GELOOF AAN HEKSEN IS
NOG
LANG
NIET
DOOD
De dichtkunst bloeit
De negerjongen en het paard
ROMMEL HAD GELUK
LAND UIT ZEE
ZWARE SHAG
In onze verlichte eeuw
JUIST NAAR ROME TOEN IN
AFRIKA DE HEL LOSBARSTTE
lekker
pittig!
ORCAM
DAGBLAD DE STEM VAN WOENSDAG 12 JUM 1957
De vele gezichten van cultureel Noord-Brabant
Goede bloemlezing
DRAMATISCHE OORLOGSHERINNERING
DOUWE EGBERTS
Waarom spreken wij nog al
tijd van de duistere Middel
eeuwen? Zijn onze inzichten in
de twintigste eeuw dan zo ver
licht, zo klaar en zo helder
Ontstellende publicaties, de
laatste tijd in Duitsland ver
schenen, tonen onomstotelijk
aan, dat het geloof aan heksen
en het geloof in kwakzalvers
ook in onze moderne samen
leving helaas nog springlevend
zijn.
Aldus het maandblad tegen de
kwakzalverij, dat dan vervolgt:
De 66-jarige onderwijzer-folklorist
Johann Kruse te Hamburg voert al
bijna veertig jaar strijd tegen het
huidige heksengeloof. Heden ten da
ge, aldus Kruse, heeft elke stad in
Duitsland tal van zgn. heksen en bij
na ieder dorp zijn duivelsdienares.
Het zijn doorgaans weerloze, onbe
schermde vrouwen, die worden uitge
stoten, vervolgd, vaak mishandeld
en soms zelfs gedood. Duizenden
vrouwen in Duitsland hebben onder
deze waan te lijden.
De folklorist dr. Sauerbrey heeft
alleen voor het gebied van de Lune-
burgerheide 82 heksenverdrijvers en
231 als heks vervolgde vrouwen vast
gesteld: 65 procent van de bewoners
van dit gebied, waaronder leraren
en artsen, gelooft aan heksen (,,Der
Mittag", Dusseldorf 1952). Dit per
centage is nog niet eens hoog. De
criminele politie te Friedrichshafen
deelt mede, dat in het gebied van
de Bodensee 95 procent van de be
volking aan heksen gelooft.
Het een hangt met het ander sa
men. De heksenverdrijvers zeggen op
te treden tegen een reële bron van
kwaad in de omgeving en doorgaans
beschikken zij over talrijke helpers
in de omtrek die enerzijds tot taak
hebben na te gaan welke vrouwen
zonder veel gevaar als dienaressen
van de duivel" gebrandmerkt kun
nen worden en die anderzijds zieken
en noodlijdenden moeten suggereren,
dat zij behekst zijn en dat zij zo
spoedig mogelijk de hulp van een hek
senmeester moeten inroepen. Als der
gelijke helpers fungeren vaak kaart
legsters, tegen provisie uiteraard.
Armoedige of opvallende kleding,
een gebogen rug, stotteren of snel
praten, verward haar, scheelkijken,
een rimpelig gezicht, levervlekken,
wratten en littekens worden al spoe
dig als kenmerken van een heks be
schouwd. Weduwen en alleenstaande
mannen en vrouwen, die zich wat
zonderling gedragen, komen bijna ze
ker onder verdenking. Een door de
beruchte heksenmeester Eberling als
heks aangeduide vrouw onderging als
gevolg van de campagne tegerg haar
een ernstige zenuwcrisis (heksenpro
ces Sarzbüttel 1955).
Een duiveluitdrijver in de Kreis
Rottweil-Neckar, die tevens burge
meester van zijn gemeente was, sug
gereerde een 40-jarige vrouw, dat zij
door de duivel bezeten was; zij ge
raakte dermate buiten zichzelf, dat
zij naar een ziekenhuis moest worden
overgebracht. De heksenverdrijfster
in een dorp in Oost-Friesland voor
spelde mevrouw D., dat zij moeder
zou worden van een jongen. Toen
de baby een meisje bleek te zijn, ver
klaarde de uitdrijfster dat het kind
behekst was. De moeder wierp zich
in 1951 voor de trein en heeft meer
dan een jaar in een hospitaal gele
gen met 'n geamputeerde arm en vol
komen zenuwziek. De verschrikkin
gen van het heksengeloof dringen
soms zelfs het gezin binnen, als man
en kinderen zich afwenden van een
als heks bestempelde vrouw.
Kruse werkte in zijn strijd tegen
deze verbijsterende dwalingen samen
met de jurist H. Wendt, de crimino
loog Herbert Schafer en de cultuur
historicus pater Philipp Schmidt. Hun
materiaal is sinds 1951 voor ieder
toegankelijk in het „Archief ter be
strijding van de moderne heksen
waan". In hetzelfde jaar publiceer
de Kruse zij.i boek ..Hexen unter
uns?" (Verslag Hamburgische Buche-
rei).
Uit dit boek, waaraan ook „De
Tijd" van 9 maart '57 gegevens ont
leende, lichten wij het volgende. De
bolletjes zilverpapier van „wonder
dokter" Gröning, door velen als „de
grootste heksenbezweerder van alle
tijden" bewonderd, gaan nog immer
van hand tot hand. Kaartlegsters,
handlezers en astrologen doen in
Duitsland beste zaken. Voor een Duits
tijdschrift, dat weigert horoscopen te
publiceren, is het bijna onmogelijk
een grote oplage te bereiken.
Toen in 1954 de weduwe M.O. in
Hamburg haar 80-ste verjaardag
vierde, werd over haar gemeld, dat
zij in de afgelopen dertien jaar de
ziekte van duizend mensen had „be
lezen" en dat zij wegens haar ver
rassende successen wijd en zijd be
kend was. In Lübeck stond in 1953
de huisknecht van een hotel te Ser
reetz terecht, die dagelijks enkelp
tientallen zieken (van wie er hepl
wat in hun eigen auto uit de verge
omtrek waren gekomen) met paarde-
mest en urine had behandeld. Bij
alle gevallen is gebleken, dat deze
charlatanerie uiterst winstgevend is.
De honoraria, die gevraagd worden,
variëren tussen enkele marken en
bedragen van 100, 300, ja zelfs 800
mark (een spokenuitdrijfster in de
Landkreis Lempten) per behandeling.
Men mene niet, dat dit heksenge
loof een uitsluitend agrarisch-primi-
tief atavisme is. De heksenmeester
P. uit Rendsburg liet Kruse tal van
erkentelijkheidsbetuigingen lezen van
advocaten, rechters, hoge ambtena
ren, industriëlen en officieren van
alle wapens. De dank der dommen
is verbazingwekkend
Remedie
De voornaamste remedie zien kru
se en de zijnen niet in juridische
maatregelen. De opleving van al de
ze vormen van bijgeloof achten zij
een gevolg van de discrepantie, die
is ontstaan tussen de rationele we
reldbeschouwing en de christelijke
geloofsbeleving. Er is 'n vacuum ge
schapen, dat ruimte biedt aan allerlei
magisch gedoe. Pater Philipp
Schmidt s.j. concludeert: „Het hek
sengeloof, net als trouwens het bij
geloof in het algemeen, duidt op een
diepe psychische verwarring en ont
reddering. Tot de sanering van die
toestand is in de eerste plaats de
zielzorg geroepen".
Het culturele leven in Noord-Brabant heeft vele gezichten. Mogen ive er een paar
noemen? Het ernstige gezicht van het bloeiende amateur-toneel, het veelal triomfante,
lij he gezicht van de fanfarekorpsen, het ietwat verhevengezicht van de concerten,
het zwaarwichtige gezicht van de officiële exposties (met opening), het avontuurlijke
gezicht van de jonge beeldende kunst. Nu willen we in beperkte mate proberen het
Noordbrabantse gezicht van de dichtkunst te gaan tonen. Aart van Vierland, Frans
Babylon, Harjo Wong, Roc Turne, Lou Vleugelhof en Gerda Smits zullen ons daarbij
helpen.
Het heeft ons op de een of andere
manier steeds tegen gestaan inzake
poëzie vergelijkingen te treffen met
„erkende" dichters wanneer we een
regionaal verband willen bezien Bij
na even dikwijls kwamen we tot de
ontdekking dat het wel bijzonder
moeilijk is om het na te laten. Hoe
immers kan men zonder vergelijkin
gen komen tot een redelijke waarde
bepaling? Bovendien, zo schijnt het
althans, is er juist de laatste jaren
duidelijk aanleiding om af te stappen
van de begrenzing „regionaal", zelfs
al heeft Frans Babyion kans gezien
een bloemlezing van zogenaamde
Brabantse dichters samen te stellen.
In zekere zin schoot hij daarmee
zijn doel voorbij. Het is immers niet
zo moeilijk om een bepaald aantal
lieden op te zoeken, die zowel met
een provincie als met de dichtkunst
in de meest uitgebreide zin van het
woord iets te maken hebben. Dan
komt er gegarandeerd een boek van
de persen. Vraag echter niet al te
nadrukkelijk naar de kwaliteit van
de inhoud, want u zou beslist bedro
gen uitkomen. Hiermee wil gezegd
zijn dat een „Brabantse bloemlezing
het grote gevaar loopt een demon
stratie te worden van een onmacht,
die in feite niet aanwezig is.
Met andere woorden: het heeft
geen zin om verzen-schrijvende
mensen op titel van hun woon
plaats bijeen te brengen om lou
ter op grond daarvan de hoogtd
(of laagte) van het poëtisch gel
beuren in een provincie aan te
tonen. Op die manier wordt naf-
melijk helemaal niets aangel-
toond. Hoogstens een bekrompen
heid waarvan iedere Brabandpr
weet dat het een reeds
overwonnen standpunt is.
jarpn
Demonstratie
Daarom is het zo verheugend dat bij
gelegenheid van de Eindhovense
Kunstmarkt 1957 een bloemlezing
verscheen met een „beperkt Brabants
gezicht," in welke beperktheid nu
precies de kracht blijkt gelegen te
zijn. Goed, de daarin opgenomen dich
ters zijn allemaal min of meer be
trokken bij Eindhoven. Nergens ech
te wordt daarop de nadruk gelegd of
zelfs maar de aandacht gevestigd Het
gaat in dit geval zonder meer om
de demonstratie van dichterlijk kun
nen.
Frans Babyion opent de rij. Van
hem is er een opmerkelijk gedicht
„Vijandige vrienden," opgedragen aan
Roc Turne, die eveneens gedichten
bijdroeg. Dit vers is mannelijk van
stijl en inhoud en heeft de kracht
van een in forse vlakken gehouden
beeldhouwwerk. Gerda Smits is be
slist niet de meest sterke in dit dich
terlijk gezelschap. Toch heeft een
vers als „Station", dat ver boven het
aanhalerige van haar andere verzen
uitkomt, iets ongemeen boeiends. De
eenvoud van haar zeer persoonlijke
woordvorming geeft hier wel de door
slag.
Roe Turne maakt in zijn gedjehten
een geforceerde indruk. Het is, alsof
hij gedichten in elkaar knutselt aan
de hand van een door hemzelf streng
gehanteerde norm. Het heeft iets
weg van een intelligentie-test Het
meest waarderen we nog het gedicht
„Mijn zoon", dat aan ieder cerebraal
dwangbuis ontsnapte.
Lou Vleugelhof, een Zeeuw die via
Rotterdam in Eindhoven belandde, is
de meest evenwichtige van de hier
bijeengebrachte dichters. Vrijwel ner
gens blijft hij beneden de maat. Een
grote hoogte bereikt hij in „Gebed
voor school van Sylvia", dat even
zuiver is doordacht als aangevoeld.
Het kind als uitgesproken persoon
lijkheid en als toekomstig volwassene
zagen we zelden in een gedicht zo
markant en overtuigend in beeld ge
bracht. De meest bewogen gedichten
in deze bundel zijn van Harjo Wong.
Zij laat zich leiden door een beginsel
dat rechtstreeks uit de natuur zelf
schijnt te zijn geboren. Zij weet van
geen compromis, is bijna verwarrend
eerlijk en reageert op al het omrin
gende met een welhaast dierlijk
instinct.
Aart van Vierland
In het begin van dit artikel noem
den we ook de dichter Aart van Vier
land. Hij publiceerde bij „De Beuk"
een bundel „Bij tussenpozen" Voor
naam en klassiek zijn de beste tref
woorden voor het weergeven van ka
rakter en gehalte van zijn gedichten.
De door hem opgeroepen wereld doet
denken aan de koele schoonheid van
marmer en albast. De adem van zijn
poëzie is beheerst en zo welriekend
als rozegeur. Zinsbouw en woord
keus zijn voor Aart van Vierland dui
delijk essentialia bij het schrijven van
gedichten.
Zie, nu moeten we toch over
gaan tot het maken van een
vergelijking: men zal tot Bou-
tens terug moeten gaan om een
zo glanzend gepolijste eenheid-
Het volgende ver
haal, geschreven door
pater N. Kops, ontle
nen wij aan het mis
sie-tijdschrift „Pio
niers", een uitgave van
de Missionarissen van
Mariannhil.
Hij heette Onomandla
en was tien jaar, zei
broeder Norbert, de be
drijfsleider. Vertaald zou
dat betekent: de kracht
patser. Zo had zijn moe
der hem genoemd. Toen
•;de krachtpatser" tien
jaar was, werd hij naar
onze missiepost gestuurd,
dertig kilometer van zijn
eigen kraal, met een stuk
brood voor onderweg.
Unomandla sneedt zich
den stok en nam zijn
hond mee, die hij af en
toe uit een plas liet drin
ken en hij deelde zijn
homp brood met zijn
oeisgezel.
Onomandla kreeg werk
op onze missiepost, hielp
b'j het koeiemelken en
kreeg daarvoor de kost
en nog een tientje in de
maand. Toen hij de eerste
maand zijn geld ontving,
bracht hij me 's avonds
dijn tien harde guldens,
die hij trots in zijn zak
bad laten glijden, weer
terug.
Of ik het zolang voor
hem wilde bewaren?
Natuurlijk wilde ik dat.
IVe hadden nu voortaan
samen een geheim: zijn
geld! Dat maakte ons
vrienden.
De tweede maand gaf
ik hem weer zijn loon.
Het lag in zijn open han
den en hy keek me vra
gend aan. Hij wilde zijn
geld weer in bewaring
geven en hij vroeg me of
hij het eerste nog eens
mocht zien, zijn hele
schat, of die er nog was.
Ik liet hem ook het an
dere tientje zien.
„Is dat geld van mij?"
„V anzelf sprekend."
„Dan mag ik het zo
maar meenemen, als ik
daar zin in heb?"
„Natuurlijk, dat heb je
eerlijk verdiend. Dat is
van jou!"
„Dan is het goed", zei
Onomandla en hij gaf me
zijn tweede tientje.
Na de derde maand
verscheen er een Zoeloe
vrouw. Zij kwam om het
geld van Onomandla,
haar zoon. Ik liet hem
roepen.
Onomandla verscheen
en Onomandla huilde:
„Dat is mijn moeder niet,
geef mijn geld niet, het is
onze buurvrouw, zij is
mijn moeder niet!"
Ik gehoorzaamde mijn
kleine zwarte knecht,
joeg de vrouw weg,
schold ze na om haar be
drog, dreigde met de po
litie, terwijl de hond van
Onomandla haar weg
bracht uit de poort. Zo
trok ze af.
Onomandla keek me
stralend aan, met tranen
in zijn grote negerogen.
„Hoeveel kost zo onge
veer een paard?" vroeg
hij me na een week.
„Dat mooie paardje
van ons krijg jij voor
vijftig gulden, zei ik hem.
Denk er maar eens over
na. Je kunt erop naar
huis rijden. Dan hoef je
niet meer te lopen en je
hond loopt je heus wel
na!"
Onomandla droomde
van zijn paard en van
naar huis rijden. Nog an
derhalve maand en dan
was hij eigenaar van een
paard. Hij reed er al op,
achter de koeien aan
naar de wei. Iets wat je
altijd bij zal blijven, een
kind, dat zijn droom waar
ziet worden.
Onomandla was nog
heiden. De gehele fami
lie. Zijn moeder deed het
werk op het land, zijn
vader bracht zijn tijd door
met het zitten in de zon
voor zijn hut en het drin
ken van kafferbier.
Na de vierde maand
kwam Onomandla op
mijn kantoortje, telde
zijn veertig guldens en
streek ze in de la. Het
geld, zijn eigen loon, lag
er nog. Huppelend ver
trok hij weer naar zijn
werk. Door mijn raam
zag ik, hoe hij trots zijn
paardje achter de koeien
aandreef. Hij zat erop als
een imperator.
Drie dagen voor dat
ook de vijfde maand
voorbij was. drie dagen
voor de grote betaaldag,
meldde zich een man bij
mij. Hij kwam om het
loon van mijn cowboy.
„Ik ben zijn vader", zei
hij.
„Ja, zijn moeder heb ik
ook al hier gehad. Maar
dat gaat deze keer ook
niet door. Jij bent te be
klagen als je zijn vader
niet bent!" Als een ge
slagen hond verscheen
Onomandla op de drem
pel. De grote neger in
zijn kielzog, de hond als
allerlaatste!
geld weer in bewaring
„Is dat je vader, Ono
mandla?"
„Ja, zei Onomandla.
„Ja dat is mijn vader".
„Zal ik hem je loon ge
ven, je loon van vijf
maanden?"
Er woedde plotseling
een storm in de kleine
negerjongen. Hij dacht
aan zijn paard, dat over
drie dagen werkelijk zij n
paard zou zijn.
Met grote betraande
ogen keek hij me aan:
„Geef hem de vijftig
gulden!"
De man trok weg, zon
der één woord van dank
om weer voor zijn hut te
gaan zitten. Vrouw en
kinderen deden het werk
en al wat hij te doen had.
was het geld. te halen.
Na drie dagen ver
dween Onomandla van
zijn werk, vertelde de
broeder-bedrijf sleiaer.
Later heb ik hem vog
eens teruggezien. Hij liep
tokkelend op zijn oude
gitaar langs de straat.
Net als massa's andere
negerjongens, totaal ver
waarloosd. Werken had
geen zin. Zijn jongens
droom was stukgeslagen.
Waarom zou hij dan nog
werken? Dat zijn vader
heel de dag voor zijn hut
in de zon kon zitten?
Op de stoffige weg trok
Onomandla verder. Tok
kelend op zijn oude gi
taar. Zijn hond sjokte
achter hem aan. Af en
toe dronk het beest uit
een plas langs de weg.
Dat God een paard mag
zenden op zijn jongens
pad!
in-versvorm te kunnen ontmoe
ten. Met deze „tresoren" in de
hand komt men (eindelijk
weer) tot het volle besef van
culturele waardigheid. Waar
van in dankbare bewondering
akte.
Tijdens de tweede wereldoorlog hebben de Duitsers zowel
als de geallieerden verschillende pogingen ondernomen om be
paalde voor de oorlogvoering belangrijke figuren te ontvoeren.
Bekend is vooral de ontvoering van Mussolino door de Duitse
kolonel Otto Skorzeny. Minder bekend, maar bijna even interes
sant was de ontvoeringspoging van de Duitse generaal Rommel
in 1941, uitgevoerd door eenheden van een Schotse commando
afdeling, bestaande uit 6 officieren en 53 onderofficieren.
De opdracht luidde onder meer het
woonhuis van generaal Rommel te
Beda Littoria en de hoofdkwartieren
van de vijand, ver achter de vijan
delijke linies in Cyrenaica, aan te
vallen en zo mogelijk generaal Rom
mel te ontvoeren.
Op de afrond van 10 december 1941
vertrokken twee duikboten (Torbay
en Talisman) vanuit Alexandrië in
westelijke richting, met aan boord
de Schotse commando's, die kennelijk
wel zin in de operatie hadden. Vier
dagen later arriveerden de duikboten
op de plaats van bestemming: vlak
onder de kust van Cyrenaica, vanwaar
met rubberboten naar land zou wor
den gevaren. De landing slaagde
slechts ten dele. Boten sloegen door
de ruwe zee om en kolonel Laycock,
die de leiding van de operatie had,
zag zich, met nog zeven manschappen,
genoodzaakt naar de kust te zwem
men. Anderen keerden behouden op
de duikboot terug. Aan land gekomen
ging de kolonel onmiddellijk tot actie
over, ondanks het feit, dat hij slechts
de beschikking had over de helft van
zijn manschappen. Hij verdeelde zijn
eenheid daarom in twee detachemen
ten. Het eerste kreeg opdracht om
het Duitse hoofdkwartier en het
woonhuis van Rommel aan t<* vallen,
het tweede werd opgedragen telefoon,
en telegraaflijnen door te snijden.
Hij zelf besloot met een onder
officier en twee man een klein brug-
gehoofd te vormen, waarmee hij de
resterende commando's zou kunnen
opvangen, die naar hij hoopte, de
volgende nacht aan wal zouden wor
den gezet.
Vol vuur
Aldus was het plan, dat op 15 no
vember werd gemaakt. Dezelfde
avond om zeven uur vertrokken de
detachementen, begeleid door Arabi
sche gidsen, die hen brachten tot op
een punt, tien kilometer van^jRommels
huis. Op de avond van 17 november
maakten de detachementen zich klaar
om naar hun aanvalsdoelen te gaan,
weliswaar koud en doornat van de
aanhoudende regens, maar vol vuur
om te kunnen beginnen. Inmiddels
was het de overige commando's nog
niet gelukt aan land te komen, het
geen de mannen echter niet weer
hield de opdracht uit te voeren.
Enige tijd voor middernacht het
uur U was vastgesteld op één minuut
voor middernacht was ieder op
zijn plaats. Overste Keyes zou met
twee man het huis doorzoeken. Drie
man zouden het lichtaggregaat in de
tuin vernietigen, vijf man zouden de
tuin rondom het huis bewaken, twee
man zouden stelling nemen bij een
hotel, dat zich ter plaatse bevond en
de overige twee man zouden de terug
tocht van overste Keyes veilig stellen.
Het huis was van te voren al
verkend, maar er bestond geen
Zestig jaar geleden heeft de beroemde dr. H.J.A.
M. Schaepman in een kamerrede gezegd, dat een
volk van tijd tot tijd een groot werk moet aanvatten
en daarbij niet moet zien op de kosten. Want een
groot werk geeft aan een volk een nieuw en krachtig
beivustzijn.
De vermaarde redenaar doelde op de inpolderingen,
die in het Zuiderzeegebied tot stand konden komen. Het
zou goed zijn de plannen van dr. ir. C. Lely uit te voeren
want de uitvoering van dit werk was zo groots, dat het
volk zich met geestdrift aan andere taken zou wijden.
Deze geestdrift paste bij de nazaten van een geslacht,
dat de zee niet alleen had bedwongen door zijn admi
raals, maar ook door zijn ingenieurs.
Het grote werk, waarover Schaepman sprak, kwam
in uitvoering. Het duurde weliswaar nog yele jaren al
vorens de inpolderingen tot stand kwamen (wat beteke
nen enkele jaren in het kader van zulk een enorm
werk): alvorens de Wieringermeer- en Noordoostpolder
bevolkt werden. Het grote werk ging echter door en....
het gaat nog steeds verder.
Is het Nederlandse volk zich echter wel bewust van
deze grote arbeid Put het volk nog geestdrift uit deze
taak Het zijn vragen, die in deze moderne, gecompli
ceerde tijd gesteld kunnen worden. Wie het voortreffe
lijke boek „Land uit zee" ter hand zal nemen, zal door
geestdrift worden gegrepen. Want op een uitstekende
wijze wordt in woord en beeld de geschiedenis gebracht
van de inpolderingen in het Zuiderzeegebied. Een ge
schiedenis. die nog voor een belangrijk gedeelte in de
toekomst ligt
„Land uit zee" geeft een grootse geschiedenis, die
begint met de markante figuur van dr. ir. C. Lely, de
schepper van de nieuwe polders. De historie is nog zon
der einde, want ook de nieuwe Lely's hebben duizenden
problemen op te lossen. De kunde echter van de Neder
landse ingenieurs, de vooruitziende blik van de plano
logen, de arbeidzaamheid van de dijkwerkers, de be
kwaamheid van de landbouwers, de toewijding van de
landarbeiders, scheppen een nieuw land, rijk in vele vor
men.
„Land uit zee", een van de mooiste uitgaven in
Nederland verschenen, schetst de ontwikkeling in het
Zuiderzeegebied. Prof. dr. Sj. Groenman, een bekend
socioloog, schreef een korte, maar gedegen inleiding.
Hij behoefde geen franjes te weven rond zijn onderwerp,
want het is glorieus genoeg. In sobere strakke zinnen
vertelt hij over het grootse, ingenieuze werk, dat alle
Nederlanders met trots mag vervullen.
De hoofdschotel van het boek bestaat uit een serie
van 159 unieke foto's. Zij zijn voor het grootste gedeelte
uit de camera gekomen van F.C.D. Popken, maar ook
van Carel Blazer. J. Sollie, E. van Zachten, Henk Jon
ker, Aart Klein. Aerophoto Nederland, ANP en KLM
Aerecarto, het Nationaal Fotopersbureau en mr. A.
Menalda.
De foto's brengen de geschiedenis in beeld. Het af
scheid van de vissers aan de zee. De winst van het
nieuwe land. De trotse nieuwe hofsteden tn de polders.
De sluimerende oude dorpen aan de rand van het nieu
we gebied. De moderne dorpen. Het stadje Emmeloord.
Het weemoedige Schokland. Werkelijk een unieke ver
zameling, die deze uitgave van de N.V. A. Roelofs van
Goor te Meppel tot een juweel maken.
mogelijkheid om zonder lawaai
binnen te komen. Dus bleef er
niets anders over dan brutaalweg
naar de voordeur te stappen en
om toelating te verzoeken.
Aldus geschiedde.
De deur werd geopend door een
Duitse soldaat, die tegenstand
bood en dus neergeschoten werd.
Door dit schot werd het gehele
huis gealarmeerd. Er kwamen
enkele Duitsers de trap afrennen,
maar zij werden ontvangen met
enige vuurstoten uit een tommy-
gun. Onmiddellijk hierop begon
het onderzoek van het huis.
In de eerste kamer werd niemand
aangetroffen, maar in de tweede la
gen de Duitsers kennelijk op de loer,
want toen overste Keyes de deur
open trapte werd hfj ontvangen door
automatisch vuur, waardoor hij zwaar
gewond achterover sloeg. Een van de
commando's vuurde echter drie ma
gazijnen van zijn tommygun de ka
mer in, waarna kapitein Campbell
nog een handgranaat de kamer in
gooide. Hierna had men van de Duit
sers geen last meer.
Overste Keyes bleek echter niet
meer te redden. Hij stierf aan rijn
verwondingen.
Kapitein Campbell nam het com
mando over, maar werd even daarna
door een kogel in zijn been getroffen,
waardoor dit brak. Daar stond tegen
over, dat bij de aanval drie hoge
Duitse stafofficieren sneuvelden. Het
doel echter: generaal Rommel te ar
resteren, werd niet bereikt. Rommel
was toevallig die dag niet aanwezig.
Hij was juist voor een stafconferentie
naar Rome gevlogen.
Nadat kapitein Campbell hierom
trent zekerheid had gekregen, liet hij
verzamelen en gaf opdracht om alle
resterende handgranaten door de ven
sters naar binnen te gooien. Vervol
gens beval hij zijn mannen terug te
trekken en hem achter te laten, om
dat het niet mogelijk was een ge
wonde man over een afstand van
meer dan twintig kilometer door
moeilijk en gevaarlijk terrein naar
het strand te dragen. Hij werd kort
daarna gevangen genomen door de
Duitsers.
Onder leiding van sergeant Terry
vertrokken de mannen, nadat de drie
manschappen, die het lichtaggregaat
hadden vernietigd, zich bij hen had
den gevoegd. De sergeant slaagde er
in zijn mensen terug te leiden naar
de piaats, waar kolonel Laycock was
achtergebleven.
Van het andere detachement, dat er
inmiddels in geslaagd was een ben-
zine-opslagplaats te vernietigen, werd
echter nooit meer iets vernomen.
Kolonel Laycock en zijn mannen
hadden zich evenwel ook nog niet
weer in veiligheid kunnen stellen,
want voor zij de kust bereikten, kwa»
men Duitse en Italiaanse troepen heit
op het spoor. De enige mogelijkheid
om te ontsnappen was in kleine
groepjes uit te breken en in de heu
vels de nadering van het 8e leger al
te wachten. Hoe moeilijk dit was
blijkt wel hieruit, dat slechts kolonel
Laycock en sergeant Terry wisten te
ontsnappen. Eerst 41 dagen, nadat zij
hun tocht waren begonnen wisten zij
zich bij de Britse strijdkrachten te
voegen.
Het was Kerstmis toen kolonel Lay
cock zich, na een voortreffelijk kerst
diner te hebben genoten, naar Cairo
liet vliegen om daar zijn rapport uit
te brengen.
H. J. W.
(Advertentie)
JT