jPagklai) Üe Sfetn Grote kansen voor de Strijdende Kerk van Azië 1 Raas-daad Ziet, Ik Ben Verrezen! PAASGROET BOEKENPLANK DEKKERS DE VERRIJZENIS VAN DE KARDINAAL Daasexpositie De plechtigheden van de Paaswake MODERN WONEN PAASGIFT VAN KATHOLIEK NEDERLAND GEVRAAGD Bekeringswerk kan hier een grote vlucht nemen Gehard door de beproevingen Nu jubele het Engelenkoor 15 VIJFDE BLAD ZATERDAG 31 MAART 1956 15 Licht, vlug en teer De wereld roept om hulp van 28 maart tot 3 april 2de Paasdag geopend van 2-5 uur TEL. 8941 Dordrecht Bagijnhof 10 WAT vreugdevol ontwaken moet dat geweest zijn in het donkere rotsgraftoen de ziel van Christus terugkeerde naar het dode lichaam! De ver starde ledematen werden van nieuw leven doorstroomdde vale doodskleur week voor de frisheid van de levenslente en vanuit de vijf wonden straalden de lichtbundels van Zijn ver heerlijkte mensheid. Toen is Hij als overwinnaar naar buiten ge treden, ongehinderd door de zware steen of door de gewa pende bewakers. Een verhaal van Ruth Schaumann, vertaald door Wies Moens Liturgische Kalender In ons overzicht over de toestand van de katholieken in Korea heben we dezer dagen enkele cijfers vermeld: van de circa 20 miljoen Koreanen in het, vrije deel zijn er 220.000 gedoopt. Er is een uistekendegehardein vervolging en oorlogsmoeilijkheden opgegroeide élite van ongeveer 1000 inheemse priesters, broeders en zusters. Het moet de Nederlandse katholieken, die in de loop der laatste 25 jaren het Sint-Petrus Liefdewerk hebben ge steund in zijn acties tot vorming van inheemse clerus, tot grote voldoening en dankbaarheid stemmen, dat er in die jaren een aantal seminaristen en studenten zijn opge leid met behulp van een Nederlands fonds. Enkele van deze priesters zijn als martelaren gestorven tussen 1950 en 1953, tijdens de bloedige Koreaanse oorlog, doch een twintigtal iverkt thans in de zielzorg en het onderwijs. In het mede-lijden dezer passie- dagen en in het glorierijke licht van Pasen zouden wij allen, die méér aan aards bezit heb ben (hoe eenvoudig wij ook leven) dan de „rijksten" onder hen, deze prachtige christen heid toch zeker willen helpen? Ook de kleinste gift is voor de mensen over wier godsvrucht en... ellende in nevenstaand ar tikel wordt gesproken, de steen of de plank van een woning, een bord vol eten, een leerboek. Zij wordt, bijeengeteld tot een gave van ons allen, een mach tig blijk van solidariteit en dank en bewondering een helpen de hand van het rijke westen, die ginds een veelvoud beteke nen zal van wat het ons kost, haar even uit te steken! Men kan zijn gave storten op giro 34348. t.n.v. „r.-k. Huisves tingscomité," Den Bosch. De centrale figuur van het Koreaan se Episcopaat, mgr. Paul Ro de bisschop van Seoul die onlangs Ne derland bezocht heeft en die velen uwer gehoord of gezien zullen heb ben voor de KRO en Televisie is bijzonder trots op deze kern van „Nederlandse" helpers. Hij heeft echter met de grootste nadruk verteld, dat zijn bisdom waar zich tal van vluchtelingen en ont heemden uit de noordelijke (commu nistische) gebieden bevinden, beke ringskansen biedt als zelden. „Nog nooit was de oogst zo groot, de aan knopingspunten tot welwillend contact met andersdenkenden en heidenen zo veelvuldig als in deze moeizame ja ren van wederopbouw en uitgroei. Door onze handicap: het gebrek aan priesters, zusters en onderwijzers, be ter gezegd het gebrek aan seminaries en opleidingsscholen als éérste mo gelijkheid tot het scheppen van nieu we hulpkrachten deze handicap dreigt ons werk te verlammen." OFFERS Het hout, waaruit vele priesters en gelovigen van deze nieuwe bloeipe riode der Koreaanse christenheid zijn gesneden, blijkt hard maar edel. De tragische beproevingen der oorlogs jaren. waarin duizenden niet alleen elk bezit, maar ook gezondheid, kin deren. toekomst of zelfs leven ver loren, hebben getoond tot welke weer stand en offers deze mensen bereid waren. Niet tevergeefs hebben de priesters en missionarissen in de na vrante omstandigheden, waarin vele jonge parochies kwamen te vertoe ven, een beroep gedaan op het voor beeld der Koreaanse martelaren uit vroeger eeuwen: er is op dat vreem de, verre schiereiland immers een aparte ,,kerk van martelaren" ont staan, waarover het westen veel te weinig weet. Monseigneur Ro heeft ons bijvoor beeld verteld over de bevindingen welke de bevrijders van de Noord- Koreaanse hoofdstad Pyong-Yang op deden, tijdens de korte periode, dat de UNO-legers erin slaagden de com munistische troepen uit die hoofd stad te verdrijven (naderhand keer den zij daar helaas weer terug). In Pyong-Yang was sedert mei 1949 geen enkele priester meer aanwezig. De bisschop, de inheemse clerus, de bui tenlandse missionarissen en zusters waren verbannen of gearresteerd. Velen hunner zijn naderhand ver moord, of spoorloos verdwenen. To enin de herfst van 1950 de UNO- troepen, gevolgd door een tijdelijk ci viel bestuur van Zuid-Koreanen, de hoofdstad bevrijd hadden, werd ook een poging gedaan om het kerkelijk leven weer op gang te brengen. De Altaarlamp in de kathedraal was an derhalf jaar van te voren geblust, het tabernakel geplunderd, de kruis beelden en heiligenbeelden verwijderd van de kathedraal was eerst een mi litair bureau, later een school ge maakt. Kelken en monstransen waren echter door enkele gelovigen met le vensgevaar verborgen, als kostbare kleinoden van Christus' kerk gekoes terd. „Het enige sacrament, door de clandestiene katholieken van Pyong- Yang toegediend, was het doopsel." ONTROERING Toen kwam de tijdelijke bevrijding en op Missiezondag 22 oktober 1950 werd voor het eerst weer de Mis op gedragen in de geschonden kathedraal der rode hoofdstad. Gelovigen kwa men van heinde en ver, uit ruines van dorpei. en woningblokken, uit het leger, uit de bureaus van blank per soneel, (Amerikanen, Ieren, Fran sen). Het was een unieke plechtig heid. Toen in deze eerste mis de kelk werd opgeheven bij de Conse cratie, stonden de christenen van Pyong-Yang roerloos met starre ogen bij het altaar ogen waaruit later de tranen drupten van dank, glorie en rouw om hun vele doden. Een Amerikaans marine-aalmoeze nier, die getuige ./as van deze tref fende plechtigheid, verklaarde later, dat hij nog nooit ter wereld zulk een verheven en juichend „Gloria" en „Credo" had horen zingen als hier, temidden dezer armoedige, primitie ve mensen, waar uit het niet een koor van wel 100 jonge mannen en vrou wen geimproviseerd was, dat de li turgische gezangen werkelijk „bad" in een overgave, fierheid en vrij heid als het westen nauwelijks kent. Na de mis, aldus deze getuige kwam een oude catechist op ons af om ons te danken en terwijl hij sprak begon hij zo te huilen dat hij van emotie in elkaar stortte en wegge voerd moest worden. Zijn conclusie „Wie dit heroïsche geloof van nabij gezien heeft, weet dat deze geloofsgenoten onze naaste verwanten zijn, ons trouw bleven, zich solidair verklaard hebben met de Paus en de moederkerk wat er ook met hen mocht gebeuren. Laten wij, van onze kant, door een greintje sympathie en bewondering voor zul ke mensen, tenminste tonen, dat wij solidair zijn met hen en hen onze hand toestrekkén tot steun." (Advertentie) Liedje, dat de kinderen in de Spaanse provinci Segovia, op Paasmorgen langs de huizen zingen. Hoe heerlijk is dit morgenuur, als bloemen licht! 't Is Pasen! Vier blij dit feest, mijn beste buur, ik wens U zalig Pasen! Dit wens ik allen, voor en na, maar aan mijnheer Pastoor het eerst, en dan aan Vrouw' Justitia, die in dit dorp rechtvaardig heerst. De koster wens ik 't vlak daarna, hoe dankbaar ben ik hem! Hij zingt zo mooi Halleluja op 't koor met hoge stem! Hoe heerlijk is dit morgenuur nu Christus is verrezen, de lucht is als de bloemen puur, vier vrolijk feest, mijn beste buur, en laat ons dankbaar wezen, want Christus is verrezen! (Overgenomen uit „Het Jaar van den Heer" door Gabriel Smit) Van Stolpe. de Zweedse bekeerling, zlJn in het Nederlands al enkele ro mans en zijn Jeanne d'Arc-biografie vertaald. Het is geen wonder, waar Stolpe een boodschap heeft voor deze angstige tijd, een boodschap van het bovennatuurlijke, van genade en ver lossing in Christus. Hij brengt deze boodschap met hart en vurigheid, in een bewogen stijl, die echter wel eens doorslaat, in echt-moderne figuren, die de bitterheden van vooruitgang en quasi-besehaving hebben door- proefd. In deze laatste vertaalde ro man met de hierboven gememoreerde typische titel is de hoofdpersoon ook weer een mens, die zich door een kwaal ten dode opgeschreven wee.t. die nu worstelt naar houvast en dit bij geen zijner vriendschappen kan vinden. Als hij tenslotte bij een jonge Russin, volgelinge van een voor gek versleten abbé-Piere-figuur, zijn defi nitieve steun denkt te hebben gevon den. wordt van hem ook de verloo chening van deze troost gevergd, om gelouterd de dood te kunnen ingaan Lr zijn er meer, die de schrijver om wille van absolute eisen een hard lot °Ptcgt. zoals de gevierde Dominicaner Pater, die door veel kwelling zijn nietswaardigheid ontdekt en dan een goed instrument wordt in Gods hand, 7-oals de zonderlinge eibbé, die wit zijn Prachtige werk onder de vevwasvtooe- de jeugd wordt gesleurd, omdat aan zijn verstand getwijfeld wordt. Er zit iets van een Bloy-achtig absolutisme in de door Stolpe voorgedragen visie, een vergelijking, welke niet tot on eer strekt, integendeel, maar welke toch ook duidt op een gedachtengang, die niet vrij is van onevenwichtigheid. Gevormde lezers zullen deze roman niet alleen een suggestief stuk litte ratuur vinden, maar ook een getui genis, dat doezelende gewetens wak ker schudt. (Uitgave H. Nelissen, Bilthoven.) Gilbert Cesbron, de schrijver van Heiligen gaan naar de hel" en ,.Honden zonder halsband", schreef onder bovengenoemde titel een reeks van schetsen, waarin hij met scherpe pen en bewogen hart mensen en ver schijnselen in dit tijdperk van techni sche vooruitgang ontleedt. Het graaft niet diep en van distincties weet de schrijver niet veel. Maar in zijn eer lijke, oprechte bewogenheid weet hij toch menigmaal te treffen en tot na denken te stemmen. Een reeks opstel len is ook gewijd aan Albert Schweit zer, die ons daarin zeer nabij komt met zijn grote menselijkheid en zijn warme hart. Ufótgava Foreholte, Voorhout) VOOR BETERE WONINGINRICHTING En overal is Hij aan Zijn dierba ren de vreugde gaan brengen van de verrijzenis, heeft hun de tast bare bewijzen gegeven, dat Hij weer leefde. Niemand heeft de te dere liefde kunnen vatten, die Hij aan Zijn moeder bewezen heeft bij het eerste weerzien. Maar van vele anderen staan de getuigenis sen in de heilige boeken bewaard: Magdalena zocht Hem en herkende Hem door het waas harer tranen toen Hij tot haar sprak. Petrus en Joannes en de elf leerlingen tege lijk zagen Hem in Zijn verheerlijk te lichaam. Thomas, de ongelovige mocht zijn vingers leggen in de wonden van handen en voeten en zijn hand steken in de diepe wonde Zijner zijde. Bij honderden kon men de getuigen tellen, die Hem hadden weergezien, met wie Hij had gegeten en gedronken, nadat Hij weer tot het leven was weer gekeerd. Is het wonder, dat deze stralen de zondag geworden is tot het grootste feest van Christus' Kerk, dat hij de dag der dagen werd. de plechtigheid bij uitstek? En niet alleen om de stralende glorie, die er van Hem uitging na de die pe smarten van Zijn lalden, maar om de goddelijkheid van ons geloof in Hem, dat in dit grootste won.der werd bevestigd. Velen had Chris tus er tevoren tot het leven opge wekt. Aan Nairn's jongeling be val Hij: „Jongeling sta op!" Jai- rus' droefheid verkeerde in vreug de, toen zijn lieve dochtertje weer levend werd. Aan Lazarus beval Hij naar buiten te treden uit het graf en deze wierp de dodenwade af. Maar deze allen zijn later weer gestorven en de dood heeft zijn kil le hand op hen gelegd en uitein delijk gezegevierd. Maar door eigen kracht verrees Hijzelf uit de doden en niemand kan Hem ooit het eeuwig leven ontnemen, dat Zijn verheerlijkte lichaam glo rievol doet stralen. Dit wonder, het geloof deze waarheid is de hoeksteen, het fundament van ons geloof, zoals St.-Paulus zegt: „Was Christus niet verrezen, dan was ons geloof ijdel," Een ijdele waan zou de grondslag vormen van ons bovennatuurlijk denken en gelo ven, wij zouden eeuwen lang een fantasma hebben nagejaagd en gebouwd hebben op onwerkelijke grondslag. Maar nu Christus wer kelijk verrezen is en in eeuwigheid leeft, nu treden wij naar voren niet ons geloof, in sterke overtui ging, met de rustige zekerheid van de onwrikbare waarheid. Wilt ge het geloof van de Chris ten aan 's Heren verrijzenis in dit leven nagaan Ziet dan hoe de Christen temidden van de ver gankelijkheid van alles, wat be staat, met eeuwigheidsgedachten is bezield. Treedt nader tot het sterfbed van iemand, die in Chris tus gelooft; herinner u de droeve dagen, dat gijzelf geknield zat aan de lijdenssponde van een dierbare of U neerboog over een doodzieke in dit laatste verschrikkelijke ogen blik en ge weet, hoe de dood zijn verschrikking verloor door de zekerheid van de komende heer lijkheid en hoe het laatste vaar wel een tot weerziens betekende in de eeuwige landouwen van de hemel. Leest er die wondere li turgische teksten over na in de H. Mis van de overledenen en ge zult er de overtuiging en de vaste hoop vinden, dat dit leven niet wordt weggenomen, doch slechts veran derd en dat, wanneer deze aardse woning van ons lichaam wordt afgebroken er een eeuwige wordt bereid in het hemelrijk. Ja, wij geloven in Christus verrijzenis en daarom strijden wij 'n leven lang tegen onszelf en houden ons li chaam in bedwang om een eeuwi ge kroon te verwerven; daarom beziet de Christen dit leven onder de glans van de eeuwigheid, kan zijn hart juichen in het lijden ter wijl de ogen wenen, daarom staat in het sterven het tijdelijke stil en wijkt de aarde terug, omdat wij vanuit de geopende hemelpoorten de lichtglans van de eeuwige waar heid zien stralen. £)EZE grote waarheid, funda ment van heel ons geloven, vieren wij op het lichtende paas feest. Christus staat ook voor ons in Zijn verheerlijkte Mens heid en wij zien in de geest de lichtbundels schieten uit Zijn verheerlijkte wonden. „Ik ben verrezenis de juichkreet van de Verlosser. Ik geloof in de ver rijzenis van het lichaam en het eeuwig levenhet is als een ant woord van de christenen op deze glorievolle feestdag. En zoals de apostelen de testes resurrectio- nis", de getuigen waren van de verrijzenis tot aan de grenzen van de aarde, zo moeten wij ons geloof dragen door het levenwij staan onwrikbaar vast in onze overtuiging, wij geloven in een levende ChristusEn ook wij moeten leven, steeds overvloe diger. daarbinnen in onze ziel. in innige verbondenheid met Hem, die de dood overwon en die nu nooit meer sterft. OOOOOO<>O<X><><><><X><X>OOOOOOOOOOOOO<><X><><><><><X>OO^O<X><X><>O<>O<X><^<>«O<>OOC>O<>ck><>C><>OO<><><X> J/ AN AVOND zuUen velen weer optrekken naar de plechtige viering van de Paaswake. Nog rust Christus in het gra.f, maar het is alsof de harten popelen in afwachting van de komende verrijzenis. Nog is de Paasvreugde niet doorgebroken, de klokken zwijgen in de hoge toren, geen orgel, geen alleluia weerklinkt nog. Maar toch ademen de gebeden en gezangen geen droefheid meer, doch zijn reeds vervuld van de voor vreugde van de verrijzenis. Vier elementen bevatten de plechtigheden van de vigilieviering: de wijding van het vuur en van de paaskaars, het lied van de Verlossing bij de brandende paaskaars in het priesterkoor, de wijding van het doopwater ende hernieuwing van de doopbeloften, de viering van de H. Mis met het alleluia der verrijzenis. In he( duister van de nacht be- I vuur. De duisternis is een beeld van ginnen achter in de kerk de plechtig- de zonde. Donker was het op de we- heden van de wijding van het nieuwe I reld toen Christus kwam, want heel De bedelaars zaten in een rij op lage stoeltjes bij het altaar. Zoals de aposte len eens zaten aan de tafel, waarop de tinnen schotel stond met het offerlam. Zij werden de duizend paar ogen van het volk gewaar, die tuurden naar hen, en vonden die kwalijker om te dragen dan het andere: de duizend paar ogen die ge woonlijk over hun hoofd heenkeken, on beroerd door hun klagende roep, hun trieste smeekgebaren. Zaten zij niet steeds in de vernedering en enkel maar vandaag, voor één dag, op 'n verheven plaats Ach, dit te dragen is zwaar Maar de kardinaal zou er gauw mee gedaan maken. Hij kende hen van vroeger en zij kenden hém; zij kenden de vlugheid van zijn smalle, witte handen, die zo behendig omgingen met het water en met de voeten in dat water, als zegden die handen al zingende, telkens weer: „Kom nu, de volgende het is gedaan, Deo gratias!" Maar wat zijn voeten van bedelaars in de han den van een kardinaal Wat is stof tegenover ivoor Stof maakt alleen maar het duldzame water vuil. Geen vogel zal er nog van drinken, geen bijtje zijn vleugels er in verfrissen om verder te vliegen. Het is vuil geworden en de koster giet het uit in de goot, dicht bij het trapje vóór de sa- crastie. Zo is 't en niet anders; en het volk verwacht het precies zo, het volk binnen de Dom, dat daar staat of knielt, dat wacht in de banken en op de zerkstenen in de rechter- en de linkerbeuk. Dat wacht en toeschouwt. En dan verschijnt hij, Jaco bus, de kardinaal. Traag stapt hij door het smeedijzeren hek in het volle licht. Men ziet het licht breken, doch hoort het niet rinkelen: 't licht dat komt van het licht op het altaar en 't licht van de zon van Witte Donderdag, dat door de gebrandschilderde ramen binnenstroomt, zacht en blij, alsof de droe ve Vrijdag nog verre was. Het dringt door de ruiten, dat licht, door de geschilderde lichamen der martelaars ginder boven, door hun mantels, palmen, kronen en robijnrode wonden, door het blauw van glasheldere hemelen; het schuift over de zuil van Sebastiaan en de brug van Sint-Nepo- mucenus en liefelijk gaat het door de schoot van Maria, die hoog in het zesde raam de verborgen vrucht naar Elisabeth draagt. Al dat licht valt tegen de knieën van de kardinaal, als hij daar aanschrijdt; zijn schrijden breekt het licht en die hem volgen, vinden de weg vrij. Talrijk is zijn gevolg, want groot is de waardigheid van de kar dinaal. Groot hijzelf; schoon is Jacobus, de kerk vorst De kinderen in het koor morren, omdat de rest van de wereld met donkere ruggen en brede schouders hun het uitzicht belemmert. Waar ech ter moeders zijn, worden de kleinen in de hoogte geheven, opdat zij zien zouden: hém Jacobus, en de twaalf bedelaars wier voeten hij nu begint te Maar zij kennen hem en hij kent hèn. Van toen hij nog bisschop was. Van toen hij aartsbisschop geworden is. Sinds de paarse kardinaalshoed zijn voorhoofd beschaduwd. En veel langer al, var zijn bisschopswijding en de Witte Donderdag te Rome. Toen men bemerkte dat hij bang was voor één der armen, maar niet keek en hoe de vrees dan van zijn gezicht werd weggenomen, zoals een doek, die men vóór de mond houdt tegen slechte geuren of bij 't ontmoeten van een me laatse. Want toen hij klaar was met de voeten van de eerste arme, zag hij dat die voeten vooraf waren schoongewreven en Hij had dus maar iets zinne beeldigs verricht. Rein waren ook, vóór de wassing door de bis- schop, de voeten van de tweede arme, want die eveneens, dié had zijn voeten eerst zéif gewassen. En rein waren de voeten van de derde arme. En de vierde had zijn benen gewassen tot aan de knieën. Gewassen tot aan de enkels waren de magere voeten van de vijfde arme. En die van de zesde waren nog koud van het ijskoude water uit de pomp naast het hospitaal. En die van de zevende zo rood als kreeften; die had zijn werk té goed willen doen met borstel en kokend sop Zo kwam de bisschop, met zijn zuivere tobbe, monter tot bij de achtste arme en tot bij de ne gende en vol vast vertrouwen (doch mag 's men sen vertrouwen wel vast zijn?) tot bij de tiende van de twaalf. En zie, door geen enkele van de ar men, ook niet door de twee die overbleven, werd zijn vertrouwen bedrogen. O, hoe schoon is vandaag Jacobus, de kardi naal Er zijn geen koningen en geen keizers meer de engelen laten zich niet meer zien, maar kei zers, koningen en engelen zijn in hém. Hij weet dat het zo schijnt en glimlacht. Hij weet tevens dat zijn getrouwen, zoais ieder jaar tot de twaalf zijn gegaan en twaalf keer herhaald hebben: „Gaat en wast jullie voeten opdat ze rein zijn wanneer de bisschop komt met het water van de deemoed." „Wanneer de aartsbisschop komt!" En bijna dreigend: „Wanneer de kardinaal zich gewaardigt...." En de Lamme, Justien, David (om wille van zijn X-benen Andreas genaamd, naar het kruis van de apostel), Quirinus, Antoon, Vincent, Luppe en Vitus uit het oudemannengesticht en de ande ren hadden gedaan wat hun bevolen werd, zoals ieder jaar, waarom ook dit jaar niet? Maar Johannes de twaalfde, die had het niet meer kunnen doen, want hij stierf in de nacht vóór Witte Donderdag, de dag van de kruiden en van het geslachte lam. En daar Johannes niet komen kon, liep de koster de straat op, om een nieuwe arme te vinden en hij vond hem dadelijk, want er zijn armen genoeg, men hoeft ze niet te zoeken. Hij vond hem bij het portaal van de Dom, waar hij stond te bedelen. En zie: een blinde was het. Zo zaten dan de twaalf op hun stoeltjes, hel volk zag hen zitten en de kardinaal voltrok het oude gebruik. Oude voeten, oude voeten: niets anders deed zich aan hem voor. Het verhaal van de bittere wegen, die ze hadden afgelegd, was voor vandaag tot zwijgen gebracht en waarom ook zou de prins van de kerk dat verhaal moeten vernemen? En Jacobus knielde neer bij de zevende arme; er viel niets te wassen het is maar 'n zinnebeeld het water stroelde in het kuipje, alsof dit alle maal spel was. In een golf van goud knielde de kardinaal neer vóór de achtste; kostbaar is het kleed dat de maagden de kerkvorst ten geschenke hebben gegeven. En de bruine plunje van de negende spiegelt zich in de diamant aan de ring van de kardinaal en de steen wordt donker als geronnen bloed, als bloed uit de wonden des Heren maar Jacobus ziet het niet. En de tiende steekt vanzelf zijn voeten «n de tobbe en is tevreden omdat zij het zo goed doen, voor één keer in het jaar Nu nog twee. En Johannes is vannacht gestor ven. De koster nam wat hij vond. En Jacobus schept water in zijn holle hand tot het volbrengen der symbolische daad. En het water vloeit heen tussen zijn vingeren zonder ge daan te hebben wat het doen moet. Want de kar dinaal is geschrokken. Zoals een kind voor 'n worm, die zich plotseling opricht, of zoals een teerhartige arts voor de pest, of een gezonde voor de ontbinding. Want déze voeten, ze zijn ver schrikkelijk! Van toen de blinde nog een kleine jongen was, heeft geen sterveling zich om hem bekommerd. Het is lang geleden, hij weet zelf niet hoe lang. Hij ziet de zon niet opgaan en de maan niet verschijnen aan de hemel. Nu voelt hij ineens hoe daar 'n hand zijn voeten aanraakt en hij denkt aan het trillende gras van een weide waarop hij als knaapje de schapen gehoed heeft. Het is lang geleden, God alleen kent de tijd Over Jacobus wordt een Stem wakker, en de Stem beveelt: „Was!" En Jacobus beeft en wast. Het is verschrikkelijk. Wie staat hier nu boven hem. Jacobus, de kar dinaal Wie tégenover hem?? Het zijn zulke oude voeten als zijn vader nog leefde, zijn vader die zo'n krotboertje was in het dorp, dan zou hij zowat negentig jaar oud zijn. Vroeg heeft Jacobus hem vergeten; het spijt hem zo zeer en hij zegt: „Vader" hij kijkt naar omhoog, hij durft zijn ogen op te slaan, „slaapt gij, vader?" Maar de man is zijn vader niet. En hij wast voort. Eens heeft hij een brief ontvangen. „Ik lijd Jacobus, kom en help mij met uw benedictie". Dat was zijn broer, die schreef aldus. Hij leed aan een vreselijke kwaal, en stierf. Jacobus wijd de die dag het zijden vaandel van 't eerzame bakkersgilde. Een prachtig vaandel was dat, glanzend en geurend van trots! En de broeder was gestorven. „Ben jij het broer?" Maar de man is zijn broeder niet. Strak staat het stroef gelaat van de blinde. Jacobus wast, het heldere water wordt dof, het wordt donker, maar dit donker is als een spiegel. Jacobus ziet zichzelf daarin; in 't vuil der voeten herkent hij zijn aangezicht, dat hij niet zag in het klare water. „Ik", zegt hij en kijkt thans niet meer op. Hij begint te wassen. En wast voort. Zullen deze voeten dan nooit rein worden? Nooit gezond worden? Het schijnt hem, Jacobus, of hij béken, stromen water over deze voeten uit stort, en het helpt alles niet. Welke wegen zijn deze voeten gegaan, dat zij er zó uitzien? Door hoeveel jammer en ellende? Het hoofd van de kardinaal zakt dieper en dieper. Het volk vraagt zich af, wat hij daar zo lang te doen heeft. „O, alle Nood der wereld, er is geen water genoeg om u af te wassen! Ik echter heb u wil len verloochenen, ik. Jacobus, de kardinaal. En omdat ik u verloochende, zijt gij thans over mij gekomen. Wie zal mij wassen?" Warm lopen over zijn handen tranen en bloed. Bloed loopt uit twee wonden, die zijn in de voeten van de bedelaar. En Jacobus rilt. „Heer", zegt hij, o, Heer, vergiffenis!" Zijn mond zoekt de mond van de wonden, als wou een witte roos het opengaande hart van een rode roos geheel ontsluiten, maar 't bloeit èn bloeit met zoet geweld, het wordt wijd, wordt gelijk een poort, 'n brede poort, het wordt gelijk een vlammende hemel, een zingende zee. Jacobus treedt binnen in het hart van die roos, hij schrijdt door de ingang, stapt door de poort; hij zweeft in de hemel als een wolk, hij verzinkt in de zee. Een doffe klank. De ring van de kardinaal is in het water gevallen. Van de ringloze vinger af «aan de hand die men terugvindt in de gouden plooien van het gewaad) wordt stilaan het hele lichaam van ie kardinaal kouder dan sneeuw.... „Hij is dood", zegt de diaken. De twaalf ver trekken. De blin atsted waerea-?. a5..aanSslA trekken. De blinde staat weer bij het portaal. Men heeft hem een paar guldens gegeven. Was hij niet de laatste met wie Jacobus heeft omge gaan? Ach, hij kent de waarde niet van dat geld, hij, de arme. Hij bedelt. Hij bedelt vandaag en morgen, op zijn plaats onder de boog van het domportaal. Maar zijn voeten zijn wonderlijk rein. Wonderlijk zuiver zijn deze ellendige voeten. de aarde lag in duisternis. Maar deze duisternis wordt verdreven, overwon nen, door het licht Christus. „Ik ben als een licht in de wereld gekomen, opdat niemand, die in Mij gelooft ,in duisternis blijft." Ziedaar de heerlijke symboliek, de diepe gedachten, die ten grondslag liggen aan de beginplech- tigheden van de Paaswake. Vandaar de juichende toon van de diaken, die als een heraut de Paaskaars (Chris tus) de donkere kerk binnendraagt. Allen ontsteken daar hün kaars, wij allen moeten licht zijn met Christus. Het licht van de verrijzende Christus verdrijve de duisternis van hart en geest. De Paaskaars. Wanneer de paaskaars in het mid den van het priesterkoor is weggezet en temidden van de omringende duis ternis de kerk straalt van het licht, dan juicht de Kerk haar vreugde uit in 'n onvergelijkelijk lied „Nu jubele 't Engelenkoor in de hemelen, nu ju bele gans 't hemelse hof en om de ze gepraal van zulk 'n machige Koning schalie de bazuin der bevrijding! In zijn wite feestkleed zingt de diaken deze proclamatie der bevrijding, juicht zijn vreugde uit, dat de oude schuld werd weggenomen door een zo goede en zo grote Verlosser, en bidt al zingend de zegen af der verlossing over Paus en Bisschop, priesters en heel het gelovige volk, opdat er vrede en rechtvaardigheid onder ons mogen heersen. Weer verandert het toneel van het priesterkoor. Met zinvolle ceremoniën wijdt de priester het nieuwe doopwa ter, het levand water, waardoor de zielen worden witgewassen en verrij zen in Christus. De kracht van de H. Geest roept hij af opdat zij het water bevruchte met de kracht der weder geboorte. De doopbeloften. Ongetwijfeld is een der meest in drukwekkende plechtigheden van de nachtwake de hernieuwing van de doopbeloften. Wanneer het doopwater is gewijd en de doopvont opnieuw gevuld is voor het komende jaar, gaan de gedachten uit naar het doop sel. Bij die doopvont.... ontvingen de kinderen het leven van de genade; wijzelf werden eens gedoopt. En nu staan wij midden in de levensstrijd, wij gedoopten moeten anders leven dan de heidenen, die God niet ken nen! Op de vorige dagen van de Goede Week hebben wij Christus' lijden her dacht, Zijn grote liefde voor ons, en nu zijn wij in goede stemming om de beloften van trouw te hernieuwen, die wij eens bij ons doopsel hebben gedaan. „Wie gedoopt is, sterft aan de zonde, leeft voor God." Wanneer er nog geloof leeft in ons hart, moet de vernieuwing van de Doopbeloften, als met één stem, in de stille wijdingsvolle Paasnacht, een diepe indruk op ons maken en ons met ware Paasvreugde vervullen. De H. Mis. Deze Paasvreugde zal ons volledig worden geschonken in de H. Mis. die als een grootse apotheose de plechtig heden van de Paasnacht besluit. Weer weerkhnkt het Gloria, speelt het or gel klinken juichende gezangen door de kerk. Heel de viering van de H. Mis is doortrokken van zulk een ver heven sfeer van blijdschap, dat we een ogenblik weg schijnen te zijn van de donkere aarde en de lichtglans ont waren van de verrezen Christus, die ons in Zijn Vreugde doet delen. Wanneer wij de kerk verlaten heerst er nog duisternis over de aarde. Maar wij dragen het licht in ons hart: wij zijn kinderen van het licht Als vernieuwde mensen, bij wie de feest vreugde. zingt in de ziel, gaan wij naar huis en waar wij komen straalt de blijdschap van de Christen, de goedheid en de liefde van iemand, in wie God leeft. Zo gaan wij het Paas feest vieren: een Zalig Pasen! ZONDAG 1 APRIL. Wit. Hoogfeest van Pasen. MAANDAG 2. Wit. 2e Paasdag. DINSDAG 3. Wit. Dinsdag in de Paasweek. WOENSDAG 4. Wit. Woensdag in de Paasweek. DONDERDAG in de Paasweek, VRIJDAG 6, week. Wit. Donderdag Vrijdag in de Paas- ZATERDAG 7. Wit. Zaterdag in de Paaswpek.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1956 | | pagina 7