Leila, het blanke slavinnetje KODJO wist er raad op Maaltijden-fabriek"' met omzet van honderd millioen HET GEMAK DIENT DE HUISVROUW Eenvoud en pracht van het Middeleeuwse Kerstlied Heel Amerika EET KALKOEN Kersttips voor de huisvrouw Kerstverhaal voor de jeugd Telkens iets nieuws BOEKENPLANK DAGBLAD DE STEM VAN VRIJDAG 24 DECEMBER 1934 De Kerststal, die jarenlang een plaats kreeg in de privé-vertrekken van de H. Vader; eenvoudig doch bijzonder mooi. De figuren zijn ongeveer 30 cm hoog. £?ENS, heel lang geleden, stond er in 't verre Oosten 'n grote ster aan de hemel. De ster was groter dan alle andere sterren en ze gaf ook veel meer licht. In dat verre Oosten woonden twee geleerde mannen, die Kaspar en Balthasar heetten. Ze zagen de ster en zeiden tot elkaar: „Dat is geen gewone ster." Toen gingen zij naar hun studeerkamer en zochten in dikke boeken wat voor bijzonders er aan die ster was. En na lang zoeken vonden ze 't. Want in een van de boeken stond, dat deze ster aan alle mensen vertelde dat er heel ver weg 'n Kindje was geboren, dat Koning zou worden van hemel en aarde. „Kom!" zei Kaspar. „Laten we die ster volgen en zo 't Kindje vinden!" „Goed," antwoordde Balthasar. „Maar laat ons dan eerst naar onze koning Melchior gaan. Die wil zeker graag mee om 't Kindje te zoeken." Kaspar en Balthasar maakten zich nu gereed om 't Kindje te gaan zoeken. Met hun grote kara vanen kamelen, beladen met aller lei kostbaarheden, trokken zij door de woestijn, naar 't paleis van ko ning Melchior. En daar aangeko men zagen zij, dat koning Melchior de ster reeds gezien had en zich voorbereidde om deze te volgen. Nu woonde er in 't paleis van koning Melchior 'n slavinnetje dat zo blank was als 'n lelie en zo mooi als 'n engeltje. Haar blank heid viel des te meer op, omdat alle andere bedienden van de ko ning, en ook de koning zelf, zwart waren. Ze was 't lievelingetje van de koning en 't slavinnetje, dat Lei- la heette, hield ook veel van de koning. Als de koning 's middags lag te rusten, ging zij aan zijn voe ten zitten en zong met haar heldere stemmetje de mooiste liedjes. Mooi kon Leila zingen en de koning hoorde haar graag. Juist was koning Melchior klaar om de ster te volgen toen de twee geleerden. Kaspar en Balthasar, 't paleis binnenkwamen. Ze bogen diep voor de koning en Balthasar zei: ,,'n Koning is geboren, 'n grote ster wijst ons de weg er heen!" „Dat is 't teken, laten we gaan zoeken", antwoordde koning Mel chior. Leila, 't blanke slavinnetje van koning Melchior, hoorde deze woor den. Ze knielde voor de koning neer en vroeg: „O koning, mag ik meegaan om Dit Kindje te zien, mijn hele verdere leven zal ik niets meer vragen!" Toen lachte koning Melchior en zei: „Och Leila, ge zijt nog zo klein en teer en de reis is zwaar en moeilijk. Jij moet rustig hier in 't paleis blijven. Maar ik beloof je dat ik 'n prachtig parelsnoer uit 't verre land zal meebrengen". Maar Leila was erg bedroefd en ging huilend heen. IN 't paleis van koning Melchior heerste grote bedrijvigheid. Kof fers met kostbare juwelen en edel stenen, prachtige kleden en man den met aardewerk stonden in 'n zaal gereed om als geschenken voor 't Kindje te dienen. En Leila sloop raar die zaal waar al die koffers stonden en dacht: Ik kruip in zo'n mand en als de koning dan bij 't Kindje komt, maakt hij de mand open en spring ik er uit. Dan zie ik 't Kindje toch!" En zo deed Leila. Voorzichtig haalde ze wat geschenken uit de mand en kroop er toen in. Dan liet ze 't deksel neer. Even later kwamen de bedienden binnen, namen manden en koffers op en hingen die aan de kamelen, welke buiten stonden te wachten. Toen alles gereed was voor 't ver trek bestegen koning Melchior en de twee geleerden de kamelen en gingen op weg om 't Kindje te zoeken. En hoog aan de hemel schitterde de ster, die hen de weg zou wijzen. Lang was de karavaan onderweg en moeilijk was de tocht. De paar den en kamelen sleepten zich moei zaam voort door de hitte der woes- tijn. En na twee dagen reizen kwa men ze bij 'n oase, waar gelukkig water in overvloed was en mens en dier verkwikte zich door 't koele en heldere water. Hier sloeg de karavaan zijn tenten op om enkele uren te rusten. Koning Melchior gaf de hofmees ter bevel om alle koffers en manden te tellen en na te zien of alles nog in orde was. En de hof meester van koning Melchior deed zulks. Een voor een maakte hij de koffers en manden open om de inhoud te tellen. Toen hij bij de mand kwam waarin Leila zat en deze opmerkte, schrok hij hevig en riep: „Leila!" Leila keek de hofmeester met angstige ogen aan. „O, verraad mij niet!" smeekte zij. „Ik weet dat ik tegen des konings bevel handel, maar ik zou toch zo dolgraag 't Kindje willen zien!" „Maar Leila", zei de hofmeester zacht, „je weet toch dat ieder die de koning ongehoorzaam is, zal moeten sterven!" En na even na gedacht te hebben, zei hij: „Goed, ik zal je niet verraden." Hij deed wat eten voor Leila in de mand en deed er daarna 't deksel weer op. ^/ERDER trok weer de karavaan, tot op 'n dag de ster bleef stil staan boven 'n kleine schamele schaapstal. „Moet hier 't Kindje wonen? vroeg koning Melchior. „Maar dat kan toch niet!" zeiden Kaspar en Balthasar. Toch gingen ze naar binnen en daar zagen ze Maria en Jozef zitten, met Jezus in hun midden, in 't kribje. En koning Melchior, Kaspar en Baltha sar zonken op hun knieën om 't Kindje te aanbidden. Maar plotseling schrokken ze, want daar kwam Leila uit de be schermende mand gesprongen om 't Kindje te zien. Zij knielde voor 't kribje en Maria en Jozef lachten haar vriendelijk toe. Maar koning Melchior lachte niet en zei boos: „Wist ge niet dat 'n dergelijke ongehoorzaamheid met de dood ge straft wordt?" In de ogen van Leila blonk een traan toen ze zei: „Ik wist het, o koning!" „Dat dit dan geschiedde", zei koning Melchior, al deed 't hem pijn dit te moeten doen. En de bedienden brachten ketenen om Leila weg te voeren. En Leila, 't blanke slavinnetje van koning Melchior, legde haar gouden armbanden en al haar an dere sieraden voor Maria neer en spreidde haar sluier over 't kribje waarin 't Jezuskindje lag. Tranen drupten uit Maria's ogen en vielen op 't hoofdje van 't Kindje. En toen gebeurde er 'n wonder, 't Kindje Jezus, dat steeds had liggen slapen, opende de oogjes en keek lachend naar Leila. Twee sneeuwblanke vleugeltjes groeiden aan Leilas schoudertjes en haar witte kleed begon to schitteren, alsof er wel duizend diamanten in zaten. Zij trad naar voren en kuste de voetjes van 't Kindje. Toen spreidde zij haar vleugeltjes uit en vloog naar de hoge, mooie hemel. DOVEN HET DOOR MAANLICHT overgoten Elmma begonnen de klokken te beieren. Het was half twaalf en over een half uur zou na een plechtig gezongen Te Deum de Nachtmis een aanvang nemen. In de straten en stegen en op de plaatijzeren daken der huizen lag het witte maanlicht. In het licht van de maan bewogen zich steeds meer scha duwen, mensen, die, alleen of in groepjes, de weg zochten naar de missieheu vel, vanwaar de beierende klokken het stadje overspoelden met een stortvloed van klanken. Het was Kerstnacht. Ook Kodjo Nkruma en Amba Man- sa trokken naar het missiekerkje op de heuvel St. Jago. Met hen trokken mee, Mary, hun ze venjarig dochtertje en de kleine Kodjo, een kereltje van vier jaar, die ook maar mee moest, omdat hij niet alleen thuis kon blijven. Peter, hun oudste zoontje, was hen reeds vooruitgegaan. Peter was misdienaar en omdat wel niemand op het appèl zou ontbreken moest hij zich wel haasten om zeker te zijn van een rode toog en een met fijn borduurwerk afgezette superplis. Het zou mooi zijn en plechtig. Mary zou die nacht op de kleine Kodjo letten. Anders nam moeder hem altijd onder haar hoede, maar moeder moest die nacht meezingen met het St. Cecilia-koor en als orde bewaker van het eerbiedwaardig col lege „Eerbied in Gods huis" moest vader de mensen hun plaatsen aanwij zen en er verder zorg voor dragen, dat zij, vooral onder de preek niet in slaap dommelden. Het was Mary ook wel toevertrouwd al was ze pas zeven, want Mary hield veel van haar broertje Kodjo en trok veel met hem op. Zo zaten ze dan met z'n tweetjes tussen een hele verzameling andere kinderen op een van de voorste rij en. Het was een Nachtmis, zoals er nog nooit een geweest was. Er stonden wel honderd kaarsen tussen het wat overdadige groen van sierplanten en breed-waaierige bananenstruiken. Pa ter Joseph had de mooiste altaardwa len te voorschijn gehaald, de rijkste canonborden en op 't kraakheldere wit te kleed van de credenstafel stond het kristallen ampullenstel, met zil veren handvaatjes en zilveren klepjes dat hij op de een of andere missie tentoonstelling in Nederland in de wacht gesleept had. De kandelaars glommen als nooit tevoren en de dan sende lichtjes van de kaarsen speelden met het gepoetste koper alsof het al lemaal goud was dat daar blonk. Rijk geborduurd was het grote an- tipendium, rijk geborduurd de in zwierige plooien neerhangende gor dijntjes voor het tabernakel en kraak helder de stijf gesteven communiedwa- len en het mocht niet deren dat de vingertjes wezen naar een verloren schaapje, of naar een kaarsje dat heel erg knetterde De éne onderwijzer en de éne on derwijzeres, die het woelige goedje in bedwang moesten houden, hadden het dan ook heel erg druk. Het mannenkoor zong de vaste en wisselende gezangen van de Hoogmis en het Cecilia-koor de welbekende kerstliedjes gedurende de stille Mis sen en het orgel bromde en ruiste van je welste, dan weer hoog met ijle tonen als van kinderstemmen, dan weer laag met tonen als van een rol lende donder. Ook op het priesterkoor verliep al les zonder een mankementje. De misdienaars zwaaiden met wie- rooksvaten wel een beetje meer dan nodig was om het genot van de geurige wierookswolken en om het feestelijk gerinkel van kettingen als een begeleiding voor zang en orgel spel. droegen het misboek om zonder het te laten vallen, kwamen van links en van rechts zonder elkaar veel in de weg te loperr. In één woord, pater Joseph was over zijn stel misdienaars dat zo nu en dan wel eens de neiging had om uit de band te springen, zeer te spreken. Van de weeromstuit preek te hij ook veel mooier dan anders en ook zijn tolk werd door het vuur van zijn woord in lichtelaaie gezet en nooit was Bethlehem de mensen meer nabij geweest. Onder de tweede helft van de Hoogmis, nadat hij alles gezien en be wonderd had, was de kleine Kodjo, zoals het een jongetje van vier jaar betaamt van zijn bank gegleden en op de cementen vloer zo maar in slaap gesukkeld. Dat hoort er nu eenmaal zo by. Maar ook Mary had last van de slaap gekregen en toen om een uur of twee, half drie, de kaarsen gedoofd waren en de mensen in dikke drom men naar buiten schuifelden, was zy slaapdronken opgestaan, had zich geeuwend en rekkend een weg ge baand naar buiten en was zonder Kodjo de missieheuvel afgedaald. Thuis gekomen, was zij direct op haar matje gekropen om meteen weer weggevoerd te worden naar het land der dromen. Geen aardbeving had haar kunnen terugroepen, laat staan vader en teksten op de dwalen en de gebor- £ett lich,te gestommel van vaaer en duurde figuren op het antipendium peter. die enige minuten later huis- niet accordeerden met het kerstge beuren, ómdat het alles zo mooi was omdat de mensen de teksten toch niet konden lezen en omdat zij van de fi guren toch maar weinig notitie na men. Aan de epistelkant stond het stal letje, een zo'n mooi stalletje, met zulk een lief kindje en zulk een lief tallige Moeder Maria en zulk een waakzame St. Joseph (om niet de schaapherders te vergeten en de os en de ezel en de engel boven het stal letje met het „Gloria in Excelsis Deo" hoog boven de hoofden der mensen verheven) en er flikkerden zovele kaarsjes en achter een stuk rood crêpe-papier brandde zo rood een electrische lamp van wel honderd kaars, dat al die kleine jongens en meisjes niet uitgekeken kwamen en elkaar maar aanstootten en met hun waarts keerden. Vader en Peter namen zich voor niet op moeder te wachten. Moeder zou na de Nachtmis met het Cecilia- koor nog wat kerstliedjes in het stadje gaan zingen en dat duurde al tijd nog wel een paar uur. Zij kropen dus op hun matten, draaiden zich in hun omslagdoeken en sliepen weldra in. Geen van bei den dacht aan Kodjo. Om een uur of vier kwam moeder thuis. Alles lag in diepe rust. Daar sliep vader, daar Peter, daar Mary, daarWaar was Kodjo Ze liep nog even gauw de andere vertrekken door, maar er was geen Kodjo te vinden. Een beetje ruw en over d'r zenu wen schudt ze Mary bij de schouders. Kind, word wakker Waar is Alarm in het dorp 5? Kaasgarnituur. Blokjes kaas met een schijfje au gurk op een prikker. Blokjes kaas met een schijfje gember op een prik ker. Blokjes kaas waarin een zoute amandel is gestoken. Kaastruffels met noten. 75 g boter zacht roeren en mengen met 100 g oude geraspte kaas en 50 g gehakte of gemalen walnoten. Het mengsel op laten stijven en dan met behulp van een theelepeltje truffels vormen, die door geraspte kaas wor den gerold. Lucullustoastjes. Kook eieren hard, laat zc afkoelen en maak ze na het pellen met een vork fijn. Snij ook wat zoetzure au gurkjes fijn en meng deze door de eieren met wat mayonnaise en oude De huisvrouwen in Amerika kunnen al even moeilijk aan dienstmeisjes komen als die in ons land. In Omaha (Nebraska) wonen echter twee zakenlieden die na de oorlog getracht hebben, de plaats in te nemen van alle Amerikaanse keukenprinsessen-in-loondienst. Het zijn de heren Clarke en Gilbert Swanson. Ze hebben een bedrijf in het leven geroe pen, dat de huisvrouwen het werk zo simpel mogelijk beoogt te maken. Niet alleen leveren zij allerlei soorten bevroren groenten dat is al niet bijzonders meer maar ze zorgen er bovendien voor, dat men hele diners kan kopen, die binnen enkele minuten na ontvangst kunnen worden opgediend. Ze worden eenvoudig ingevroren en moeder de vrouw hoeft de zaak alleen maar in de oven te zetten. Met hun „maal- tijdenfabriek" bereiken de Swansons momenteel een omzet van ruim 100 millioen dollar per jaar. I Doordat ze niet alleen de eenvoudi ge etentjes leveren, maar ook kal koenen en patrijzen „panklaar" in de handel brengen, ontketenden de ge broeders een ware culinaire revolutie. Gevogelte dat vroeger slechts op hoogtijdagen werd klaar gemaakt, thans een volksvoedsel geworden. Amerika eet tweemaal zoveel kalkoe nen als vóór de oorlog. Een goede maand geleden bracht de firma een nieuw product in de handel: gevulde kalkoen. Aan de lopende band wor den de vogels, volgens alle regels van de kunst, tot een delicatesse bereid. In Modesto (Californië) richtten de Swansons een nevenbedrijf op, dat hun 2.000.000 dollar kostte en waar van de machines voor een groot deel op de gevulde kalkoenproductie zijn ingesteld. Het werd een succes. Vijftienduizend kalkoenen per dag gingen de deur uit. naar aile delen van de Verenig de Staten. Momenteel is de vraag zo groot, dat men de productie amper aan kan. Het geheim van het succes der firma schuilt voor een groot deel in het feit, dat de gebroeders Swan- eon uitmuntende koks zijn. Ze leer den het koken van hun moeder en nog altijd experimenteren ze dagelijks met gerechten, die niet in het kook boek staan. Voordat een nieuw product in de handel wordt gebracht, laten de ge broeders het testen, door een keur korps van Amerikaanse hotelkoks en door minstens 1200 willekeurige huis moeders. Niettemin komen er dage lijks nog duizenden brieven met goed bedoelde raadgevingen. LEERZAAM Het contact met de huisvrouwen willen de Swansons in geen geval ver liezen. Soms gaan ze, in een willekeu rig stadje, zelf hun waren verkopen. geraspte kaas. Men kan alles tevo ren klaarmaken en vlak voor het op dienen uitstrijken op stukjes toast. Als garnering kan dienen fijngesne den peterselie of kleine augurkwaai ertjes. Pasteitjes. Een warm gerechtje, bij uitstek ge schikt om op Oudejaarsavond gepre senteerd te worden. Bestel bij de ban ketbakker zoveel pasteitjes als nodig zijn. Warm de pasteikorstjes leeg in de oven en maak voor 6 pasteitjes een smakelijke ragout van 2 dl melk, 15 g. boter, 15 g bloem, 100 g in blokjes gesneden kaas, zout, aroma, peper. Van boter, bloem en melk een glad de saus maken en deze op smaak brengen met peper, zout, en aroma. Tot slot de In kleine blokjes gesne den kaas erdoor roeren. Met deze ragout de warme pasteikorstjes vul len. Wtmi GEBRS. SWANSON gevulde kalkoen Naast de andere kooplieden staan ze op de markt en na enkele uren weten ze precies welk product de voorkeur heeft en wat ze moeten doen om be paalde artikelen gewilder te maken. „Het is hoogst instructief", zei Clar ke Swanson. „Ik zie de huisvrouwen een blikje opnemen, waarna ze het keurend bezien. Ze leggen het weer neer of stoppen het met een tevre den blik in hun tas. Dan vraag ik ze, waarom ze aan dat artikel de voor keur geven boven een ander. Ik heb gemerkt, dat de verpakking even be langrijk is als de prijs. Vandaar dat we er zo veel werk van maken". De gebroeders begonnen hun loop baan in het bedrijf van hun vader waar aanvankelijk alleen groenten werden Ingevroren. In de tweede we reldoorlog begon men met het inblik ken van legerrantsoenen en daarna eerst kwamen de Swansons op het Idee, dat men met ingewikkelder etentjes, eigenlijk hetzelfde kon doen als wat men met de soldaten-maal tijden deed. De gevulde kalkoen kost momenteel nog enkele centen duurder dan het eenvoudig toebereide gevogelte, maai de firma heeft goede hoop, dat beide gerechten binnenkort voor dezelfde prijs kunnen worden verkocht. De drie fabrieken in Omaha, Modesto en Salisbury, bereiken een gemiddelde omzet van 10.000.000 etentjes per maand. Het standaard-diner dat zij in de handel brengen en dat voor een rede lijke hotel-maaltijd niet hoeft onder te doen, is al uitermate gewijd in de States. Niet minder dan 13.000.000 por ties per jaar worden er van verkocht. Clarke Swanson is van oordeel, dat de „maaltijden-fabriek" de keuken van de toekomst is en dat over vijftien jaar ongeveer de helft van alle con sumptie-goederen in de Verenigde Sta ten zal bestaan uit ingeblikte en inge vroren diners en lekkere hapjes. Kodjo Waar heb je Kodjo gelaten? Omdat ze zo ruw uit haar slaap gerukt wordt en ook al omdat moeder zo boos kijkt, begint Mary luidkeels te schreeuwen. Door het gehuil van moeder en Mary worden nu ook vader en Peter wakker. Zij weten natuurlijk niet waar Kod jo gebleven kan zijn. Dan herinnert Mary zich, dat zij Kodjo in dc kerk achtergelaten heeft. Dat arme kind snikt moeder en Mary huilt dapper mee. In het holle van de nacht trekken vier doodsbenauwde mensen de mis sieheuvel op. Ze vinden echter de kerk gesloten en moeten daarom wel de pater uit zijn bed halen. Zou de pater boos zijn Heel bedeesd klopt vader Kodjo Nkruma op de slaapkamerdeur van dc pater. Door het sleutelgat hoort hij het ronken van pater Joseph in diepe slaap. Zo krijgen we hem nooit wakker! Vader Kodjo klopt nog wat lui der. Het geklop wordt een geroffel. Pater Joseph heeft ook een zware nacht gehad en hij slaapt de diepe slaap der rechtvaardigen. Eindelijk hoort vader Kodjo een geeuwend: „Wie is daar?" „Onze Kodjo", begint vader Kod jo senior, en hij probeert door het sleutelgat de pater aan het ver stand te brengen, dat Kodjo junior verdwenen is en hoogstwaarschijn lijk in de kerk zit opgesloten. Pater Joseph heeft er niet veel van verstaan en veronderstelt dat een zekere Kodjo ernstig ziek geworden is. Als hij even later de deur open doet ziet hij daar een huilende groep op zijn veranda. Weer wordt het ver haal gedaan en als Pater Joseph dan eindelijk begrijpt waar het om gaat wil hij eerst boos worden. Waarom kijken die mensen ook niet beter naar hun kinderen! Het idee echter, dat Kodjo daar al leen in die donkere kerk zit opgeslo ten vindt hij toch wel koddig en. of hij wil of niet, hij moet er even har telijk om lachen. Kom, kom, mensen! Niet zo sip kijken. Kodjo zit daar best geborgen! Met z'n vijven en een brandende stallantaarn gaat ze naar de kerk En nu denken jullie zeker, dat Kod jo. dat jochie van vier jaar in die kerk erbarmelijk zit te huilen! Maar dan kennen jullie onze zwart jes nog niet. Toen aile mensen de kerk uit wa in „Afrika ontwaakt" het blad van de Paters van Cadier en Heer - troffen we een Kerstverhaal aan, waarvan de in bond op een waar gebeu ren berust en dat we de moeite waard vinden bier af te drukken. De kleine Kodjo werd in de kerk opgesloten, maar hij vier de op een oorspronke lijke manier Kerstmis. ren. moet Kodjo wakker geworden zijn. Hij moet wel even vreemd op gekeken hebben zich alleen te bevin den in die donkere grote ruimte met daar voor hem in de verte een klein flikkerend rood lichtje. En dan. Kodjo had het koud .Het was een echte Harmattannacht, met een koude Noorderwind uit de Sahara. Misschien heeft hij toen wel even een keel willen opzetten. Maar daar links voor hem zag Kodjo nog iets anders: een ander rood licht, maar dan groot en sterk. Onder de banken door kroop hij er naar toe. Rondom het rode licht zag hij al lemaal figuren staan: een blanke vrouw in slepende kleren, een oude man met een staf en ook een heel klein, lief kindje, met de armpjes uitgestrekt. Dat kindje lag hem met kraaloogjes toe te lachen, als was het blij, nog een ander kindje te zien. Ook stonden er overal dieren in het rond wollige schaapjes, een log koebeest met dromerige ogen en nog een groot beest met twee bulten op zijn rug. Bij het bedje waarin het rossige kindje was neergevleid, lag een hoop stro en gras. Daar moest het toch wel heerlijker zijn te slapen, dan op de koude vloer. Kodjo keek eens naar die vrouw, hij keek eens naar die man. Ze lach ten hem vriendelijk toe. Hij keek eens naar het kindje dat hem een knipoogje scheen te geven, als wilde het hem zeggen: „toe jo, kom maar ge rust". Toen is Kodjo zo maar in het stal letje gekropen. Daar vonden hem pater Joseph, moeder Amba en vader Kodjo senior. Als een poesje in elkaar gedoken, lag daar Kodjo, dicht bij het kindje, dicht bij het warme rode licht. Met een glimlach op de lippen waakten Maria en Joseph over twee kindjes. MA-RI-A DIE SOU-DE NAER BETH-IE-HE M GAIN KERST - A - VOND VOOS DE NOE-NEN SINT JO-SEPH SOU-DE AL MET HA ER GAEN, OM HAER GE'SELSCAP TE HOE-DEN Door de eeuwen heen heeft het Kerstfeest dichters en componisten geïnspireerd tot werk, dat, evenals het Kerstfeest zelf, van een blij vende schoonheid is. De Middel eeuwen echter hebben wel de schoonste Kerstliederen geleverd, waarvan er vele jaar op jaar nog gezongen worden en die de Kerst nacht „schoner dan de dagen" zijn ontroerende luister helpen ge ven. Van de Kerstliederen die we hierbij afdrukken, zal men er enkele als bijzonder vertrouwd herkennen. KERSTLIEDEREN I Ende doe heer Jesus gheboren wert, doe wasset cout in tween ouden hosen hi ghewonden wert daer stont een esel ende een rint die hoeden Maria haar lieve kint ende onsen Heren, die hem so wel ghedienen kon hi lones hem sere II Maria die soude naar Bethlehem gaen Kerstavond voer den noenen En Joseph die soude met haer gaen Om haer den weg te toenen. Het hagelde, sneeuwde, het miek er (so cout De rym lach op de daeken En Joseph toen tegen Maria sprac: Och, Heere, wat sullen wij maecken. Maria, die seide: lek sijn er so moe Laet ons een weinigh -rusten Laet ons nog een weinig verder gaen Aen een huiseke sullen we rusten Sy qwamen een weinigh verder (gegaen Tot aan een bocrenschure 't Is daer waer Heer Jesus gheboren (was En daer sloten vensters noch deuren. Ook de tweede Kerstdag, waarop St. Stefannus gevierd werd, kwam nu en dan naar voren. Zoals blijkt uit het volgende. Klein Kindtjen sijt verheven Dieheden hebt Sinte Steven De kroon op 't hoofd gegeven De kroon der martelaren, De schoonste die men vond Waarmee hij op mocht varen In 't zoete Vaderlant: Daar zal men voor kort bezuren Eens doods van weinig uren De vreugd hem eeuwig duren. Ook het volgende, van later oor sprong, is merkwaardig: Bij dit vriezend winterweder Licht een teer onnozel wicht In een ruwe kribbe neder Ach. wat een jammerlijk gezicht Al de huizen zijn bezet Niemand gunt dit Kindje een bed Kleine pelgrim, moet Hij vlieden Waar de beesten ligging bieden Eveneens werden de Onnozele kin deren in de Kerstliederen betrokken in vroeger jaren: Veel duizend kindren zijn verslagen Die van der Engelen weggedragen Zeiven Englen zijn bij God; En 't eenig Kind, dat God wou sparen Hij helpt ons eens ten hemel varen Als delend in zijn lot. De Kerstliederensehat is onuitputte lijk in veelheid en schoonheid. Nog zouden we kunnen wijzen op de mooie Kerstgezangen van Vondel. Ge noeg echter. Hieruit blijkt in ieder geval, dat men ook vroeger veel werk maakte van het Kerstfeest, getuige de tal van mooie liedjes en verzen uit de oude tijd. Ook thans nog worden ze met graagte gezongen. Als slot wil len we nog een gezang weergeven, dat het feest van de Drie Koningen inluiden moest. Het is overgebracht in gewone taal: I Wij kwamen al inne den avond zo ver Wij zagen drie koningen metter een (ster Zij zijn den hogen berg gegaan Zij vonden de ster alzo stille staan Sterre, gij sterre, gij moogt er zo (stelle niet staan Gij moet ermet ons naar Bethlehem (gaan Bethlehem was er een schone stad Waar Maria met haar klein Kindeke (zat Hoe kleiner kind, hoe groter Heer Het was er een teken van God de (Heer! Zij kwamen al voor Herodes zijn deur Herodes, de Koning kwam zelve veur. Herodes vroeg met valser hart Hoe is de jongste van jullie zo zwart? BR. AMBROSIUS EEN BIJZONDER MOOI DIERENBOEK Verhalen uit het dierenleven schij nen vele lezers mooi te vinden, ge zien het aantal ervan dat geregeld verschijnt. In veel gevallen maakt de schrijver zich schuldig aan een te sterk vermenselijken van zijn dier heid, wat de leesbaarheid maar ge deeltelijk bevordert. Want men proeft dan al gauw het sentimentele of ge forceerde. Anderzijds echter is het vrijwel ondoenlijk voor een breder publiek een boeiend dierenboek te geven op zuiver wetenschappelijke basis. Ideaal is het, wanneer de schrijver zelf gefundeerde inzichten heeft over het leven der dieren, maar tevens 'n boeiende en dichterlijke vorm weet te vinden. Hierin nu is Josef Wenter uitstekend geslaagd met zijn roman van een zalm. Deze werd vertaald door Dick Ouwendijk en onder de ti tel Laikan, de Roman van een Roof ridder uitgegeven bij Nelissen-Biltho- ven en 't Groeit, Antwerpen. De schrijver* heeft een grote kennis van het leven in beken, rivieren, meren en ook van de zee, en brengt deze op ongedwongen wijze te pas in het levensverhaal van een zalm. Boven dien werden de gegevens op dichter lijke wijze verwerkt, zodat een bij zonder boeiend, leerzaam en waarde vol boek ontstaan is, dat we warm aanbevelen. Een enkele opmerking: op pag. 87 wordt gesproken van een „adder", waar het over een ringslang gaat. Evenzo is het woord „zeekat" op pag. 276 niet op zijn plaats. De vertaling is overigens heel goed.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1954 | | pagina 4