen, gaat ge zeggen: 't komt er tegenwoordig op een of twee aflijvigen nie meer aan. En, dat ze dan van uw vrouw uw pensioen komen terug vorderen, kunt ge ze ook al nie kwalijk nemen. Als uw vrouw dan maar nie zo zot is het te geven. In elk geval: in Vlaanderen zijn geen ..aflijvigen" meer maar SUSKE VAN TESTELT Wie zich de 'benauwende wereld van godsdienstige vrezen van de inlanders duidelijk wil voorstellen, kan niet beter doen dan hun mas kers, gebruikt bij allerlei plechtige handelingen, duidelijk voor te stel len. Hierbij drukken we een masker af uit de Belgische Kongo, voor stellend de woudgeest „Kalunga"Dit masker wordt gebruikt bij de plechtigheden rond de zogenaamde besnijdenis. zag op tafel in de beste kamer van de negerwoning. Wanneer wij een vulhaard het huis uitzwieren omdat de roosters doorge brand zijn en herstelling méér kost clan een nieuwe, vermoeden we dat hij nog slechts waarde heeft als oud ijzer. Maar op vrijdagmiddag wordt hij versleept naar de Kongoboot. Enkele maanden later zal hier of daar wel een Kongolees stamhoofd de ingezetenen van zijn dorp inviteren op een soort avondfeest. Vol admira- tie zullen tientallen ogen het plech tig aansteken van de vulhaard volgen. Gejuich zal opstijgen als in de zwoe le tropennacht het vuur knettert in de oudgediende der Belgische winters. Net zolang tot de rookslierten aller- zijden uit het toonbeeld der Europese beschaving kruipen en de als haringen gerookte dorpsingezetten naar adem snakkend doen vluchten. De grootste en waarschijnlijk wel de meest interessante legpuzzel ter wereld is thans voor ongeveer een tiende deel opgelost, na dat er door tal van archeologen bijna een eeuw aan gewerkt is. Het is de Forma Urbis Severiana, de in marmer gegrifte stadskaart van Rome uit de Ille eeuw, waarop alle ge bouwen zo minutieus stonden aangegeven, dat men er zelfs ingangen en trappen op vindt aangeduid. De forma urbis was acht tien meter breed en dertien meter hoog en zij was aangebracht tegen een muur van 't forum pacis. Deze muur bestaat nog steeds: hij vormt de voorgevel van het klooster van Cosmas en Damianus (waarvan de achter kant grenst aan het forum Romanum). In de gevelmuur zijn thans een aantal ramen uit gebroken, maar men ziet nog duidelijk de ga ten van de bronzen krammen, waarmee de marmeren platen bevestigd waren. Resten van die krammen zitten nog in de muur. Het „stadsplan" van Rome werd in op dracht van Septimius Severus gemaakt, na dat het stadsplan van Vespasianus was ver woest bij een brand op het forum pacis. De marmeren kaart werd na Septimius Severus niet meer bijgehouden en dat is een van de grote handicaps voor d" geleerde puzzelaars van heden, want sinds Septimius Severus zijn er tal van grote gebouwen gebouwd (onder andere verschillende termen) die op plaat sen zijn gekomen waar voordien huizen en tuinen waren. Rome had in de tweede eeuw zijn groot ste bloei bereikt. De stad telde meer dan een miljoen inwoners (tegen thans, zeven tien eeuwen later, minder dan twee mil joen). Onder Augustus was Rome ingedeeld in veertien regiones en deze indeling bestaat tot op de dag van vandaag: Porta Capena, Caelimontium, Isis et Serapis (Oppio), Tem- plum Pacis, Esquiliae, Alta Semita (van het Quirinaal tot aan de porta Pia), Via Lata (de huidige Corso), Forum Romanum, Circus Flaminius, Palatium, Circus Maximus, Pis- cina Publica (de Termen van Caracalla), Aventinus en Trans Tiberim (het Trastevere van thans). De grote stadsmuur die rond 270 werd gebouwd tegen de dreigende invasie der barbaren is daarentegen niet op de „kaart" aangegeven. De forma urbis van Septimius Severus is bij een latere brand opnieuw verwoest en het eerste wat wij weer van dit interes sante document te weten komen, is uit een vergunning die de gemeente Rome in 1530 verleende aan een zekere Torquato Conti om „naar marmer te graven" in zijn tuin. Deze tuin was op de plaats van het forum pacis en het marmer waren de fragmenten van de stadskaart. Twee jaar later verkocht Torquato Conti vier wagens vol met brok ken marmer aan kardinaal Alessandro Far- nese de latere paus Paulus III voor de bouw van het palazzr Farnese. Gelukkig ging de „huisantiquaris' van Farnese, Ono- frio Panvinio, een kijkje nemen op de plaats waar de marmerbrokken gestort waren. Hij begreep onmiddellijk het belang van de ontdekking en liet de tekeningen kopiëren. Deze kopieën zijn thans in de Vatikaanse biblioteek maar de brokken marmer ble ven op de binnenplaats liggen, totdat de metselaars gebrek aan materiaal hadden en de meest geschikte platen gingen gebruiken. Toen op het eind van de 19e eeuw de Tiber „gekanaliseerd" werd brak men onder an dere de tuinmuren van palazzo Farnese af en vond toen honderden fragmenten van de kaart. Uit de Vatikaanse tekeningen blijkt echter, dat er nog veel meer verloren is ge gaan, dat dus waarschijnlijk elders in het palazzo verwerkt is. Met dat al bleef er nog een flinke stapel fragmenten en ook deze zou in de loop der tijden wel de weg van alle marmer in Rome gegaan zijn als paus Benedictus XIV er zich niet voor geinteresseerd had- In 1742 was het palazzo Farnese eigendom geworden van de Bourbons en de stapel marmer lag nog steeds op de binnenplaats! Dank zij de am bassadeur van Karei III (eerst koning van Napels en daarna var Spanje), die aan zijn vorst schreef dat die stukken steen „Servian a nada" en dat men de paus 'n groot plezier kon doen door ze hem te schenken, verhuis den de fragmenten 110 jaar nadat ze op een ossewagen naar palazzo Farnese gebracht waren, naar het Kapitool. Er zou nog ruim een eeuw verlopen eer de Duitser Jordan in 1873 de eerste oplos sing van de legpuzzel zou publiceren, maar sindsdien zijn de archeologen hard aan het puzzelen gegaan. Silvio Negro aan wie wij de meeste van deze gegevens ontlenen, be schreef in een artikel voor de Corriere della Sera, hoe de „studiosi" op de binnenplaats van het palazzo Braschi bezig waren. „Er stond een hoefijzervormige tafel die de hele binnenplaats in beslag nam en die bedekt was met brokken en stukjes marmer. Daar voor zag men eenzelvige lieden staan, die in gedachten verzonken naar de stukjes ke ken. Nu en dan verplaatsten zij een brok stuk en verzonken opnieuw in gepeins. Dit uitputtend gepuzzel was slechts de laatste episode van een werk dat bijna een kwart eeuw in beslag heeft genomen." Hoewel er grote vorderingen gemaakt zijn sinds de publicatie van Jordan (mede dank zij de vondsten in de tuinmuur van palazzo Farnese) heeft men nog slechts één tiende van de puzzel opgelost. Dit deel, dat binnenkort onthuld zal worden, is van groot belang, maar men blijft hopen op de ontdekking van nieuwe fragmenten. Zo neemt men aan, dat d'- meest gave marmer platen na te zijn omgedraaid gebruikt zijn voor het leggen van marmervloeren in kerken. Intussen weet men nog niet waarvoor deze minutieuze stadskaart nu eigenlijk diende. Het is onwaarschijnlijk dat zij alleen als de coratie fungeerde. Daarvoor is zij te zeer in bijzonderheden uitgewerkt, terwijl ander zijds haar plaatsing in het forum pacis zo danig was, dat men de hoger gelegen delen ervan slechts goed kon zien na (langs een ladder?) omhoog te zijn geklommen. Men vermoedt nu dat er in de aula van het fo rum pacis een bureau van de stedelijke over heid gevestigd was en dat de kaart zelf dien de als algemeen overzicht voor het kadaster of voor fiscale en andere administratieve doeleinden. Als dit zo ware, zou men moeten constateren, dat de huisvesting van de ge meentelijke bureaus er niet op vooruit is ge gaan sinds de tijden waarin het luisterrijke forum pacis ervoor gebruikt werd. Dit masker komt uit Indonesië en wel uit Sumatra. De naam is „Topèng". Het ivordt gedragen bij een ceremonie na het overlijden van een enige zoon. Volgens het verhaal wordt de gemaskerde na zijn aan komst in het dorp tegemoet gekomen door zijn moeder, die het masker met kussen zonder einde bedekt. Deze gegevens hebben we dankbaar ontleend aan de catalogus van 'de expositie die vorig jaar september verscheen bij de prachtige tentoonstelling van maskers in het Konink lijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. De assistent van cle Poolse han delsattaché in Londen, Mieczyslaw Regula - bespioneerd door zijn ei- g' vrouw heeft in Londen politiek asiel gevraagd, dat hem op zeer kor te termijn ook is verleend. Hij was door zijn regering in Warschau te ruggeroepen, omdat men hem ver dacht van sympathie voor het Wes ten. Zijn vrouw is twee weken gele den met hun twee jaar oude doch tertje naar Warschau teruggevlogen. Hun vierjarig zoontje Richard liet zij in Londen achter. Het schip Batory, waarop plaats voor Regula was be sproken, is zondag (zonder de Pool se diplomaat) vertrokken. Uit het onderzoek is gebleken, dat de vrouw van Regula onder zware druk is gezet door Tubby Duda, een eenvoudige klerk op de ambas sade, die in werkelijkheid echter ge heim politieman van zijn regering in Warschau was. Via Regula's vrouw - een fanatieke communiste - was Duda op de hoog te van de Westerse sympathieën van de assistent van de handelsattaché. Vrienden waarschuwden Regula, dat zijn chefs zijn doen en laten kenden. Meer en meer werd het voor Regula zelf duidelijk, dat hij door zijn eigen vrouw bespioneerd werd. Hij maakte er haar ^verwijten van.... en zij gaf het toe. Met Engelse vrienden besprak Re gula zijn plannen om asiel te vra gen. Op de dag, dat hij met het schip Batory zou vertrekken nadat zijn vrouw dus reeds in Warschau vertoefde - bracht hij zijn bezittin gen bij vrienden onder. Ontsnapt— Een auto van de Poolse am bassade volgde Regula. Inzitten den van die auto trachtten Regu la en zijn zoontje Richard te ont voeren. doch vrienden van Regu la hadden Scotland Yard ver wittigd, zodat Regula zich ter laatse onder bescherming van de Engelse politie kon stellen. Duda bleef met krijtwit gezicht met lege handen achterZijn prooi was ontsnapt

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1957 | | pagina 6