GELOOF AAN HEKSEN IS NOG LANG NIET DOOD De dichtkunst bloeit De negerjongen en het paard ROMMEL HAD GELUK LAND UIT ZEE ZWARE SHAG In onze verlichte eeuw JUIST NAAR ROME TOEN IN AFRIKA DE HEL LOSBARSTTE lekker pittig! ORCAM DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 12 JUM 1957 De vele gezichten van cultureel Noord-Brabant Goede bloemlezing DRAMATISCHE OORLOGSHERINNERING DOUWE EGBERTS Waarom spreken wij nog al tijd van de duistere Middel eeuwen? Zijn onze inzichten in de twintigste eeuw dan zo ver licht, zo klaar en zo helder Ontstellende publicaties, de laatste tijd in Duitsland ver schenen, tonen onomstotelijk aan, dat het geloof aan heksen en het geloof in kwakzalvers ook in onze moderne samen leving helaas nog springlevend zijn. Aldus het maandblad tegen de kwakzalverij, dat dan vervolgt: De 66-jarige onderwijzer-folklorist Johann Kruse te Hamburg voert al bijna veertig jaar strijd tegen het huidige heksengeloof. Heden ten da ge, aldus Kruse, heeft elke stad in Duitsland tal van zgn. heksen en bij na ieder dorp zijn duivelsdienares. Het zijn doorgaans weerloze, onbe schermde vrouwen, die worden uitge stoten, vervolgd, vaak mishandeld en soms zelfs gedood. Duizenden vrouwen in Duitsland hebben onder deze waan te lijden. De folklorist dr. Sauerbrey heeft alleen voor het gebied van de Lune- burgerheide 82 heksenverdrijvers en 231 als heks vervolgde vrouwen vast gesteld: 65 procent van de bewoners van dit gebied, waaronder leraren en artsen, gelooft aan heksen (,,Der Mittag", Dusseldorf 1952). Dit per centage is nog niet eens hoog. De criminele politie te Friedrichshafen deelt mede, dat in het gebied van de Bodensee 95 procent van de be volking aan heksen gelooft. Het een hangt met het ander sa men. De heksenverdrijvers zeggen op te treden tegen een reële bron van kwaad in de omgeving en doorgaans beschikken zij over talrijke helpers in de omtrek die enerzijds tot taak hebben na te gaan welke vrouwen zonder veel gevaar als dienaressen van de duivel" gebrandmerkt kun nen worden en die anderzijds zieken en noodlijdenden moeten suggereren, dat zij behekst zijn en dat zij zo spoedig mogelijk de hulp van een hek senmeester moeten inroepen. Als der gelijke helpers fungeren vaak kaart legsters, tegen provisie uiteraard. Armoedige of opvallende kleding, een gebogen rug, stotteren of snel praten, verward haar, scheelkijken, een rimpelig gezicht, levervlekken, wratten en littekens worden al spoe dig als kenmerken van een heks be schouwd. Weduwen en alleenstaande mannen en vrouwen, die zich wat zonderling gedragen, komen bijna ze ker onder verdenking. Een door de beruchte heksenmeester Eberling als heks aangeduide vrouw onderging als gevolg van de campagne tegerg haar een ernstige zenuwcrisis (heksenpro ces Sarzbüttel 1955). Een duiveluitdrijver in de Kreis Rottweil-Neckar, die tevens burge meester van zijn gemeente was, sug gereerde een 40-jarige vrouw, dat zij door de duivel bezeten was; zij ge raakte dermate buiten zichzelf, dat zij naar een ziekenhuis moest worden overgebracht. De heksenverdrijfster in een dorp in Oost-Friesland voor spelde mevrouw D., dat zij moeder zou worden van een jongen. Toen de baby een meisje bleek te zijn, ver klaarde de uitdrijfster dat het kind behekst was. De moeder wierp zich in 1951 voor de trein en heeft meer dan een jaar in een hospitaal gele gen met 'n geamputeerde arm en vol komen zenuwziek. De verschrikkin gen van het heksengeloof dringen soms zelfs het gezin binnen, als man en kinderen zich afwenden van een als heks bestempelde vrouw. Kruse werkte in zijn strijd tegen deze verbijsterende dwalingen samen met de jurist H. Wendt, de crimino loog Herbert Schafer en de cultuur historicus pater Philipp Schmidt. Hun materiaal is sinds 1951 voor ieder toegankelijk in het „Archief ter be strijding van de moderne heksen waan". In hetzelfde jaar publiceer de Kruse zij.i boek ..Hexen unter uns?" (Verslag Hamburgische Buche- rei). Uit dit boek, waaraan ook „De Tijd" van 9 maart '57 gegevens ont leende, lichten wij het volgende. De bolletjes zilverpapier van „wonder dokter" Gröning, door velen als „de grootste heksenbezweerder van alle tijden" bewonderd, gaan nog immer van hand tot hand. Kaartlegsters, handlezers en astrologen doen in Duitsland beste zaken. Voor een Duits tijdschrift, dat weigert horoscopen te publiceren, is het bijna onmogelijk een grote oplage te bereiken. Toen in 1954 de weduwe M.O. in Hamburg haar 80-ste verjaardag vierde, werd over haar gemeld, dat zij in de afgelopen dertien jaar de ziekte van duizend mensen had „be lezen" en dat zij wegens haar ver rassende successen wijd en zijd be kend was. In Lübeck stond in 1953 de huisknecht van een hotel te Ser reetz terecht, die dagelijks enkelp tientallen zieken (van wie er hepl wat in hun eigen auto uit de verge omtrek waren gekomen) met paarde- mest en urine had behandeld. Bij alle gevallen is gebleken, dat deze charlatanerie uiterst winstgevend is. De honoraria, die gevraagd worden, variëren tussen enkele marken en bedragen van 100, 300, ja zelfs 800 mark (een spokenuitdrijfster in de Landkreis Lempten) per behandeling. Men mene niet, dat dit heksenge loof een uitsluitend agrarisch-primi- tief atavisme is. De heksenmeester P. uit Rendsburg liet Kruse tal van erkentelijkheidsbetuigingen lezen van advocaten, rechters, hoge ambtena ren, industriëlen en officieren van alle wapens. De dank der dommen is verbazingwekkend Remedie De voornaamste remedie zien kru se en de zijnen niet in juridische maatregelen. De opleving van al de ze vormen van bijgeloof achten zij een gevolg van de discrepantie, die is ontstaan tussen de rationele we reldbeschouwing en de christelijke geloofsbeleving. Er is 'n vacuum ge schapen, dat ruimte biedt aan allerlei magisch gedoe. Pater Philipp Schmidt s.j. concludeert: „Het hek sengeloof, net als trouwens het bij geloof in het algemeen, duidt op een diepe psychische verwarring en ont reddering. Tot de sanering van die toestand is in de eerste plaats de zielzorg geroepen". Het culturele leven in Noord-Brabant heeft vele gezichten. Mogen ive er een paar noemen? Het ernstige gezicht van het bloeiende amateur-toneel, het veelal triomfante, lij he gezicht van de fanfarekorpsen, het ietwat verhevengezicht van de concerten, het zwaarwichtige gezicht van de officiële exposties (met opening), het avontuurlijke gezicht van de jonge beeldende kunst. Nu willen we in beperkte mate proberen het Noordbrabantse gezicht van de dichtkunst te gaan tonen. Aart van Vierland, Frans Babylon, Harjo Wong, Roc Turne, Lou Vleugelhof en Gerda Smits zullen ons daarbij helpen. Het heeft ons op de een of andere manier steeds tegen gestaan inzake poëzie vergelijkingen te treffen met „erkende" dichters wanneer we een regionaal verband willen bezien Bij na even dikwijls kwamen we tot de ontdekking dat het wel bijzonder moeilijk is om het na te laten. Hoe immers kan men zonder vergelijkin gen komen tot een redelijke waarde bepaling? Bovendien, zo schijnt het althans, is er juist de laatste jaren duidelijk aanleiding om af te stappen van de begrenzing „regionaal", zelfs al heeft Frans Babyion kans gezien een bloemlezing van zogenaamde Brabantse dichters samen te stellen. In zekere zin schoot hij daarmee zijn doel voorbij. Het is immers niet zo moeilijk om een bepaald aantal lieden op te zoeken, die zowel met een provincie als met de dichtkunst in de meest uitgebreide zin van het woord iets te maken hebben. Dan komt er gegarandeerd een boek van de persen. Vraag echter niet al te nadrukkelijk naar de kwaliteit van de inhoud, want u zou beslist bedro gen uitkomen. Hiermee wil gezegd zijn dat een „Brabantse bloemlezing het grote gevaar loopt een demon stratie te worden van een onmacht, die in feite niet aanwezig is. Met andere woorden: het heeft geen zin om verzen-schrijvende mensen op titel van hun woon plaats bijeen te brengen om lou ter op grond daarvan de hoogtd (of laagte) van het poëtisch gel beuren in een provincie aan te tonen. Op die manier wordt naf- melijk helemaal niets aangel- toond. Hoogstens een bekrompen heid waarvan iedere Brabandpr weet dat het een reeds overwonnen standpunt is. jarpn Demonstratie Daarom is het zo verheugend dat bij gelegenheid van de Eindhovense Kunstmarkt 1957 een bloemlezing verscheen met een „beperkt Brabants gezicht," in welke beperktheid nu precies de kracht blijkt gelegen te zijn. Goed, de daarin opgenomen dich ters zijn allemaal min of meer be trokken bij Eindhoven. Nergens ech te wordt daarop de nadruk gelegd of zelfs maar de aandacht gevestigd Het gaat in dit geval zonder meer om de demonstratie van dichterlijk kun nen. Frans Babyion opent de rij. Van hem is er een opmerkelijk gedicht „Vijandige vrienden," opgedragen aan Roc Turne, die eveneens gedichten bijdroeg. Dit vers is mannelijk van stijl en inhoud en heeft de kracht van een in forse vlakken gehouden beeldhouwwerk. Gerda Smits is be slist niet de meest sterke in dit dich terlijk gezelschap. Toch heeft een vers als „Station", dat ver boven het aanhalerige van haar andere verzen uitkomt, iets ongemeen boeiends. De eenvoud van haar zeer persoonlijke woordvorming geeft hier wel de door slag. Roe Turne maakt in zijn gedjehten een geforceerde indruk. Het is, alsof hij gedichten in elkaar knutselt aan de hand van een door hemzelf streng gehanteerde norm. Het heeft iets weg van een intelligentie-test Het meest waarderen we nog het gedicht „Mijn zoon", dat aan ieder cerebraal dwangbuis ontsnapte. Lou Vleugelhof, een Zeeuw die via Rotterdam in Eindhoven belandde, is de meest evenwichtige van de hier bijeengebrachte dichters. Vrijwel ner gens blijft hij beneden de maat. Een grote hoogte bereikt hij in „Gebed voor school van Sylvia", dat even zuiver is doordacht als aangevoeld. Het kind als uitgesproken persoon lijkheid en als toekomstig volwassene zagen we zelden in een gedicht zo markant en overtuigend in beeld ge bracht. De meest bewogen gedichten in deze bundel zijn van Harjo Wong. Zij laat zich leiden door een beginsel dat rechtstreeks uit de natuur zelf schijnt te zijn geboren. Zij weet van geen compromis, is bijna verwarrend eerlijk en reageert op al het omrin gende met een welhaast dierlijk instinct. Aart van Vierland In het begin van dit artikel noem den we ook de dichter Aart van Vier land. Hij publiceerde bij „De Beuk" een bundel „Bij tussenpozen" Voor naam en klassiek zijn de beste tref woorden voor het weergeven van ka rakter en gehalte van zijn gedichten. De door hem opgeroepen wereld doet denken aan de koele schoonheid van marmer en albast. De adem van zijn poëzie is beheerst en zo welriekend als rozegeur. Zinsbouw en woord keus zijn voor Aart van Vierland dui delijk essentialia bij het schrijven van gedichten. Zie, nu moeten we toch over gaan tot het maken van een vergelijking: men zal tot Bou- tens terug moeten gaan om een zo glanzend gepolijste eenheid- Het volgende ver haal, geschreven door pater N. Kops, ontle nen wij aan het mis sie-tijdschrift „Pio niers", een uitgave van de Missionarissen van Mariannhil. Hij heette Onomandla en was tien jaar, zei broeder Norbert, de be drijfsleider. Vertaald zou dat betekent: de kracht patser. Zo had zijn moe der hem genoemd. Toen •;de krachtpatser" tien jaar was, werd hij naar onze missiepost gestuurd, dertig kilometer van zijn eigen kraal, met een stuk brood voor onderweg. Unomandla sneedt zich den stok en nam zijn hond mee, die hij af en toe uit een plas liet drin ken en hij deelde zijn homp brood met zijn oeisgezel. Onomandla kreeg werk op onze missiepost, hielp b'j het koeiemelken en kreeg daarvoor de kost en nog een tientje in de maand. Toen hij de eerste maand zijn geld ontving, bracht hij me 's avonds dijn tien harde guldens, die hij trots in zijn zak bad laten glijden, weer terug. Of ik het zolang voor hem wilde bewaren? Natuurlijk wilde ik dat. IVe hadden nu voortaan samen een geheim: zijn geld! Dat maakte ons vrienden. De tweede maand gaf ik hem weer zijn loon. Het lag in zijn open han den en hy keek me vra gend aan. Hij wilde zijn geld weer in bewaring geven en hij vroeg me of hij het eerste nog eens mocht zien, zijn hele schat, of die er nog was. Ik liet hem ook het an dere tientje zien. „Is dat geld van mij?" „V anzelf sprekend." „Dan mag ik het zo maar meenemen, als ik daar zin in heb?" „Natuurlijk, dat heb je eerlijk verdiend. Dat is van jou!" „Dan is het goed", zei Onomandla en hij gaf me zijn tweede tientje. Na de derde maand verscheen er een Zoeloe vrouw. Zij kwam om het geld van Onomandla, haar zoon. Ik liet hem roepen. Onomandla verscheen en Onomandla huilde: „Dat is mijn moeder niet, geef mijn geld niet, het is onze buurvrouw, zij is mijn moeder niet!" Ik gehoorzaamde mijn kleine zwarte knecht, joeg de vrouw weg, schold ze na om haar be drog, dreigde met de po litie, terwijl de hond van Onomandla haar weg bracht uit de poort. Zo trok ze af. Onomandla keek me stralend aan, met tranen in zijn grote negerogen. „Hoeveel kost zo onge veer een paard?" vroeg hij me na een week. „Dat mooie paardje van ons krijg jij voor vijftig gulden, zei ik hem. Denk er maar eens over na. Je kunt erop naar huis rijden. Dan hoef je niet meer te lopen en je hond loopt je heus wel na!" Onomandla droomde van zijn paard en van naar huis rijden. Nog an derhalve maand en dan was hij eigenaar van een paard. Hij reed er al op, achter de koeien aan naar de wei. Iets wat je altijd bij zal blijven, een kind, dat zijn droom waar ziet worden. Onomandla was nog heiden. De gehele fami lie. Zijn moeder deed het werk op het land, zijn vader bracht zijn tijd door met het zitten in de zon voor zijn hut en het drin ken van kafferbier. Na de vierde maand kwam Onomandla op mijn kantoortje, telde zijn veertig guldens en streek ze in de la. Het geld, zijn eigen loon, lag er nog. Huppelend ver trok hij weer naar zijn werk. Door mijn raam zag ik, hoe hij trots zijn paardje achter de koeien aandreef. Hij zat erop als een imperator. Drie dagen voor dat ook de vijfde maand voorbij was. drie dagen voor de grote betaaldag, meldde zich een man bij mij. Hij kwam om het loon van mijn cowboy. „Ik ben zijn vader", zei hij. „Ja, zijn moeder heb ik ook al hier gehad. Maar dat gaat deze keer ook niet door. Jij bent te be klagen als je zijn vader niet bent!" Als een ge slagen hond verscheen Onomandla op de drem pel. De grote neger in zijn kielzog, de hond als allerlaatste! geld weer in bewaring „Is dat je vader, Ono mandla?" „Ja, zei Onomandla. „Ja dat is mijn vader". „Zal ik hem je loon ge ven, je loon van vijf maanden?" Er woedde plotseling een storm in de kleine negerjongen. Hij dacht aan zijn paard, dat over drie dagen werkelijk zij n paard zou zijn. Met grote betraande ogen keek hij me aan: „Geef hem de vijftig gulden!" De man trok weg, zon der één woord van dank om weer voor zijn hut te gaan zitten. Vrouw en kinderen deden het werk en al wat hij te doen had. was het geld. te halen. Na drie dagen ver dween Onomandla van zijn werk, vertelde de broeder-bedrijf sleiaer. Later heb ik hem vog eens teruggezien. Hij liep tokkelend op zijn oude gitaar langs de straat. Net als massa's andere negerjongens, totaal ver waarloosd. Werken had geen zin. Zijn jongens droom was stukgeslagen. Waarom zou hij dan nog werken? Dat zijn vader heel de dag voor zijn hut in de zon kon zitten? Op de stoffige weg trok Onomandla verder. Tok kelend op zijn oude gi taar. Zijn hond sjokte achter hem aan. Af en toe dronk het beest uit een plas langs de weg. Dat God een paard mag zenden op zijn jongens pad! in-versvorm te kunnen ontmoe ten. Met deze „tresoren" in de hand komt men (eindelijk weer) tot het volle besef van culturele waardigheid. Waar van in dankbare bewondering akte. Tijdens de tweede wereldoorlog hebben de Duitsers zowel als de geallieerden verschillende pogingen ondernomen om be paalde voor de oorlogvoering belangrijke figuren te ontvoeren. Bekend is vooral de ontvoering van Mussolino door de Duitse kolonel Otto Skorzeny. Minder bekend, maar bijna even interes sant was de ontvoeringspoging van de Duitse generaal Rommel in 1941, uitgevoerd door eenheden van een Schotse commando afdeling, bestaande uit 6 officieren en 53 onderofficieren. De opdracht luidde onder meer het woonhuis van generaal Rommel te Beda Littoria en de hoofdkwartieren van de vijand, ver achter de vijan delijke linies in Cyrenaica, aan te vallen en zo mogelijk generaal Rom mel te ontvoeren. Op de afrond van 10 december 1941 vertrokken twee duikboten (Torbay en Talisman) vanuit Alexandrië in westelijke richting, met aan boord de Schotse commando's, die kennelijk wel zin in de operatie hadden. Vier dagen later arriveerden de duikboten op de plaats van bestemming: vlak onder de kust van Cyrenaica, vanwaar met rubberboten naar land zou wor den gevaren. De landing slaagde slechts ten dele. Boten sloegen door de ruwe zee om en kolonel Laycock, die de leiding van de operatie had, zag zich, met nog zeven manschappen, genoodzaakt naar de kust te zwem men. Anderen keerden behouden op de duikboot terug. Aan land gekomen ging de kolonel onmiddellijk tot actie over, ondanks het feit, dat hij slechts de beschikking had over de helft van zijn manschappen. Hij verdeelde zijn eenheid daarom in twee detachemen ten. Het eerste kreeg opdracht om het Duitse hoofdkwartier en het woonhuis van Rommel aan t<* vallen, het tweede werd opgedragen telefoon, en telegraaflijnen door te snijden. Hij zelf besloot met een onder officier en twee man een klein brug- gehoofd te vormen, waarmee hij de resterende commando's zou kunnen opvangen, die naar hij hoopte, de volgende nacht aan wal zouden wor den gezet. Vol vuur Aldus was het plan, dat op 15 no vember werd gemaakt. Dezelfde avond om zeven uur vertrokken de detachementen, begeleid door Arabi sche gidsen, die hen brachten tot op een punt, tien kilometer van^jRommels huis. Op de avond van 17 november maakten de detachementen zich klaar om naar hun aanvalsdoelen te gaan, weliswaar koud en doornat van de aanhoudende regens, maar vol vuur om te kunnen beginnen. Inmiddels was het de overige commando's nog niet gelukt aan land te komen, het geen de mannen echter niet weer hield de opdracht uit te voeren. Enige tijd voor middernacht het uur U was vastgesteld op één minuut voor middernacht was ieder op zijn plaats. Overste Keyes zou met twee man het huis doorzoeken. Drie man zouden het lichtaggregaat in de tuin vernietigen, vijf man zouden de tuin rondom het huis bewaken, twee man zouden stelling nemen bij een hotel, dat zich ter plaatse bevond en de overige twee man zouden de terug tocht van overste Keyes veilig stellen. Het huis was van te voren al verkend, maar er bestond geen Zestig jaar geleden heeft de beroemde dr. H.J.A. M. Schaepman in een kamerrede gezegd, dat een volk van tijd tot tijd een groot werk moet aanvatten en daarbij niet moet zien op de kosten. Want een groot werk geeft aan een volk een nieuw en krachtig beivustzijn. De vermaarde redenaar doelde op de inpolderingen, die in het Zuiderzeegebied tot stand konden komen. Het zou goed zijn de plannen van dr. ir. C. Lely uit te voeren want de uitvoering van dit werk was zo groots, dat het volk zich met geestdrift aan andere taken zou wijden. Deze geestdrift paste bij de nazaten van een geslacht, dat de zee niet alleen had bedwongen door zijn admi raals, maar ook door zijn ingenieurs. Het grote werk, waarover Schaepman sprak, kwam in uitvoering. Het duurde weliswaar nog yele jaren al vorens de inpolderingen tot stand kwamen (wat beteke nen enkele jaren in het kader van zulk een enorm werk): alvorens de Wieringermeer- en Noordoostpolder bevolkt werden. Het grote werk ging echter door en.... het gaat nog steeds verder. Is het Nederlandse volk zich echter wel bewust van deze grote arbeid Put het volk nog geestdrift uit deze taak Het zijn vragen, die in deze moderne, gecompli ceerde tijd gesteld kunnen worden. Wie het voortreffe lijke boek „Land uit zee" ter hand zal nemen, zal door geestdrift worden gegrepen. Want op een uitstekende wijze wordt in woord en beeld de geschiedenis gebracht van de inpolderingen in het Zuiderzeegebied. Een ge schiedenis. die nog voor een belangrijk gedeelte in de toekomst ligt „Land uit zee" geeft een grootse geschiedenis, die begint met de markante figuur van dr. ir. C. Lely, de schepper van de nieuwe polders. De historie is nog zon der einde, want ook de nieuwe Lely's hebben duizenden problemen op te lossen. De kunde echter van de Neder landse ingenieurs, de vooruitziende blik van de plano logen, de arbeidzaamheid van de dijkwerkers, de be kwaamheid van de landbouwers, de toewijding van de landarbeiders, scheppen een nieuw land, rijk in vele vor men. „Land uit zee", een van de mooiste uitgaven in Nederland verschenen, schetst de ontwikkeling in het Zuiderzeegebied. Prof. dr. Sj. Groenman, een bekend socioloog, schreef een korte, maar gedegen inleiding. Hij behoefde geen franjes te weven rond zijn onderwerp, want het is glorieus genoeg. In sobere strakke zinnen vertelt hij over het grootse, ingenieuze werk, dat alle Nederlanders met trots mag vervullen. De hoofdschotel van het boek bestaat uit een serie van 159 unieke foto's. Zij zijn voor het grootste gedeelte uit de camera gekomen van F.C.D. Popken, maar ook van Carel Blazer. J. Sollie, E. van Zachten, Henk Jon ker, Aart Klein. Aerophoto Nederland, ANP en KLM Aerecarto, het Nationaal Fotopersbureau en mr. A. Menalda. De foto's brengen de geschiedenis in beeld. Het af scheid van de vissers aan de zee. De winst van het nieuwe land. De trotse nieuwe hofsteden tn de polders. De sluimerende oude dorpen aan de rand van het nieu we gebied. De moderne dorpen. Het stadje Emmeloord. Het weemoedige Schokland. Werkelijk een unieke ver zameling, die deze uitgave van de N.V. A. Roelofs van Goor te Meppel tot een juweel maken. mogelijkheid om zonder lawaai binnen te komen. Dus bleef er niets anders over dan brutaalweg naar de voordeur te stappen en om toelating te verzoeken. Aldus geschiedde. De deur werd geopend door een Duitse soldaat, die tegenstand bood en dus neergeschoten werd. Door dit schot werd het gehele huis gealarmeerd. Er kwamen enkele Duitsers de trap afrennen, maar zij werden ontvangen met enige vuurstoten uit een tommy- gun. Onmiddellijk hierop begon het onderzoek van het huis. In de eerste kamer werd niemand aangetroffen, maar in de tweede la gen de Duitsers kennelijk op de loer, want toen overste Keyes de deur open trapte werd hfj ontvangen door automatisch vuur, waardoor hij zwaar gewond achterover sloeg. Een van de commando's vuurde echter drie ma gazijnen van zijn tommygun de ka mer in, waarna kapitein Campbell nog een handgranaat de kamer in gooide. Hierna had men van de Duit sers geen last meer. Overste Keyes bleek echter niet meer te redden. Hij stierf aan rijn verwondingen. Kapitein Campbell nam het com mando over, maar werd even daarna door een kogel in zijn been getroffen, waardoor dit brak. Daar stond tegen over, dat bij de aanval drie hoge Duitse stafofficieren sneuvelden. Het doel echter: generaal Rommel te ar resteren, werd niet bereikt. Rommel was toevallig die dag niet aanwezig. Hij was juist voor een stafconferentie naar Rome gevlogen. Nadat kapitein Campbell hierom trent zekerheid had gekregen, liet hij verzamelen en gaf opdracht om alle resterende handgranaten door de ven sters naar binnen te gooien. Vervol gens beval hij zijn mannen terug te trekken en hem achter te laten, om dat het niet mogelijk was een ge wonde man over een afstand van meer dan twintig kilometer door moeilijk en gevaarlijk terrein naar het strand te dragen. Hij werd kort daarna gevangen genomen door de Duitsers. Onder leiding van sergeant Terry vertrokken de mannen, nadat de drie manschappen, die het lichtaggregaat hadden vernietigd, zich bij hen had den gevoegd. De sergeant slaagde er in zijn mensen terug te leiden naar de piaats, waar kolonel Laycock was achtergebleven. Van het andere detachement, dat er inmiddels in geslaagd was een ben- zine-opslagplaats te vernietigen, werd echter nooit meer iets vernomen. Kolonel Laycock en zijn mannen hadden zich evenwel ook nog niet weer in veiligheid kunnen stellen, want voor zij de kust bereikten, kwa» men Duitse en Italiaanse troepen heit op het spoor. De enige mogelijkheid om te ontsnappen was in kleine groepjes uit te breken en in de heu vels de nadering van het 8e leger al te wachten. Hoe moeilijk dit was blijkt wel hieruit, dat slechts kolonel Laycock en sergeant Terry wisten te ontsnappen. Eerst 41 dagen, nadat zij hun tocht waren begonnen wisten zij zich bij de Britse strijdkrachten te voegen. Het was Kerstmis toen kolonel Lay cock zich, na een voortreffelijk kerst diner te hebben genoten, naar Cairo liet vliegen om daar zijn rapport uit te brengen. H. J. W. (Advertentie) JT

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1957 | | pagina 7