OP DE GRENS VAN TWEE WERELDEN AC gde \rlies Iar geen Vterdam MVV 11 gelijk Iploegen DAGBLAD DE STEM VAN MAANDAG 24 DECEMBER 1956 moest NAC li plaats |;peeldag de top 0-0 ge lde deel- Jniet nóg li: Grote 1—3 ging liet her- Itste en lat Eind- 20 36—21 19 26—16 13 34—15 18 28—28 17 32—22 17 27—20 15 20—19 14 30—27 14 20—18 13 27—29 12 31—31 I 12 20—21 12 30—32 I 10 18—27 9 22—34 8 25—33 7 26—34 5 10—35 aer bgmiddag Irein aan (wedstrijd van de rbij voor de bui- Issing zal |le weken genomen, (uitzoeken lis, waar- Iverd Van mid, door de kleed- lanval op an Melis ngevallen sum hier- ■den voor trekken, icledigend iwijnen. 19 18 17 15 14 13 13 12 11 11 11 10 9 8 7 4 20 17 17 15 15 15 14 14 14 12 11 9 8 6 5 2 47-18 23- 9 30-21 22-16 19-13 20-13 26-25 20-24 17-22 24-31 16-17 23-24 17-24 14-20 13-32 12-34 37-15 24-12 28-16 28-18 20-17 27-26 32-23 32-27 19-20 23-23 21-19 23-29 13-24 17-33 16-36 13-36 9 30-14 24-9 26-18 22-17 25-27 18-23 23-23 19-19 10-17 16-20 20-26 14-34 „Zit je goed, vrouwke?" „Ja, man, Dank je...." Enkele minuten later sliep ze, weg gedrukt in het hoekje van de 'coupé, het gezicht verscholen achter de op gehangen mantel. De sneltrein raasde door het kale landschap van deze vroege winter. Claude Ducros sloot zijn ogen, maar ondanks zijn inspanning van de laat ste dagen wilde de slaap niet komen. Op de monotone cadans van de wie len zweefden zijn gedachten terug naar het laatste gesprek met de ze nuwarts, dr. Martineau. De afgeme ten, goed overwogen woorden, stonden in zijn geheugen gegraveerd.: „Uw vrouw is niet geestesziek. De depressies worden veroorzaakt door haar overmatig sterk ontwikkeld on derbewustzijn, dat zich vast olijft klampen aan het onbekende van haar prilste jeugd. Hierdoor leeft ze soms op de grens van de reële en de irre ële wereld, maar die irreële wereld is voor haar onderbewustzijn vermoede lijk ook reëel. Ik vrees bovendien, dat uw sterke, dynamische en autoritaire persoonlijkheid een beletsel is voor de normale functie van haar onder bewustzijn. De dokter had hem geadviserd haar onderbewustzijn voorlopig eens ge heel te respecteren en verder spre kende waren ze tot de overtuiging gekomen, dat een wintervakantie. uit gestippeld door Madeleine, de eerste stap zou zijn in hun nieuwe leven. Claude Ducros, een goede dertiger, ingenieur in een Parijse automobiel fabriek, staarde vermoeid naar de voorbijflitsende heuvelkammen van de Rhöne-vallei. Zou deze reis haar werkelijk goed doen Zou de zwarte schaduw, die al jaren op hun beider leven drukte nog kunnen verdwijnen? Zes jaar geleden waren ze gehuwd. Hy had de toen 24-jarige Madeleine leren kennen op de afdeling boekhouding. Van beide kanten was het liefde op het eerste gezicht geweest en al twee maanden later waren ze getrouwd. „Lieve schat, ik weet niet eens wie ik ben, waar ik vandaan kom. De hemel weet aan welk mormel je je leven koppelt?" Hij had haar bezwaren weggekust en haar stevig tegen zich aangedrukt. „Waar je vandaan komt, liefste zal my een zorg zijn. Ik houd van je. Voor mij ben je Madeleine Delatour en liet beste lijkt me om maar gauw madame Ducros te worden...." Nog geen jaar later, toen hij ver langend uitzag naar een stamhouder, kreeg ze haar eerste nerveuze depres sie. De huisarts behandelde haar zon der succes met de gebruikeiyke mid delen. Toen Michel geboren was ging het haar veel beter. Ze kon weer la chen. Maar in hun tweede huwelijks jaar en wederom einde november, kreeg ze een nieuwe inzinking, nu veel erger. Daarna had hij contact ge zocht met dr. Martineau en op diens verzoek had hij alles in het werk ge steld om enig licht te werpen op de afstamming van Madeleine. Zijn onderzoek had niets anders op geleverd dan een bevestiging van het geen hij al wist. De weduwe van de visser Delatour, die eenzaam boven La Rochelle in haar huisje aan de kust woonde had zich op 25 februari voor het eerst in het dorp getoond met „een baby", die Madeleine zou heten en een kind zou zijn van haar in Parijs wonende zuster. Drie dagen later stierf Madame Delatour onder raadselachtige omstandigheden. De voogdyraad, die zich over de baby moest ontfermen vond geen papieren ■n daarom werd het meisje ingeschre ven als Madeleine Delatour en omdat ze volgens de artsen toen ongeveer een jaar oud zou zijn werd er in de burgerlijke stand bij gevoegd: gebo ren op 25 februari 1925. Het hele dorp wist, dat Madeleine geen kind van Madame Delatour kon zijn geweest maar ieder spoor, dat eventueel meer klaarheid zou hebben kunnen brengen ontbrak. De zuster in Parijs bleek niet te bestaan. Op 14-jarige leeftijd werd ze ondergebracht als dienst bode bij een officiersfamilie, waar men goed voor haar zorgde, doch het ionge meisje had andere aspiraties. Ze nam lessen in de moderne talen, boekhou den en typen, kreeg later een betrek king op het kantoor van de automo bielfabriek en daar ontmoette ze Claude Ducros. Jaar in jaar uit was de crisis terug gekomen; telkens waren er al in no vember tekenen van verslagenheid en lusteloosheid, die hun hoogtepunt vonden in een beangstigende crisis, die vorig jaar zelfs weken had ge duurd. Met al haar krachten verzette ze zich dan tegen de opkomende slaap, omdat ze wist weer geconfronteerd te zullen worden met de vreselijke nachtmerrie, waaruit ze badend in het zweet en vrijwel zinneloos ont waakte. Het Leitmotiv van de droom was steeds een oude zwerver met een lange witte baard, die haar kind wilde mee nemen. Dr. Martineau met wie hij nu bijna op vriendschappelijke voet stond had hem gezegd: „Mijn beste, er zyn van die we reldwonderen, die menen alles uit dro men te kunnen afleiden. In de kli niek, waar ik gemiddeld 180 personen onder toezicht heb, heb ik met hun theorieën niet het minste succes ge had. ik betwijfel zelf of het Leit motiv van de nachtmerrie een richt lijn kan geven. Heel vaak is me ai gebleken, dat de yitaal van een pa tient niet in overéénstemming is met zyn visioenen. Opname van de yitaal heeft alleen nut als we het gedurende een langere periode zouden kunnen doen. Misschien, dat we dan iets kun nen ontdekken. Onze wetenschap is nog niet zo heel ver in dit opzicht". Ze hadden de knoop doorgehakt. De drie kinderen waren uitbesteed en Madeleine werd twee weken opgeno men in de kliniek van dr. Martineau. En nu waren ze dan samen op weg naar de Frans-Italiaanse grens. Du cros had zich voorgenomen de aan- wijzigingen van dr. Martineau volle dig op te volgen. Madeleine had zelf haar reisdoel gekozen en niet alleen tydens deze vakantie, maar ook daar na zou hy ruim baan geven aan haar onderbewustzijn. „Drie maal heeft ze je gebeden en gesmeekt om in de bossen te gaan wandelen, mon chèr. Jij hebt altijd pas dagen later aan die wensen vol daan. Ik geef toe, dat donkere nach ten niet aanlokkeiyk zijn voor derge lijke uitstapjes maar ik zou je toch willen verzoeken de volgende keer met haar mee te gaan. Juist tydens haar depressies wordt ze gereageerd door haar onderbewustzijn". De dok ter had hem veelbetekenend aange keken en daarna had Claude Ducros geantwoord: „Ik heb het begrepen." „Prima. Dan gaat u dit jaar riske ren, dat ze de aanval krygt in een andere omgeving en u zult ze overal haar zin in geven." Ducros was de laatste weken anders geworden. Aan de slapen begonnen zyn haren te gryzen. Zwaar drukte hem de spanning van de komende weken. Hy zag hoe Madeleine bewoog in haar onrustige slaap. Hy wist, dat hij haar nog altyd hartstochtelijk beminde. Voor niets ter wereld zou hy haar willen missen. Hij zou alles doen om haar beter te maken. In Marseille scheen de zon. Het leek /oorjaar. Claude en Madeleine hadden een kopje koffie gedronken op het terras van het station, vanwaar ze een heerlijk uitzicht hadden op de drukke stad. Het jonge vrouwtje was weer wat bekomen. Een Zacht briesje speelde met haar krullen. Claude had zijn demi uitgetrokken. „Heerlijk land hier", zei hij. „Jam mer, dat ze geen automobielfabrieken hebben. Zijn vrouw lachte „Waarom begin je niet een nieuw merk. Je bent zo knap, dat ongetwij feld alle vrouwen dan in een DUCROS zouden willen rijdenBovendien zouden we dan hier ergens kunnen gaan wonen...." „Zou je hier graag wonen, Made leine „Och, schat, misschien wel, mis schien niet. Na al die gure weken in Parijs doet dit zonnetje me goed. Maar.... is het nog geen tyd voor onze trein. Claude keek op zijn armbandhor loge. „Inderdaad. We moeten weer naar het perron. Vintimille vertrekt over twaalf minuten Enkele ogenblikken later liepen ze met hun bagage op het perron. „Van welk perron vertrekt Vinti mille?" vroeg Ducros aan een be ambte. „Twaalfde, Monsieur". „Merci." En tot Madeleine voegde hij er aan toe „We hoeven ons niet te haasten, vrouwke. We hebben nog een minuut of acht." Hij kreeg geen antwoord. Toen hij omkeek stond Madeleine een meter of tien terug, ingespannen te kijken naar het bestemmingsbord van een lokaaltje, dat zou vertrekken vanaf het zesde perron. Hy riep luid „Madeleinekom je....? Hij kreeg geen antwoord. Toen hij bij haar was voelde hy zyn hart luid kloppen. Ze was lykbleek. Ducros herstelde zich onmiddellijk „Wat is er, Madeleine? Wil je liever met deze trein mee?" Hij zag hoe haar lippen het eind punt speldenChateaumilia-fronti- ère. Ze antwoordde nog niet. Ze scheen zich niet bewust te zyn van zijn aanwezigheid en als in een droom zag hij zijn vrouw even later langs de trein naar Chateaumilia-frontière lo pen, een portier open maken en in stappen. Hij rende naar de kruier, die al met de bagage op het twaalfde perron stond te wachten en enkele minuten later kon hij zich uitgeput naast Ma deleine laten vallen. Onmiddellijk daarna zette de trein zich in be weging. Toen zijn vrouw weer glimlachte voelde hy zich enigszins gerust ge steld. De coupé was stampvol. Het zou bovendien onverstandig zyn ge weest haar een verklaring te vragen, maar zy scheen zyn gedachten te lezen. Liefkozend streelde ze zijn hand en zachtjes met tedere stem fluisterde ze in zyn oor „Vergeef me Claude. Ik ben je zo oneindig dankbaar. Ik deed natuurlyk dwaas maar...." En heel zachtjes, maar net niet zachtjes genoeg voor de buurman antwoordde hy „Wel, waarom deed je dwaas We zyn op vakantie. Je mag toch wel van reisdoe' veranderèn? Of we nu in het ene rovershol zitten of in het andere. Zyn woorden werden afgebroken door de daverende lach van de dikke buurman „Dus u komt bij ons logeren mon sieur, madame. Chateaumilia was Maar weinig kerstvertellingen zijn zo vreemd als dit verhaal, dat speelt in een spookkasteel op de Frans- Italiaanse grens. Twee mensen, de jonge Madame Ducros en de oude, vergrijsde bediende van haar vermoorde ouders leven op de grens van de reële en irreële wereld. Hun onderbewustzijn beheerst hun nachtmerries en spookverschijningen. Het vreemdste is echter, dat het verhaal waar is. Het werd opgetekend naar mededelingen van een oude zenuwspecialist en omdat Madeleine en Claude Ducros nog leven en nu hun dagen slijten in het inmiddels gerestaureerde kasteel, moesten namen, plaatsen en data worden ver zonnen. De schrijver sprak ook nog met de z.g. Claude Ducros, die hem zei: Inderdaad monsieur. Ik was met een spook getrouwd". vroeger een rovershol en nu eigenlijk nog.... maar by Petrus en zijn tien collega's zou ik geen andere woon plaats wensen...." Claude wilde een vraag stellen, maar hij kreeg er geen gelegenheid voor. De wijnboer naast hem was op gang gekomen en zijn lofzang op Chateaumilia duurde veertig minu ten. Madeleine luisterde met beide oren. Hij zag haar opfleuren. Hij hoorde haar lachen. Ze schaterde zelfs. Nu had hij zijn hoofd verscho len achter zyn jas en af en toe doe zelde hy weg, maar de zware stem van de wijnboer ranselde op zijn trom melvliezen „Chateaumilia, mooiste oord ter wereld. Er is van alles, wyn, goed eten, anderhalf hotel, bergen en val leien en een kasteeel met een spook". Toen ze van de lange wandeling thuis kwamen vonden ze de waard op hun kamer voor een houtvuur ge knield „Ik heb het vuur aangemaakt, monsieur, madame. De wind zit slecht. Het kon wel eens knap gaan winteren. Misschien een witte kerst mis „Merci, monsieur Piantonini" zei Madeleine. „Merci". Ze waren nu al zes dagen in Cha teaumilia en het was inderdaad een heerlyk oord gebleken. Samen met de oude waard, die de eerste dag hun gids had willen zyn, waren ze de bergrug opgeklau terd en met weidse gebaren had de oude aangewezen „Daar begint Italië. Die berghut is al Italiaans. Daar.juist op de grens staat het oude kasteel. Het is er altijd rustig, maar rond Kerstmis spookt het er. Niemand van Chateaumilia durft er rond deze tyd van het jaar in de buurt te komen, maar de oude Jean- Louis, die al zestig was toen de be woners werden vermoord is blijkbaar niet bang meer voor geesten, want hij woont rond kerstmis altijd op de ruï ne.En daar ligt ons witte kerkje. Met kerstmis is de nachtmis om twaalf uur. Dan komen de herders naar be neden en ze offeren een lam. Maar uit angst voor het spook in het kasteel durven ze nooit de kortste weg te ne men. Altijd lopen ze over de kam tot het einde van de rug en pas daar be ginnen ze te dalen. Het is een omweg van zes kilometer. Ziet u daar het grote huis van Lebrun, uw vriend, de wijnboer?" Claude en Madeleine hadden geno ten. Ze hadden een avond bij de wijn boer moeten doorbrengen, een avond bij de oude onderwyzer en ze hadden nog meer ia de agenda staan. Iedere dag hadden ze lange wandelingen ge maakt door de omgeving. Als twee kinderen hadden ze verstoppertje ge speeld achter de rotsblokken in de bergweiden. Ze hadden rozen geplukt, lamsvlees gegeten en de fynste wij nen in de kelder van Lebrun ge proefd. Zienderogen was het vrouwtje bekomen. Claude amuseerde zich als ze telkens onder het spreken automa tisch verviel in het zoete, Italiaans klinkende dialect van deze streek en eens zei hy: „Je schijnt hier vast te groeien, vrouwtje. Het dialect heb je al". Made leine had toen geantwoord: „Ik heb het gevoel alsof ik hier thuis hoor. Ik vind het zo heerlyk Claude, dat we deze reis kunnen ma ken. Ik ben je zo dankbaar en ik houd zo ontzettend veel van je. Jam mei, dat we de kinderen ook n'et bij ons hebben. Wat zouden die hebben genoten Vanuit hun eenvoudige maar grote kamer op de eerste verdieping had den ze een heerlijk uitzicht. Madeleine had de ramen open geworpen en ze verdiepte zich in het spel der bruin gele bladeren, die zich door de wind lieten meenemen Zou ze morgen aan Claude vragen mee te gaan naar de ruïne. Of durfde ze niet? Ze voelde de bekende hoofdpijn op komen. Nee, ze wilde niet naar huis. Zou de vreemde zwerver weer komen. Ze moest naar het kasteel. Ze wilde wel naar huis. Ze wilde niet naar het kasteel. God, waar zyn de kinderen? Waarom spelen ze niet beneden, daar bij de bakker. Claude.... waar is Claude. Claude ik houd van je, maar ik weet, dat ik je ongelukkig maak. ClaudeClaude ik ben zo bang. Claude doe het raam dicht. Ik ben bangik ben bang.... ik ben bang Claude.... ik ben niet normaal.... ik...., ben.... gek. Claude help me toch. Help me. Ik moet naar het kas teel. Ze verwachten we. Ik moet...." Toen Ducros thuis kwam vond hij haar bewusteloos op de vloer liggen. Nauwkeurig volgde hij de richtlynen van dr. Martineau op. Eerst de injec tienaald ontsmetten in de spiritus vlam. Een minuut of tien later sliep Madeleine, maar ze was onrustig en hy durfde de kamer niet verlaten. Nu moest hy dus tijdens haar slaap om het uur temperatuur opnemen. Zo deze niet steeg tot 39,5 diende hy haar een tweede injectie te geven. De wire- recorder stond gereed Zodra ze negon te ijlen behoefde hij slechts op de knop te drukken om haar woorden te kunnen vasthouden De crisisperiode was korter maar ook heviger dan ooit. Op de avond van 24 december keerde Madeleine tot het werkelijke leven terug. Het eerste wat ze zei was: „Ik heb je weer veel zorgen gegeven, lieve Claude. Vergeef me. Ik geloof, dat het de laatste keer is geweest. Er is iets gebeurd. De zwerver met de witte baard, die ook nu weer ver scheen, is gevlucht. Ik stond hem uit te lachen..." Ducros kuste haar voorzichtig en hij loog dapper: „Ik wist wel, Madeleine, dat je er over heen zou komen. Zo... dat is dan voorbij. Hoe vind ie mijn kerstboom?" „Prachtig, lieveling. Ik heb hem al veel eerder gezien. Erg mooi. Dank je." Ze maakte aanstalten om uit bed te stappen. „Blijf nog' wat liggen, kindje. Het Is toch al laat.We kunnen toch ner gens meer heen vanavond..." H»t gezichtje van Madeleine betrok: ..Maar Claude, het is pas half acht. Ik had gedacht, dat we samen nog een stukje gingen wandelen. Boven dien... het is kerstavond, mijn jongen. Ik zou., ik zou..." ..Fit zou... ik zou... wat zou jij sraag? Zm je graag het stotteren af Ieren en een wandeling willen maken...?" Nu lachte ze voor het eerst, nog wat benepen en schraaltjes. Maar in haar bruine osen kwam meer leven: „Heus, ik voel me uitstekend. Ik zou graag een flinke wandeling maken." Ze keek hem verlangend aan. Hij trok zijn gelaat in de bekende grijns, nam haar in zyn armen en antwoordde: „Als hare hoogheid dan toch wil feesten, weet ik het beter gemaakt. We gaan bij de waard een feestmaal bestellen, dat geserveerd zal worden na de nachtmis..." Een uur later wandelden ze samen onder de fonkelende sterren. Claude had nog kans gezien onge merkt met Martineau te bellen, die hem opnieuw had aangeraden haar zin te doen en optimistisch gestemd was over het verloop van de crisis. Ze staken het dorpsplein over, schaars verlicht door één enkele gas lantaarn. Daar trok Madeleine hem mee de rue du Chateau in. Wilde ze nu inderdaad naar die vre selijke ruïne waar het met kerstmis spookte? Claude poogde zijn opgewekte toon te handhaven, maar van binnen was hij één brok onrust. „Is het hier niet heerlyk rustig, schat?" vroeg ze. „Inderdaad, vrouwke. zo'n wande ling in de kerstavond doet een mens goed..." De heme] weet hoeveel moeite hij had om dit waar te laten klinken. Een seconde later schoot er vlak voor zijn voeten een haas uit het struikgewas. Hij vloekte en daarna hoorde hij zijn hart bonzen. „Kijk hier eens hoe enig. Claude..." Madeleine trok hem mee naar de oude watermolen. Wild en bruisend stortte de bergbeek twaalf meter naar beneden om gillend langs het nu dode rad zijn weg in de nacht te vervolgen. In de verte jankte een hond. De weg werd nu steeds smaller en bochtiger als wilde hij de ontmoeting met het dreigende bos, dat zich nu als een don kere massa vol beangstigende geheimen begon af te tekenen, uitstellen. De klok van de toren van Chateau milia liet tien slagen horen. De laatste stierf weg in de nacht en Claude voel de zich eenzaam. Hij begon te begrijpen waarom die van Chateaumilia het hier lieten spoken: het décor was er voor gemaakt. Het geluid van de jankende hond was nu dichterbij. Een late uil kruiste voorbij. Plotseling stond Madeleine met een wilde ruk stil. Ze trok aan zyn arm en vroeg: „Claude, zie je dat... er... brandt... licht. Ze verwachten ons... kyk." In het vale schemerlicht van de opkomende maan zagen ze de nog vry- wel vormeloze massa van het oude kasteel tegen de andere helling. Vier ramen waren hel verlicht. „Maar, Madeleine, dan kunnen we wel terugkeren. Het kasteel is be woond..." Ze antwoordde niet maar trok hem mee naar de zware, yzeren poort. Toen jubelde ze: „Zie je Claude. Ze verwachten ons. De poort staat open en het licht brandt..." Claude wist niet hoe hij het had. Duizend gedachten stormden door zijn vermoeide hoofd, maar één domineerde er: was zijn vrouw inderdaad ziek? Hij voelde hoe ze hem mee trok. de oprijlaan in. De maan was nu helder: de ruïne begon vorm te krijgen. Ducros zag hoe de oprijlaan bijna vergroeid was met de grasperken. Dood hout knapte onder hun voeten, maar meter voor meter gingen ze ver der. Nu kon hij het torentje van de ruïne zien. De hond sloeg plotseling van janken over in een luid en snel naderbij ko mend geblaf. Het kwam er nog maar aan te kort, zo dacht hij, dat ze wer den aangevallen door een dolle, Duitse herder. Het op hen toestormende dier maakte zich nu los van de nacht. Instinctief bleef Ducros staan. Madeleine trok opnieuw aan zijn arm: „Kom iongen. Ze verwachten ons. De hond verwacht ons ook. Hoor je niet, dat hy bly is. „Maar meisje, luister nu eens..." Toen dacht hij, dat de grond onder zijn voeten verdween. Hij was er op voorbereid geweest met een wilde hond te moeten vechten maar twee meter van hen af stond het grote mon ster plotseling stil. Het begon met de staart te kwispelen, het liep naar Ma deleine toe en likte haar hand... „Ja, je bent braaf," hoorde hij zijn vrouw zeggen. „Je bent braaf. Nu mooi rustig zijn..." Het grote dier bleef naast haar lo pen. Het blafte niet meer. Het was kalm en tevreden. Voor Claude was dit een climax in de beklemming en hij barstte los: „Om Godswil, Madeleine. Zeg me, wat dat te betekenen heeft. Ik begin ook te geloven, dat het hier spookt..." Haar gulle schaterlach weerklonk in het bos. Had hy haar al ooit tevoren zo spon taan horen lachen? Wat was er aan de hand? Welke vreemde machten wa ren hier doende? Vertoefden ze nu beiden op de grens der twee werelden, de reële en de irreële? Juist toen ze het bordes beklommen, ging de grote hoofddeur open. In een zee van licht stond een lange, oude, gebogen man met een witte baard, gekleed in het deftige zwart van de huisbedienden. Claude Ducros voelde zich licht in zyn hoofd. Madeleine trok hem de trap mee op. Toen hoorde hij de oude stem kra ken: „Wees welkom mevrouw, wees welkom meneer. De Here zij gedankt. Ik heb zovele iaren op u gewacht. En nu zijt u er zelf..." De oude had tranen in de ogen. Wezenloos keek Claude toe. hoe Ma deleine haar jas uitdeed. Instinctief volgde hij haar voorbeeld. Nu ging ze naar de deur, rechts in de vestibule en lachend vroeg ze den oude: „Is de vestiaire nog intact?" „Zeker, mevrouw. Vergeef my. Ik ben zo van streek." Zij lieten hun jassen over zijn uit gestoken arm glijden. En inderdaad, achter de rechtse deur bevond zich de vestiaire. Claude meende te dromen. Hoe kon Madeleine weten, dat juist daar de vestiaire was. Hij voelde zich verdwaald in een vreemde wereld, die hij niet kende maar die zijn verstand gevangen hield. Hij probeerde zich met geweld uit de ban der betovering te rukken, maar het lukte niet. Madeleine stak weer haar arm door de zijne. „Kom dan gaan we naar de eet kamer..." Ze liepen de gang in. Hun voetstap pen klonken hol en echoden luid te rug. Hij sloeg geen acht op de familie portretten aan de hoge muren. Toen wierp zijn vrouw een andere deur open. Ze schuurde luid knarsend in haar zware hengsels. Dit bekende ge luid scheen Ducros terug te voeren tot de werkelijkheid. „Madeleine. Het is nu genoeg ge weest. Ik wens een verklaring..." In de eetkamer stond de tafel gedekt voor twee personen. Boven de schoor steen hing een levensgroot geschilderd portret van zijn vrouw. Als om een droombeeld te verdrijven wreef hij over zijn ogen en voorhoofd. Maar het portret hing er nog. Moeilijk stamelde hij: „Madeleine, zeg me..." Toen klonk er een zoete kerstmelo die door het kasteel. Ze vulde de eet kamer en nog steeds verdoofd door de gebeurtenissen van de laatste minuten voelde Ducros zich in een oude leun stoel gedrukt. Naast hem zat Made leine, schuin tegenover hem stond de grijsaard, nog steeds met natte ogen. De oude sprak: „Het is de muziekdoos van uw moe der, zaliger gedachtenis," en hy blikte eerbiedig naar het schildery boven de schoorsteen. Niemand antwoordde. Dücros durfde niet naar Madeleine te kijken. Toen hield de muziek plotseling op. Een lange seconde was het stil. Men hoorde alleen het geruis van de bomen. Weer kraakte toen de stem van de oude bediende: „Ieder jaar rond deze tyd was alleen uw geest hier, mevrouw. U liep door de kamers, u liet de muziekdoos spe len en u zong er bij. Ik dekte dan de tafel maar u at nimmer. Soms bleef u weken, soms maar een paar dagen. Ik bad u te blijven, maar u hoorde me niet. Altijd verdween u weer. Ik heb u gezocht in de bergen, ik heb ge dwaald in de steden, maar ik vond slechts het spook." De koude rillingen gleden Claude over de rug. Heel in de verte hoorde hij Madeleine vragen: „Wie was dan het spook?" En uit de andere wereld klonk de stem van de oude: „Het spook was u, mevrouw." Daarna diende hij de maaltijd op en vertelde hij hoe de ouders van Made leine en haar tweelingzusje waren vermoord door bandieten. De oude had alleen haar kunnen redden. Om haar in veiligheid te brengen had hij haar toevertrouwd aan een bloedverwant, die een reis ging maken. Deze bloed verwant was nimmer terug gekomen, zodat ieder spoor ontbrak. Geleidelyk can voelde Ducros zich weer op twee benen staan. Ook de stem van de notaris, die Madeleine en hem had medegedeeld, dat hun be zittingen zuinig waren beheerd en ze nu plotseling ryk waren had nog uit Je verte geklonken. In de burger lijke stand hadden ze de juiste gege vens gevonden. Voortaan heette zyn vrouw Maria-Magdalena Sophia, Gra vin van Chateaumilia. Ze werd hier mee ook plotseling drie maanden jon ger. Hij verwerkte het allemaal moei lijk en traag. De rollen waren omge keerd. Madeleine daarentegen schrok niet eens, toen al twee dagen later de oude bediende dood op zyn bed werd gevonden. Toen pas ook bekende zy De zwerver uit mijn nachtmerries, die altijd een kind wilde stelen was die goeie, gryze Jean-Louis. Ik spook te bij hem, maar hij spookte by my. Toen ik hem eergister zag, wist ik plotseling waarom hij In myn laatste droom was weggevlucht. Hy komt nooit meer terug, lieveling. We zullen weer gelukkig zijn. Ik wil geen gravin worden. Ik wil Madame Ducros blij ven, zonder meer. Maar ons kasteel tje gaan we samen opbouwen, niet?" Ze nestelde zich behaaglijk op zijn schoot en juist toen werd er voor zichtig op de deur geklopt. De waard kondigde dr. Martineau aan. Claude had hem opgebeld en hij had beloofd een paar dagen vakantie te komen houden in Chateaumilia. Maar pas laat in de avond deed hij een poging alles te verklaren. Ducros vond zijn uiteenzetting zwakjes, maar Madeleine vond zijn betoog erg knap: „Geen enkele wetenschapper wtl de macht van het onderbewustzijn nog ontkennen, maar omdat de ma terie zich juist beweegt op de grens van onze twee werelden en de be schikbare gegevens nog maar heel spaarzaam zijn. durven we er in het algemeen niet mee voor de dag te komen. In dit geval is de kwestie dui delijk en zelfs bijna eenvoudig. Een kind van ongeveer een jaar, dat dus al enig geheugen kan hebben en heel gced in het onderbewustzijn een foto kan hebben genomen van een oude huisbediende wordt door deze huis bediende, die eveneens een uiterst sterk onderbewustzyn heeft, gered. Hun beider onderbewustzijn zoekt en wroet voortdurend. Ergens in het on bekende is er een ontmoeting. Bij de gravin verscheen hij in de nachtmer rie. Als loflijke tegenprestatie ging zij bij hem wat spoken In beide geesten valt het trefpunt rond Kerstmis, hetgeen normaal ,ls gezien het feit, dat het drama ook met kerstmis gebeurde. Omdat uw onder bewustzijn, madame, geen bevredi ging vond, deden zich crises voor op het bekende kruispunt der stromin gen. Bij de dode was dat ook het ge val. Hij meende u te zien Nu krijgt plotseling vlak voor het culminatie punt uw onderbewustzijn volledige vrijheid. We hadden al ontdekt, dat het u tijdens de crises volledig be heerste. Ergo: het moest onder die omstandigheden dus juister en be trouwbaarder zijn dan uw bewustzyn. Het haakte in te Marseille, op het perron, hetgeen ook weer niet be hoeft te verwonderen en alleen al kan worden verklaard, doordat u misschien op die prille leeftijd heel vaak de naam Chateaumilia hebt gehoord". Claude, die vol aandacht had ge luisterd vroeg nu „Prima. Tot zo ver is het duidelijk. Het is nu ook begrijpelijk waarom mijn vrou' me mee sleurde op die nachtelyke wandeling naar het spook slot. Maar.... hoe verklaart u dat juist 'ip het ogenblik, waarop Made leine van haar reisplan afwijkt en in Marseille de trein neemt naar Cha teaumilia Jean-Louis zyn huisje in de steek laat en het kasteel gaat be trekken? Hoe verklaart u het gedrag van de hond? En hoe verklaart u.." Dr. Martineau stak bezwerend beide armen in de lucht. „Mon chèr, op al die vragen moet ik je het antwoord schuldig blyven en voor jullie heeft het geen zin er je hersenen mee te pijnigen. Madame is gezond. Jij bent weer gelukkig en samen bezitten jullie de mooiste val lei ter wereld. Tussen haakjes: mijn zoon, die drie jaar geleden is afgestudeerd zoekt een plaatsje als arts. Hier in Chateaumilia is nog geen dokter. Wat zou je den ken Madeleine sprong onmiddellyk op. „Prachtig dr. Martineau. Uw zoon zal hier een goede toekomst hebben.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1956 | | pagina 7