V" VIER JAAR VIJF burgemeester Onze KATHOLIEKE kan alles MINISTERS Welbewust offer MET HART EN HERSENEN Fris en vaak briljant Terugblik en Uitzicht ENST 4NEN Cheffin Binnenlandse zaken Wederopbouw PB.O. Maatschappelijk werk Onderwijs vernieuwing Bewondering DIT ONMISBAAR DEPARTEMENT! KENNIS EN WIJSHEID ANY URS Kracht irijver MISSCHIEN WEL HUIZEN 55 Portret Romme De juiste man Er is gebouwd Een eigen huis Zes dagen in historisch torentje De grote sociale voorvechter van de K.V.P. Ononlgonnen gebied Wie zegt „A. C, de Bruyn zegt ook Karakter Al een kwart-eeuw excellent DRIE TELEFOONS Guirlanden Als fabrikant Twee afdelingen Unieke prestatie RUSTIG OORDEEL Een minister in een korte broek „MR. CALS PAST NOG IN DE SCHOOLBANKEN Pracht erfenis Groot prestige In vogelvlucht Vvelomvattend Niet ongebruikt Nog meer „zorg Zijn kwaliteiten ZETELVERDELING DAGBLAD DE STEM VAN ZATERDAG 9 JUNI 1956 ORWEGEH ding diploma. IS' een be en goed ngaan. leningen kheden Iding van king) te iellng van eeizaken de linker* nr. B/4. fles stuur. nsioen- werk- >k. Van uhvotAg* ing Personnels- en, heeft in d. en de ex- oed loon en schriftelijk Teteringse- g, 8 j. prak- )ot handels- op, verkoop, et een hem istrie. an dit blad. renbovenkle- richten af- lekwame en eisjes. fan dit blad. (fabriek EOEFENDEN doeltreffen- enkele plaat sbaar. WORDEN t schriftelijk soneelszaken. ,.Onze burgemeester kan alles Een merkwaardig ant- woord, gegeven aan journalisten door de gemeente-secre- tare van Bergen op Zoom, toen in de zomer van 1952 ir. H. B. J. Witte bleek te zijn aungezocht om in het kabinet „een" plaats te gaan bezetten. Een paar uur later was de kabinetsformateur minder geheimzinnig. Hij verklaarde „Misschien kan meneer Witte ivel huizen bouwen". allerbeste figuur naar voren te schuiven, mogen we aan de hand van getallen en feiten vast stellen, hoe voortreffelijk die keuTie is geweest. Het voorzichtige woordje „mis schien" is er sindsdien helemaal af! Bij die huizen is echter nog aanzien lijk wat gekomen: fabrieken, boerde rijen, scholen en kerken. Vóór 1952 voerde burgemeester Witte wel eens het woord op een vergadering of een congres. Met verbazing die weldra omsloeg naar bewondering beluister den we toen verschillende malen zijn heldere en krachtige betogen. Hij pleitte dan doorgaans voor opvoering van het aantal te bouwen huizen en hij brak een hele serie lansen voor „het goede (bewoonbare) huis". Hoe wel hij in die dagen stuurman aan de wal moest worden genoemd, kreeg men toch nooit de indruk, dat ir. Witte niet héél precies wist, wat hij beweerde. Integendeel, toen in 1952 ge zocht werd naar de juiste man voor het bestrijden van de woningnood en voeg daar rustig bij bestrijding van de werkloos heid, wisten Drees en Staf heel goed, wie men op staatsvijand nummer één moest loslaten. Na tussen haakjes te hebben opge merkt, dat de KVP de benaming „staatsvijand nummer één" op haar naam heeft staan en daar aan derhalve de conclusie vast knopend, dat diezelfde KVP niets anders kon doen dan de Onder minister Witte werden ruim 250.000 huizen gebouwd. Het jaar lijkse bouwprogramma werd van 55.000 opgevoerd tot 70.000 cn het is met uitzondering van een betrekke lijk kleine tegenslag tengevolge van de jongste barre winter nog gereali seerd ook. De industriële boiiw steeg in enkele jaren tijds met meer dan 100 percent, de scholenbouw eveneens. In den lande verrezen ongeveer 400 nieuwe kerken, 1500 scholen en 3500 boerderijen. De oorlogsschade werd afgewerkt in een voor ons land onge kend hoog tempo. Zo kon het gebeu ren dat de zo plotseling ontstane noodtoestand na de februari-ramp van 1953 kon worden opgevangen. Op een enkele uitzondering na wist minister Witte ook deze diepe wonde te helen! Als we tenslotte nog releveren, dat de export van bakstenen op aandrang van deze bewindsman werd beperkt, dat hij tweemaal een (naar zijn mening te geringe) ver hoging van de huren wist te berei ken (met compensatie voor de huurders) en dat ir. Witte de ge wone man de kans gaf een eigen huis te bouwen, dan kan men slechts zeggen: laat ons van harte hopen, dat minister Witte op zijn zetel terugkomt. Een veelzijdig politicus, nog staande in het volle en zo snel stromende politieke leven van onze tijd, als professor Romme uit te schilderen in een „radio portret", is een bijzonder moei lijke opgave. Een uitermate be kwaam en ervaren man als Tom Bouws is echter gegarandeerd in staat om Romme als strijder, voorman en vriend boeiend te schilderen. Het onder zijn regie uit te zenden klankbeeld heeft als „medewerkenden": Z.Exc. prof. dr. L. Beel, pastoor dr. A. Olierook, de heer J. Lücker. verschillende leden van de Tweede Kamer en enkele func tionarissen van de KVP. Dr L ,T M Beel, sinds het overlijden van Mr. van Maarseveen minister van Binnenlandse Zaken, is typisch een man die achtervolgd wordt door zijn eminente kwaliteiten. Het mag van hem bekend ver ondersteld worden, dat hij zijn hart heeft verpand aan zijn professoraat te Nijmegen, waar hij met zijn gezin woont. Dat hij desalniettemin zes van iedere zeven dagen van de week in Den Haag verblijft en 's-morgens vroeg tot akelig laat in de avond werkt in het historisch, torentje" betekent voor hem het brengen van een welbewust offer. Maar hij doet dat, zoals alleen mensen als Beel dat kunnen: met een zo vol strekte overgave, dat men ,,het offer' slechts kan bevroedgn en aan de buitenkant alleen vriendelijk optimisme en onverwoestbare werklust aanschouwt. Niemand zou het vandaag de dag in zijn hoofd halen te beweren, dat onderwijs en gezondheidszorg behoren te vallen huiten de rechtstreek se en daadwerkelijke belang-, stelling van de regering. Sterker nog iedere Neder lander is heilig overtuigd van de noodzaak een depar tement van Onderwijs (Kun sten e:i Wetenschappen) en van VoEtsgezondhe'd (en Sociale Zaken) in stand te tonden. Het zou echter aan de na-oorlogse KVP beschoren zijn gestalte te ge ven aan de gedachte, dat ook het maatschappelijk werk een eigen de partement behoort te bezitten. In de P fie de naam uitspreekt van A. C. de Bruyn, zegt tezelf dertijd „Karakter"De romancier Bordewijk zou een kei-hard boek over hem kunnen schrijven. Dut zou hon derden boeiende bladzijden kunnen opleveren over een wonderlijk harmonisch samengesteld sociaal wezen, die raak het hart liet redeneren zonder het versland stil te leggen en die de ijzeren wetten van de logica buigzaam wist te maken door de warme gloed van zijn hart. De Vakverenigingsleider A. C. de Bruijn was al een nationale figuur voor hij geroepen werd tot het mi nistersambt. De arbeiders, wier be langen hij vanaf 1925 als voorzitter van het r.-k. Werkliedenverbond (la ter de KAB) zo onvermoeibaar en ta lentvol verdedigde, droegen hem op de handen. Zij en met hen alle wel denkende vaderlanders zagen de ti tel Excellentie als een volkomen na tuurlijk verlengstuk voor de man, die als persoonlijkheid én in zijn werk meer dan een kwart-eeuw letterlijk „excelleerde". Op 2 september 1952 deed A. C. de Bruyn zijn intrede in de regering. Hij werd beëdigd als Minister voor de Publiekrechtelijke Bedrijf organisatie, tevens belast met de bezitsvorming en de productiviteitsbevordering. Hij kreeg geen „eigen" departement en werd ondergebracht „in een bureau met drie telefoons" op het departe ment van Economische Zaken. We kunnen ons voorstellen, hoe de man die in de hongerwinter vanuit Utrecht per fiets naar Den Haag en Amsterdam ging om mee te werken aan de voorbereiding van de Stich ting van de Arbeid (hij was toen bij na zestig) de verworven wijsheid en mildheid, eenvoud en werkkracht ten- volle in het geding wilde brengen vanaf het allereerste uiir, dat hem de kans werd geboden op de hoogste post leiding te geven aan de ontwik keling van gezond-christelijke soci aal-economische verhoudingen in het land. Hij begon zijn gigantische taak met in de volle zin van het woord „NIETS" en na vier jaar kunnen we met open eerbied voor deze nog lang niet moe-gestreden vechtjas zeggen: „hij heeft er waarachtig veel meer dan IETS van gemaakt". stuk alleen. Wanneer hij zich na de verkiezingen, bijna zeventig jaar oud, uit het actieve politieke leven zal terugtrekken, dan kan hij zijn opvolger wellicht geen „eigen de partement" aanbieden, maar hij zal hem in ieder geval een erfenis na laten, waarvan het vruchtgebruik niet slechts de arbeiders maar ook de werkgevers welkom en tot voor deel zal zijn. We zijn er volkomen zeker van, dat hij tot aan zijn laat ste ademtocht de KVP en de KAB nog vele kostbare adviezen zal ge ven en dat talloze anderen na hem tot in lengte van jaren zullen kun- niets". nen profiteren van de door deze „dienaar en frontsoldaat" gekweek te goodwill. persoon van minister mr. F. J. van Thiel kreeg Nederland zijn eerste regeringsman voor Maatschappelijk Werk. Hierm -e werd erkend, dat vele so ciale wetten in het verleden wél de materiële nood in velerlei opzicht hadden gelenigd of doen verdwijnen, maar dat aan de andere kant het razende tempo van onze tijd een enorm aantal maatschappelijke won den had geslagen, die om verzorging en genezing vroegen. Het „nieuwe" terrein was zo breed en diep, dat het in 1952 geschapen departement van Maatschappelijk Werk reeds na vier jaar volslagen onmisbaar is gewor den. Nu de verkiezingen zo dicht voor de deur staan is het goed en redelijk om even stil te staan bij de resulta ten van vier jaar departementale ar beid op dit tot voor vier jaar nog nagenoeg onontgonnen gebied. Na tuurlijk behoeft men er geenszins blind voor te zijn, dat juist het „le vend zijn" van de nieuwe maatschap pelijke koers binnen de allerhoogste politieke katholieke kringen de ge boorte van het nieuwe departement met zich mee zou moeten brengen. Het is dus zeker niet het warm klop pende sociale hart van net Helmondse raadslid mr. F. J. van Thiel alleen geweest, dat de eerste stoot gaf. Hoogstens mogen we zeggen, dunkt ons, dat het de invloed was, die mr. van Thiel toen reeds samen met an deren op de „vormgeving" van de sociale actieve politiek deed gelden, waaraan we tenslotte mede dit thans als onmisbaar erkende departement te danken hebben. Als we nagaan, wat hij als fabri kant reeds in praktijk moet hebben gebracht om in de jaren 1948 - 1952 zonder de minste schroom als lid van de Tweede Kamer te kunnen en mogen optreden als de grote sociale voorvechter voor de KVP, dan vinden we het vanzelfsprekend zijn naam te rug te zien als voorzitter v.d. centrale Raad voor Gezinsverzorging in Ne derland en als voorzitter van de Ka tholieke Nationale Gezinszorg. Uit dit alles groeide als het ware op geheel natuurlijke wijze zijn geschiktheid tot het bekleden van de allerhoogste functie in het maatschappelijke werk en dienovereenkomstig mocht de KVP en mocht het kiezerskorps verwachten dat de bejaarden en de asocialen, de gebrekkigen en vluchtelingen, de ge- repatrieerden en de woonwagenbewo ners om maar niet te spreken van de talloze „gezinnen in nood", deugde lijk en doeltreffend zouden worden ge holpen bij het (her-) innemen van de hun toekomende plaats in onze maatschappij. Het ontzagwekkende werk van minister van Thiel kunnen we splitsen in twee grote afde lingen: maatschappelijk werk en maatschappelijke zorg. Hij zorgde bij de eerste afdeling voor de zo noodzakelijke ontplooiing van de gezinshulp. Met name werd in 1956 een bedrag van 3 miljoen gulden aan subsidie voor dit werk uitgetrok ken. De gezinsraad kwam tijdens zijn bewind tot stand. Dit orgaan geeft adviezen aan regering en particulie re instanties. Bij deze raad is ook het vraagstuk van het vrijwillig be schikbaar stellen van woonruimte (aan toekomstige of jonge gezinnen) in studie. Een ander doch niet min der belangrijk werk is de bejaarden zorg, waarvoor in 1956 1 miljoen werd uitgetrokken. Voor de duizenden ge- repatriëerden uit Indonesië was er een bijna even groot bedrag en voor oprichting en instandhouding van wijkcentra en buurthuizen, kwam zelfs een post van 1.320.000 op de begro ting. Vermelden we tenslotte de fikse be dragen. die besteed zijn en nog wor den aan wetenschappelijk onderzoek in de z.g. ontwikkelingsgebieden, dan zijn we voor de afdeling „maatschap pelijk werk" al aan een bewonderens waardige lijst toe. De afdeling „Maatschappelijke zorg" is minder spectaculair, omdat het hier gaat om een groep personen, die door bijzondere omstandigheden in financiële nood kwamen te ver keren. De watersnoodramp van 1 fe bruari 1953 gaf dit departement he laas alle denkbare kansen om zich te weren. Het feit, dat de hulpver lening voor alle lagen van de (ge troffen) bevolking snel en bevredigend werkte, werd eigenlijk door de mees te mensen zo als vanzelfsprekend op gevat, dat we er nauwelijks bij stil gestaan hebben, dat hier sprake is van een unieke prestatie van het de partement, dat nauwelijks begonnen, al gesteld werd voor een gigantische taak, die de nodige jaren ervaring best zou hebben kunnen gebruiken. Het is tóch allemaal prachtig gelopen bijna geruisloos zelfs, hetgeen in we zen het grootst denkbare compliment is aan minister van Thiel en zijn medewerkers. Men kan dr. Beel niet beter „uittekenen" dan door middel van zijn politieke carrière. In 1942 was hij ge meente-ambtenaar in Eind hoven, namelijk hoofd van de afdeling Sociale Zaken. MR. F. J. VAN THIEL Warm-kloppend hart Wanneer cijfers dan al het een en ander kunnen duidelijk maken, zo zouden we het kunnen stellen' dan kan men Minister de Bruijn riik omhangen met guirlanden van wel sprekende getallen. Hij wilde een sociale rechtsorde, die met de diepstreikende wortel zou voortko men uit de beginselen van „Rerum Novarum" en „Quadragesimo An no", zich ervan bewust, dat de per soonlijke verantwoordelijkheid van arbeider en werkgever voor het al gemene belang vertrekpunt en einddoel vormen van een verant woorde sociale rechtsorde. Hij wil de tussen de grote gemeenschap „Staat" en de afzonderlijke perso nen een welgeordende natuurlijk- groeiende gemeenschap binnen de bedrijven, als hechte onderbouw voor het monumentale Publiekrech telijke Bedrijfsorganisatie. Met 1 hoofdproduktschap, 14 pro- auktschappen, 28 bedrijfschappen en 2 hoofdbedrijfschappen te weten dus 4o „schappen" in totaal heeft hij bewezen, dat zijn monument nu reeds meer bezit dan basis en voet- Men heeft met goedaardige humor wel eens beweerd, (naar gezegd wordt, was dat in de Haagse wandelgangen) dat Minister Cals nog best in de schoolbanken past. Daar is dan geen grein kwaad mee bedoeld aan het Ministeriëel gezien komt mr. J. M. L. Th. Cals uit de school van zijn ambtsvoorganger prof. Rutten, onder wie hy van 1950 tot 1952 staatssecre taris was. Daarvoor had hij als lid van de Tweede Kamer twee jaar lang de gelegenheid parlementaire ervaring op te doen. Zyn sprankelende rede-i voeringen en zijn flitsende vorm in de debatten zijn daar om te bewijzen, dat hy die twee jaar beslist niet ongebruikt liet voorbijgaan. Een minister in een korte broek Dit ongewoon schouwspel bood de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, mr. Cals, toen hij uit handen van de commissaris der Katholieke Verkenners de zilveren Vlaamse gaai mocht ontvangen we gens zijn grote verdienste voor de beweging. Nu is het zo ongeveer een wet van Meden en Perzen, dat men in het spreken zo „excellent" mag zijn als men wil, het is bepaald even zeker, dat kennis en wijsheid gevoegd bij daden om het woord te onderstrepen vjnvoorwaardelijk de basis moeten le veren om in de Kamer(s) te worden aanvaard. Of dat het geval is, blijkt Joorgaans wel bij de behandeling van ie begroting of bij het verdedigen /an een belangrijke nota. Over dit alles heeft minister Cais alles behal ve te klagen. Integendeel, zijn soms 'eer fel en bij tijd en wijle zelfs „jon- ;ensachtig" optreden wekt duidelijk ympathie en wordt altijd weer ge- chraagd door wat hij presteert. Van- 'aar door alles heen en boven alles it: Cals heeft zich in vier jaar tijds m uitermate groot prestige verwor- an. De lijst van wat hij in zijn 4-jarige periode als minister ter hand nam, voorbereidde of ten uit voer bracht, kan men zonder enige aarzeling indrukwekkend noemen. Het aantal scholen is onder zijn be wind (om maar wat te noemen) opzienbarend toegenomen: lagere onderwijs 480, buitengewoon lager onderwijs 89. uitgebreid lager onderwijs 40, nijverheidsonderwijs 119, middelbaar cn voorbereidend hoger onderwijs 110. Bovendien zijn 97 op de lopende begroting nog nieuwe scholen opgenomen. Om in vogelvlucht de activiteit van mr. Cals te overzien is alleen beperkt mogelijk. Hij heeft namelijk zoveel (mede) tot stand gebracht, dat we beslist een pagina nodig zouden heb ben om bij benadering te kunnen streven nahr volledigheid. Volstaan we dus met het noemen van enkele belangrijke punten. Tijdens zijn bewind kwam een ver betering tot stand voor de subsidie regeling ten aanzien van avondlycea (van 70 mille gestegen tot ruim 9 ton). Het aantal leerlingen voor voortgezet dagonderwijs steeg van 359.000 in 1947 tot 481.000 in 1956. Deze stijging is vooral te danken aan afschaffing van schoolgeld voor leer plichtige jeugd en aanzienlijke ver mindering voor andere schoolgelden. De studietoelagen breidden zich in vier jaar tijds uit van 4 miljoen tot ruim 10 miljoen gulden. Er werden tal van maatregelen genomen om het tekort aan onderwijzers te be strijden (spoedcursussen, vrijstelling of uitstel van militaire dienst e.d.), een volledige „ontknikking" van de onderwijssalarissen kwam tot stand. De wetenschap kreeg de be langstelling van mr. Cals in adres van de jonge functionaris (geboren in 1914), van wie ook de oudere politici graag verklaren, dat hij fris en vaak bril jant is. het bijzonder wat betreft de uitbreiding en de vernieuwing van personeel en apparatuur. Ook werden grote bedragen ge ïnvesteerd in een nieuw T.H.- complex te Delft (19 miljoen gulden). Voor de studenten kwamen er beurzen, eettafels, sportvelden en goede huisves ting. Jeugdvorming en volksontwikke ling kregen in de vorm van subsi dies een ruim aandeel. Gezinsver zorgsters kunnen daar evenzeer over meepraten als beheerders van bibliotheken. Voor sport en licha melijke opvoeding werd ruim 8 ton beschikbaar gesteld. Kunst en cultuur is een veelomvat tend terrein. Noemen we slechts de wet Raad voor de Kunst, de in 1953 ingediende Omroepwet, het Televisie- besluit, de ingediende Monumenten wet en het ontwerp Natuurbescher mingswet. Ook hier is de stijging van de subsidies verheugend. Opera en ballet, toneel en film, musea en bi bliotheken zyn daar goed mee ge weest. Als we tot slot dan nog memoreren: het kweekscholenplan, de nota's over het technisch onderwijs, wet oprich ting tweede Technische Hogeschool en de wet oprichting Kernreactor (in totaal werden niet minder dan 40 wetsontwerpen afgehandeld en zijn nog 15 ontwerpen in behandeling), dan mogen we tot besluit nog wel even terugkomen op de aanhef van dit artikel: deze briljante KVP-mi- nister heeft zijn tijd beslist niet on gebruikt voorbij laten gaan. Daarna werd hij advocaat en procureur. In die dagen vroeg Minister Boeijen in Londen hem een rapport over de verzorging van oor logsslachtoffers enz. Hier ligt eigenlijk het begin van zijn nieteoor-achtige opgang naar de meest verantwoorde lijke functies in den lande. De militaire commissaris in Noord brabant trok hem aan als adviseur. Minister-president Gerbrandy bood hem de portefeuille van Binnenlandse Zaken aan, die hij na lange aarzeling aanvaardde. Zijn rustig oordeel en zijn taai vechten voor wat hij zag als goed en rechtvaardig was bijna spreekwoordelijk in parlementaire kringen. Niemand vond het dan ook „vreemd" toen dr. Beel reeds in 1946 optrad als premier. Twee jaar later vertrok hij naar Indonesië, eerst als gedelegeerde van het opperbestuur en kort daarop als Hoge Vertegenwoor diger van de Kroon. Het heeft zeker niet aan hem gelegen, dat zijn beslis te denkbeelden over de vorming van een federatie van deelstaten in zui vere verhouding tot Nederland geen werkelijkheid is geworden. Dr. Beel ging als juridisch specia list naar de Nijmeegse Universiteit. Daar bracht hij jonge mensen weten schap bij, maar op de eerste plaats waardigheid en christelijk bewust zijn. Deze arbeid is hem zeker zo liet als welke functie in het landsbestuur dan ook. We zeiden het reeds: zijn kwaliteiten achtervolgen hem. Toen de ontijdige dood van minister van Maarseveen ons in diepe rouw dom pelde, werd dr. Beel weer terug gehaald uit de stilte van zijn werk kamer. Opnieuw betrad hij zijn „to rentje" en al is het bekend, dat hij na de verkiezingen weer naar Nijmegen terug hoopt te gaan, we moeten in alle eerlijk heid getuigen: moge de katho lieke politiek nog lang van deze Om nog bij wijze van voorbeelden en tot slot een paar onderwerpen van deze „zorg" te noemen: er is een bijzondere voorziening getroffen voor de blinden (vaste uitkeringen) en tot tweemaal toe werd de wet buitengewoon, pensioen voor ver- zetsslachtoffers verbeterd (per jaar gaan nu 6 miljoen guldens meer naar deze groep). Over de ongeveer 16.000 Ambonezen, die in ons land verzorgd worden, behoeven we thans en hier niet veel meer te schrijven: iedere Nederlander be seft tenvolle, wat aan offers en goede organisatie wordt geëist om dit werk naar een goed einde te in vele opzichten „voorbeeldige kunnen brengen. Imens" genieten. Onderhand zullen alle lezers wel weten, dat we op 13 iuni naar de stembus gaan, om de Tweede Kamer te verkiezen. Voor lopig is dat nog een Tweede Kamer van honderd leden. Die honderd dames en heren zullen dan bijeenkomen, om een voor stel tot grondwetsherziening te behandelen, dat de Kamer uit breidt tot 150 leden. Er is geen reden om aan te nemen, dat dit voorstel de vereiste meerderheid van twee-derde der 100 stem men niet zal halen. Zodra een op 14 juni nieuw te kiezen Eer ste Kamer het ontwerp ook met twee-derde-meerderheid zal hebben goedgekeurd en ook hieraan valt nu niet te twijfelen zullen er nog eens 50 gekozenen aan het getal van 100 worden toegevoegd. In de cijfers van 1952 weerspiegel de zich een voor ons land nogal op zienbarende verschuiving. De P.v.d.A. won niet minder dan 3 zetels door een percentage-sprong van ruim 25 op ruim 28 procent der gezamenlijke stemmen. De K.V.P. daarentegen kreeg twee afgevaardigden minderen een daling in percentage van 31 tot 28.6, waarmee ze iets beneden de P.v.d.A. kwam. Dat zat 'm voor een deel in het succes van de Weiter- partij, die één zetel won en van 1.3 procent op 2.7 procent klom. En dat zat 'm ook in een stukje doorbraak naar de P.v.d.A. Hoeveel dat precies geweest is, kan op verschillende ma nieren met verschillende uitkomsten berekend worden. We zullen ons daarin niet verdiepen. We stellen al leen vast: De K.V.P. kreeg een flinke douw, de doorbraakmannen voelden zich aangemoedigd. Het stemmen percentage van de P.v.d.A. in Bra bant steeg van 10.5 op 15 procent, m Zeeland van 24.4 tot 28.1 procent. In een stad als Tilburg ging de sprong zelfs van 12.4 tot 22.8 procent, in Oos terhout van 4.8 op 11.38 procent, in Roosendaal van 11.9 op 18.2. In andere plaatsen van onze gewesten waren de verschillen niet zo geprononceerd, maar vooruitgang was er toch overal voor de P.v.d.A. Men mocht dit verschijnsel niet ne geren noch bagatelliseren. Ommekeer Twee jaar later viel er echter al ommekeer te bespeuren bij de Staten verkiezingen. De K.V.P. herstelde zich bijna volledig en behaalde 31.5 pro cent van de uitgebrachte stemmen, waarmee ze weer duidelijk ais de grootste partij in den lande paradeer de. Ook in Brabant kwam de K.V.P. haar inzinking goeddeels te boven. Het percentage steeg flink van 69.8 op 75.8 procent. De P.v.d.A., hoewel teruggevallen van 15 op 13.5 procent behield niettemin een sterker positie dan vóór 1952, waaruit moest worden geconcludeerd, dat ze nog altijd bas tions behield voor een nieuwe op mars. Sindsdien is er echter nieuw élan gevaren in de K.V.P. De grote leden slag van 8 maart 1955 leverde daar voor wel het klinkendste bewijs. Er is in deze verkiezingscampagne op verschillende plaatsen ook een pro- paganda-geestdrift vertoond, welke 't beste belooft. Bovendien wordt de K.V.P. niet meer geteisterd door dissidentie, want de teleurgestelde K.N.P.-ers, die zich nu met anderen in een tweetal nieuwe partijtjes verschanst hebben, schatten we niet groot in aantal. Voorspelling Bij voorbaat verklarend, dat we ons heel sterk kunnen vergissen, wil len we ons toch aan een prognose wagen. In de richting van het rood-radi- cale volksdeel verwachten we zeker wel stemmenwinst voor de P.v.d.A., te meer omdat de C.P.N. erin geslaagd is de Socialistische Unie, een radicaal, rood partijtje van het verkiezingsveld weg te manoeuvreren. Een deel van deze lieden heeft de ontstemming over deze manoeuvre al duidelijk doen blij ken en zij hebben nu geen andere uit wijkmogelijkheid dan de P.v.d.A. Het zelfde geldt voor communisten, die de bokkesprongen ten aanzien van Sta lin niet hebben kunnen volgen. We zien ook nog wel mogelijkheden van winst voor de V.V.D., speciaal van niet-katholieken, die vier jaar geleden Weiter hebben gestemd, van hen, die teleurgesteld zijn over de houding welke de P.v.d.A. aannam in het crematiedebat, en in het alge meen van hen, die een partij willen stemmen, welke niet in de regering vertegenwoordigd is. Misschien dat de A.R. van een en ander iets te lijden zullen hebben. Bovendien treedt het Gereformeerd Politiek Verbond weer op, dat in 1952 ruim 35.000 stemmen haalde. De C.H.U. is een rustig voortlevende par tij, die zich wel zal handhaven op hetzelfde peil, evenals ds. Zandt en de zijnen. Wat de communisten betreft, zou ons een teruggang van 2 zetels niet verbazen. We zijn dan zo vermetel om ons in onderstaand staatje aan een voorspelling te wagen. Maar men moet er ons niet aan opknopen! (Tussen haakjes zeteltal na vergro- ting van de Kamer). K.V.P. 1948 1952 prognose '56 32 30 33 (49) P.v.d.A. 27 30 31 (47) A.R. 13 12 11 (16) C.H. 9 9 9 (13) V.V.D. 8 9 10 (15) COMM. 8 6 4 6) Staatk. Geref. 2 2 2 3) K.N.P, 1 2 Ger. Pol. Verb. 1)

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1956 | | pagina 9