Leila, het blanke slavinnetje
KODJO wist er raad op
Maaltijden-fabriek"' met omzet van
honderd millioen
HET GEMAK DIENT DE HUISVROUW
Eenvoud en pracht van het
Middeleeuwse Kerstlied
Heel Amerika EET KALKOEN
Kersttips voor de huisvrouw
Kerstverhaal voor
de jeugd
Telkens iets nieuws
BOEKENPLANK
DAGBLAD DE STEM VAN VRIJDAG 24 DECEMBER 1934
De Kerststal, die jarenlang een plaats kreeg in de privé-vertrekken van de H. Vader; eenvoudig
doch bijzonder mooi. De figuren zijn ongeveer 30 cm hoog.
£?ENS, heel lang geleden, stond er
in 't verre Oosten 'n grote ster
aan de hemel. De ster was groter
dan alle andere sterren en ze gaf
ook veel meer licht. In dat verre
Oosten woonden twee geleerde
mannen, die Kaspar en Balthasar
heetten. Ze zagen de ster en zeiden
tot elkaar: „Dat is geen gewone
ster." Toen gingen zij naar hun
studeerkamer en zochten in dikke
boeken wat voor bijzonders er aan
die ster was. En na lang zoeken
vonden ze 't. Want in een van de
boeken stond, dat deze ster aan alle
mensen vertelde dat er heel ver
weg 'n Kindje was geboren, dat
Koning zou worden van hemel en
aarde.
„Kom!" zei Kaspar. „Laten we
die ster volgen en zo 't Kindje
vinden!"
„Goed," antwoordde Balthasar.
„Maar laat ons dan eerst naar onze
koning Melchior gaan. Die wil
zeker graag mee om 't Kindje te
zoeken."
Kaspar en Balthasar maakten
zich nu gereed om 't Kindje te
gaan zoeken. Met hun grote kara
vanen kamelen, beladen met aller
lei kostbaarheden, trokken zij door
de woestijn, naar 't paleis van ko
ning Melchior. En daar aangeko
men zagen zij, dat koning Melchior
de ster reeds gezien had en zich
voorbereidde om deze te volgen.
Nu woonde er in 't paleis van
koning Melchior 'n slavinnetje dat
zo blank was als 'n lelie en zo
mooi als 'n engeltje. Haar blank
heid viel des te meer op, omdat
alle andere bedienden van de ko
ning, en ook de koning zelf, zwart
waren. Ze was 't lievelingetje van
de koning en 't slavinnetje, dat Lei-
la heette, hield ook veel van de
koning. Als de koning 's middags
lag te rusten, ging zij aan zijn voe
ten zitten en zong met haar heldere
stemmetje de mooiste liedjes. Mooi
kon Leila zingen en de koning
hoorde haar graag.
Juist was koning Melchior klaar
om de ster te volgen toen de twee
geleerden. Kaspar en Balthasar, 't
paleis binnenkwamen. Ze bogen
diep voor de koning en Balthasar
zei: ,,'n Koning is geboren, 'n grote
ster wijst ons de weg er heen!"
„Dat is 't teken, laten we gaan
zoeken", antwoordde koning Mel
chior.
Leila, 't blanke slavinnetje van
koning Melchior, hoorde deze woor
den. Ze knielde voor de koning
neer en vroeg: „O koning, mag ik
meegaan om Dit Kindje te zien,
mijn hele verdere leven zal ik niets
meer vragen!"
Toen lachte koning Melchior en
zei: „Och Leila, ge zijt nog zo klein
en teer en de reis is zwaar en
moeilijk. Jij moet rustig hier in
't paleis blijven. Maar ik beloof je
dat ik 'n prachtig parelsnoer uit 't
verre land zal meebrengen".
Maar Leila was erg bedroefd en
ging huilend heen.
IN 't paleis van koning Melchior
heerste grote bedrijvigheid. Kof
fers met kostbare juwelen en edel
stenen, prachtige kleden en man
den met aardewerk stonden in 'n
zaal gereed om als geschenken voor
't Kindje te dienen. En Leila sloop
raar die zaal waar al die koffers
stonden en dacht: Ik kruip in zo'n
mand en als de koning dan bij 't
Kindje komt, maakt hij de mand
open en spring ik er uit. Dan zie
ik 't Kindje toch!"
En zo deed Leila. Voorzichtig
haalde ze wat geschenken uit de
mand en kroop er toen in. Dan liet
ze 't deksel neer.
Even later kwamen de bedienden
binnen, namen manden en koffers
op en hingen die aan de kamelen,
welke buiten stonden te wachten.
Toen alles gereed was voor 't ver
trek bestegen koning Melchior en
de twee geleerden de kamelen en
gingen op weg om 't Kindje te
zoeken. En hoog aan de hemel
schitterde de ster, die hen de weg
zou wijzen.
Lang was de karavaan onderweg
en moeilijk was de tocht. De paar
den en kamelen sleepten zich moei
zaam voort door de hitte der woes-
tijn. En na twee dagen reizen kwa
men ze bij 'n oase, waar gelukkig
water in overvloed was en mens
en dier verkwikte zich door 't
koele en heldere water. Hier sloeg
de karavaan zijn tenten op om
enkele uren te rusten.
Koning Melchior gaf de hofmees
ter bevel om alle koffers en
manden te tellen en na te zien of
alles nog in orde was. En de hof
meester van koning Melchior deed
zulks. Een voor een maakte hij de
koffers en manden open om de
inhoud te tellen. Toen hij bij de
mand kwam waarin Leila zat en
deze opmerkte, schrok hij hevig en
riep: „Leila!"
Leila keek de hofmeester met
angstige ogen aan. „O, verraad mij
niet!" smeekte zij. „Ik weet dat ik
tegen des konings bevel handel,
maar ik zou toch zo dolgraag 't
Kindje willen zien!"
„Maar Leila", zei de hofmeester
zacht, „je weet toch dat ieder die
de koning ongehoorzaam is, zal
moeten sterven!" En na even na
gedacht te hebben, zei hij: „Goed,
ik zal je niet verraden." Hij deed
wat eten voor Leila in de mand en
deed er daarna 't deksel weer op.
^/ERDER trok weer de karavaan,
tot op 'n dag de ster bleef stil
staan boven 'n kleine schamele
schaapstal.
„Moet hier 't Kindje wonen?
vroeg koning Melchior.
„Maar dat kan toch niet!" zeiden
Kaspar en Balthasar. Toch gingen
ze naar binnen en daar zagen ze
Maria en Jozef zitten, met Jezus
in hun midden, in 't kribje. En
koning Melchior, Kaspar en Baltha
sar zonken op hun knieën om 't
Kindje te aanbidden.
Maar plotseling schrokken ze,
want daar kwam Leila uit de be
schermende mand gesprongen om
't Kindje te zien. Zij knielde voor
't kribje en Maria en Jozef lachten
haar vriendelijk toe. Maar koning
Melchior lachte niet en zei boos:
„Wist ge niet dat 'n dergelijke
ongehoorzaamheid met de dood ge
straft wordt?"
In de ogen van Leila blonk een
traan toen ze zei: „Ik wist het, o
koning!"
„Dat dit dan geschiedde", zei
koning Melchior, al deed 't hem
pijn dit te moeten doen. En de
bedienden brachten ketenen om
Leila weg te voeren.
En Leila, 't blanke slavinnetje
van koning Melchior, legde haar
gouden armbanden en al haar an
dere sieraden voor Maria neer en
spreidde haar sluier over 't kribje
waarin 't Jezuskindje lag. Tranen
drupten uit Maria's ogen en vielen
op 't hoofdje van 't Kindje.
En toen gebeurde er 'n wonder,
't Kindje Jezus, dat steeds had
liggen slapen, opende de oogjes en
keek lachend naar Leila. Twee
sneeuwblanke vleugeltjes groeiden
aan Leilas schoudertjes en haar
witte kleed begon to schitteren,
alsof er wel duizend diamanten in
zaten. Zij trad naar voren en
kuste de voetjes van 't Kindje.
Toen spreidde zij haar vleugeltjes
uit en vloog naar de hoge, mooie
hemel.
DOVEN HET DOOR MAANLICHT overgoten Elmma begonnen de klokken
te beieren. Het was half twaalf en over een half uur zou na een plechtig
gezongen Te Deum de Nachtmis een aanvang nemen.
In de straten en stegen en op de plaatijzeren daken der huizen lag het
witte maanlicht. In het licht van de maan bewogen zich steeds meer scha
duwen, mensen, die, alleen of in groepjes, de weg zochten naar de missieheu
vel, vanwaar de beierende klokken het stadje overspoelden met een stortvloed
van klanken. Het was Kerstnacht.
Ook Kodjo Nkruma en Amba Man-
sa trokken naar het missiekerkje op
de heuvel St. Jago.
Met hen trokken mee, Mary, hun ze
venjarig dochtertje en de kleine
Kodjo, een kereltje van vier jaar,
die ook maar mee moest, omdat hij
niet alleen thuis kon blijven.
Peter, hun oudste zoontje, was hen
reeds vooruitgegaan.
Peter was misdienaar en omdat wel
niemand op het appèl zou ontbreken
moest hij zich wel haasten om zeker
te zijn van een rode toog en een met
fijn borduurwerk afgezette superplis.
Het zou mooi zijn en plechtig.
Mary zou die nacht op de kleine
Kodjo letten. Anders nam moeder
hem altijd onder haar hoede, maar
moeder moest die nacht meezingen
met het St. Cecilia-koor en als orde
bewaker van het eerbiedwaardig col
lege „Eerbied in Gods huis" moest
vader de mensen hun plaatsen aanwij
zen en er verder zorg voor dragen,
dat zij, vooral onder de preek niet
in slaap dommelden.
Het was Mary ook wel toevertrouwd
al was ze pas zeven, want Mary hield
veel van haar broertje Kodjo en
trok veel met hem op.
Zo zaten ze dan met z'n tweetjes
tussen een hele verzameling andere
kinderen op een van de voorste rij
en.
Het was een Nachtmis, zoals er nog
nooit een geweest was. Er stonden
wel honderd kaarsen tussen het wat
overdadige groen van sierplanten en
breed-waaierige bananenstruiken. Pa
ter Joseph had de mooiste altaardwa
len te voorschijn gehaald, de rijkste
canonborden en op 't kraakheldere wit
te kleed van de credenstafel stond
het kristallen ampullenstel, met zil
veren handvaatjes en zilveren klepjes
dat hij op de een of andere missie
tentoonstelling in Nederland in de
wacht gesleept had. De kandelaars
glommen als nooit tevoren en de dan
sende lichtjes van de kaarsen speelden
met het gepoetste koper alsof het al
lemaal goud was dat daar blonk.
Rijk geborduurd was het grote an-
tipendium, rijk geborduurd de in
zwierige plooien neerhangende gor
dijntjes voor het tabernakel en kraak
helder de stijf gesteven communiedwa-
len en het mocht niet deren dat de
vingertjes wezen naar een verloren
schaapje, of naar een kaarsje dat
heel erg knetterde
De éne onderwijzer en de éne on
derwijzeres, die het woelige goedje
in bedwang moesten houden, hadden
het dan ook heel erg druk.
Het mannenkoor zong de vaste en
wisselende gezangen van de Hoogmis
en het Cecilia-koor de welbekende
kerstliedjes gedurende de stille Mis
sen en het orgel bromde en ruiste
van je welste, dan weer hoog met ijle
tonen als van kinderstemmen, dan
weer laag met tonen als van een rol
lende donder.
Ook op het priesterkoor verliep al
les zonder een mankementje.
De misdienaars zwaaiden met wie-
rooksvaten wel een beetje meer
dan nodig was om het genot van de
geurige wierookswolken en om het
feestelijk gerinkel van kettingen als
een begeleiding voor zang en orgel
spel. droegen het misboek om zonder
het te laten vallen, kwamen van links
en van rechts zonder elkaar veel in
de weg te loperr. In één woord, pater
Joseph was over zijn stel misdienaars
dat zo nu en dan wel eens de neiging
had om uit de band te springen, zeer
te spreken. Van de weeromstuit preek
te hij ook veel mooier dan anders en
ook zijn tolk werd door het vuur van
zijn woord in lichtelaaie gezet en
nooit was Bethlehem de mensen meer
nabij geweest.
Onder de tweede helft van de
Hoogmis, nadat hij alles gezien en be
wonderd had, was de kleine Kodjo,
zoals het een jongetje van vier jaar
betaamt van zijn bank gegleden en
op de cementen vloer zo maar in slaap
gesukkeld.
Dat hoort er nu eenmaal zo by.
Maar ook Mary had last van de
slaap gekregen en toen om een uur
of twee, half drie, de kaarsen gedoofd
waren en de mensen in dikke drom
men naar buiten schuifelden, was zy
slaapdronken opgestaan, had zich
geeuwend en rekkend een weg ge
baand naar buiten en was zonder
Kodjo de missieheuvel afgedaald.
Thuis gekomen, was zij direct op
haar matje gekropen om meteen weer
weggevoerd te worden naar het land
der dromen. Geen aardbeving had
haar kunnen terugroepen, laat staan
vader en
teksten op de dwalen en de gebor- £ett lich,te gestommel van vaaer en
duurde figuren op het antipendium peter. die enige minuten later huis-
niet accordeerden met het kerstge
beuren, ómdat het alles zo mooi was
omdat de mensen de teksten toch niet
konden lezen en omdat zij van de fi
guren toch maar weinig notitie na
men.
Aan de epistelkant stond het stal
letje, een zo'n mooi stalletje, met
zulk een lief kindje en zulk een lief
tallige Moeder Maria en zulk een
waakzame St. Joseph (om niet de
schaapherders te vergeten en de os
en de ezel en de engel boven het stal
letje met het „Gloria in Excelsis Deo"
hoog boven de hoofden der mensen
verheven) en er flikkerden zovele
kaarsjes en achter een stuk rood
crêpe-papier brandde zo rood een
electrische lamp van wel honderd
kaars, dat al die kleine jongens en
meisjes niet uitgekeken kwamen en
elkaar maar aanstootten en met hun
waarts keerden.
Vader en Peter namen zich voor
niet op moeder te wachten. Moeder
zou na de Nachtmis met het Cecilia-
koor nog wat kerstliedjes in het
stadje gaan zingen en dat duurde al
tijd nog wel een paar uur.
Zij kropen dus op hun matten,
draaiden zich in hun omslagdoeken
en sliepen weldra in. Geen van bei
den dacht aan Kodjo.
Om een uur of vier kwam moeder
thuis.
Alles lag in diepe rust.
Daar sliep vader, daar Peter, daar
Mary, daarWaar was Kodjo
Ze liep nog even gauw de andere
vertrekken door, maar er was geen
Kodjo te vinden.
Een beetje ruw en over d'r zenu
wen schudt ze Mary bij de schouders.
Kind, word wakker Waar is
Alarm in het dorp
5?
Kaasgarnituur.
Blokjes kaas met een schijfje au
gurk op een prikker. Blokjes kaas
met een schijfje gember op een prik
ker. Blokjes kaas waarin een zoute
amandel is gestoken.
Kaastruffels met noten.
75 g boter zacht roeren en mengen
met 100 g oude geraspte kaas en 50
g gehakte of gemalen walnoten. Het
mengsel op laten stijven en dan met
behulp van een theelepeltje truffels
vormen, die door geraspte kaas wor
den gerold.
Lucullustoastjes.
Kook eieren hard, laat zc afkoelen
en maak ze na het pellen met een
vork fijn. Snij ook wat zoetzure au
gurkjes fijn en meng deze door de
eieren met wat mayonnaise en oude
De huisvrouwen in Amerika kunnen al even moeilijk aan dienstmeisjes
komen als die in ons land. In Omaha (Nebraska) wonen echter twee
zakenlieden die na de oorlog getracht hebben, de plaats in te nemen
van alle Amerikaanse keukenprinsessen-in-loondienst. Het zijn de heren
Clarke en Gilbert Swanson. Ze hebben een bedrijf in het leven geroe
pen, dat de huisvrouwen het werk zo simpel mogelijk beoogt te maken.
Niet alleen leveren zij allerlei soorten bevroren groenten dat is al
niet bijzonders meer maar ze zorgen er bovendien voor, dat men
hele diners kan kopen, die binnen enkele minuten na ontvangst kunnen
worden opgediend. Ze worden eenvoudig ingevroren en moeder de
vrouw hoeft de zaak alleen maar in de oven te zetten. Met hun „maal-
tijdenfabriek" bereiken de Swansons momenteel een omzet van ruim
100 millioen dollar per jaar. I
Doordat ze niet alleen de eenvoudi
ge etentjes leveren, maar ook kal
koenen en patrijzen „panklaar" in de
handel brengen, ontketenden de ge
broeders een ware culinaire revolutie.
Gevogelte dat vroeger slechts op
hoogtijdagen werd klaar gemaakt,
thans een volksvoedsel geworden.
Amerika eet tweemaal zoveel kalkoe
nen als vóór de oorlog. Een goede
maand geleden bracht de firma een
nieuw product in de handel: gevulde
kalkoen. Aan de lopende band wor
den de vogels, volgens alle regels van
de kunst, tot een delicatesse bereid.
In Modesto (Californië) richtten de
Swansons een nevenbedrijf op, dat
hun 2.000.000 dollar kostte en waar
van de machines voor een groot deel
op de gevulde kalkoenproductie zijn
ingesteld.
Het werd een succes. Vijftienduizend
kalkoenen per dag gingen de deur
uit. naar aile delen van de Verenig
de Staten. Momenteel is de vraag zo
groot, dat men de productie amper
aan kan. Het geheim van het succes
der firma schuilt voor een groot deel
in het feit, dat de gebroeders Swan-
eon uitmuntende koks zijn. Ze leer
den het koken van hun moeder en
nog altijd experimenteren ze dagelijks
met gerechten, die niet in het kook
boek staan.
Voordat een nieuw product in de
handel wordt gebracht, laten de ge
broeders het testen, door een keur
korps van Amerikaanse hotelkoks en
door minstens 1200 willekeurige huis
moeders. Niettemin komen er dage
lijks nog duizenden brieven met goed
bedoelde raadgevingen.
LEERZAAM
Het contact met de huisvrouwen
willen de Swansons in geen geval ver
liezen. Soms gaan ze, in een willekeu
rig stadje, zelf hun waren verkopen.
geraspte kaas. Men kan alles tevo
ren klaarmaken en vlak voor het op
dienen uitstrijken op stukjes toast.
Als garnering kan dienen fijngesne
den peterselie of kleine augurkwaai
ertjes.
Pasteitjes.
Een warm gerechtje, bij uitstek ge
schikt om op Oudejaarsavond gepre
senteerd te worden. Bestel bij de ban
ketbakker zoveel pasteitjes als nodig
zijn.
Warm de pasteikorstjes leeg in de
oven en maak voor 6 pasteitjes een
smakelijke ragout van 2 dl melk, 15
g. boter, 15 g bloem, 100 g in blokjes
gesneden kaas, zout, aroma, peper.
Van boter, bloem en melk een glad
de saus maken en deze op smaak
brengen met peper, zout, en aroma.
Tot slot de In kleine blokjes gesne
den kaas erdoor roeren. Met deze
ragout de warme pasteikorstjes vul
len.
Wtmi
GEBRS. SWANSON
gevulde kalkoen
Naast de andere kooplieden staan ze
op de markt en na enkele uren weten
ze precies welk product de voorkeur
heeft en wat ze moeten doen om be
paalde artikelen gewilder te maken.
„Het is hoogst instructief", zei Clar
ke Swanson. „Ik zie de huisvrouwen
een blikje opnemen, waarna ze het
keurend bezien. Ze leggen het weer
neer of stoppen het met een tevre
den blik in hun tas. Dan vraag ik ze,
waarom ze aan dat artikel de voor
keur geven boven een ander. Ik heb
gemerkt, dat de verpakking even be
langrijk is als de prijs. Vandaar dat
we er zo veel werk van maken".
De gebroeders begonnen hun loop
baan in het bedrijf van hun vader
waar aanvankelijk alleen groenten
werden Ingevroren. In de tweede we
reldoorlog begon men met het inblik
ken van legerrantsoenen en daarna
eerst kwamen de Swansons op het
Idee, dat men met ingewikkelder
etentjes, eigenlijk hetzelfde kon doen
als wat men met de soldaten-maal
tijden deed.
De gevulde kalkoen kost momenteel
nog enkele centen duurder dan het
eenvoudig toebereide gevogelte, maai
de firma heeft goede hoop, dat beide
gerechten binnenkort voor dezelfde
prijs kunnen worden verkocht. De
drie fabrieken in Omaha, Modesto en
Salisbury, bereiken een gemiddelde
omzet van 10.000.000 etentjes per
maand.
Het standaard-diner dat zij in de
handel brengen en dat voor een rede
lijke hotel-maaltijd niet hoeft onder
te doen, is al uitermate gewijd in de
States. Niet minder dan 13.000.000 por
ties per jaar worden er van verkocht.
Clarke Swanson is van oordeel, dat
de „maaltijden-fabriek" de keuken van
de toekomst is en dat over vijftien
jaar ongeveer de helft van alle con
sumptie-goederen in de Verenigde Sta
ten zal bestaan uit ingeblikte en inge
vroren diners en lekkere hapjes.
Kodjo Waar heb je Kodjo gelaten?
Omdat ze zo ruw uit haar slaap
gerukt wordt en ook al omdat moeder
zo boos kijkt, begint Mary luidkeels
te schreeuwen.
Door het gehuil van moeder en
Mary worden nu ook vader en Peter
wakker.
Zij weten natuurlijk niet waar Kod
jo gebleven kan zijn.
Dan herinnert Mary zich, dat zij
Kodjo in dc kerk achtergelaten heeft.
Dat arme kind snikt moeder en
Mary huilt dapper mee.
In het holle van de nacht trekken
vier doodsbenauwde mensen de mis
sieheuvel op. Ze vinden echter de
kerk gesloten en moeten daarom wel
de pater uit zijn bed halen.
Zou de pater boos zijn
Heel bedeesd klopt vader Kodjo
Nkruma op de slaapkamerdeur van
dc pater. Door het sleutelgat hoort
hij het ronken van pater Joseph in
diepe slaap.
Zo krijgen we hem nooit wakker!
Vader Kodjo klopt nog wat lui
der. Het geklop wordt een geroffel.
Pater Joseph heeft ook een zware
nacht gehad en hij slaapt de diepe
slaap der rechtvaardigen.
Eindelijk hoort vader Kodjo een
geeuwend: „Wie is daar?"
„Onze Kodjo", begint vader Kod
jo senior, en hij probeert door het
sleutelgat de pater aan het ver
stand te brengen, dat Kodjo junior
verdwenen is en hoogstwaarschijn
lijk in de kerk zit opgesloten.
Pater Joseph heeft er niet veel van
verstaan en veronderstelt dat een
zekere Kodjo ernstig ziek geworden
is.
Als hij even later de deur open
doet ziet hij daar een huilende groep
op zijn veranda. Weer wordt het ver
haal gedaan en als Pater Joseph dan
eindelijk begrijpt waar het om gaat
wil hij eerst boos worden.
Waarom kijken die mensen ook
niet beter naar hun kinderen!
Het idee echter, dat Kodjo daar al
leen in die donkere kerk zit opgeslo
ten vindt hij toch wel koddig en. of
hij wil of niet, hij moet er even har
telijk om lachen.
Kom, kom, mensen! Niet zo sip
kijken. Kodjo zit daar best geborgen!
Met z'n vijven en een brandende
stallantaarn gaat ze naar de kerk
En nu denken jullie zeker, dat Kod
jo. dat jochie van vier jaar in die
kerk erbarmelijk zit te huilen!
Maar dan kennen jullie onze zwart
jes nog niet.
Toen aile mensen de kerk uit wa
in „Afrika ontwaakt"
het blad van de Paters van
Cadier en Heer - troffen
we een Kerstverhaal
aan, waarvan de in
bond op een waar gebeu
ren berust en dat we de
moeite waard vinden bier
af te drukken. De kleine
Kodjo werd in de kerk
opgesloten, maar hij vier
de op een oorspronke
lijke manier Kerstmis.
ren. moet Kodjo wakker geworden
zijn. Hij moet wel even vreemd op
gekeken hebben zich alleen te bevin
den in die donkere grote ruimte met
daar voor hem in de verte een klein
flikkerend rood lichtje. En dan. Kodjo
had het koud .Het was een echte
Harmattannacht, met een koude
Noorderwind uit de Sahara.
Misschien heeft hij toen wel even
een keel willen opzetten.
Maar daar links voor hem zag
Kodjo nog iets anders: een ander
rood licht, maar dan groot en sterk.
Onder de banken door kroop hij er
naar toe.
Rondom het rode licht zag hij al
lemaal figuren staan: een blanke
vrouw in slepende kleren, een oude
man met een staf en ook een heel
klein, lief kindje, met de armpjes
uitgestrekt. Dat kindje lag hem met
kraaloogjes toe te lachen, als was het
blij, nog een ander kindje te zien. Ook
stonden er overal dieren in het rond
wollige schaapjes, een log koebeest
met dromerige ogen en nog een groot
beest met twee bulten op zijn rug.
Bij het bedje waarin het rossige
kindje was neergevleid, lag een hoop
stro en gras. Daar moest het toch wel
heerlijker zijn te slapen, dan op de
koude vloer.
Kodjo keek eens naar die vrouw,
hij keek eens naar die man. Ze lach
ten hem vriendelijk toe. Hij keek
eens naar het kindje dat hem een
knipoogje scheen te geven, als wilde
het hem zeggen: „toe jo, kom maar ge
rust".
Toen is Kodjo zo maar in het stal
letje gekropen.
Daar vonden hem pater Joseph,
moeder Amba en vader Kodjo senior.
Als een poesje in elkaar gedoken,
lag daar Kodjo, dicht bij het kindje,
dicht bij het warme rode licht.
Met een glimlach op de lippen
waakten Maria en Joseph over twee
kindjes.
MA-RI-A DIE SOU-DE NAER BETH-IE-HE M GAIN KERST - A - VOND VOOS DE NOE-NEN
SINT JO-SEPH SOU-DE AL MET HA ER GAEN, OM HAER GE'SELSCAP TE HOE-DEN
Door de eeuwen heen heeft het
Kerstfeest dichters en componisten
geïnspireerd tot werk, dat, evenals
het Kerstfeest zelf, van een blij
vende schoonheid is. De Middel
eeuwen echter hebben wel de
schoonste Kerstliederen geleverd,
waarvan er vele jaar op jaar nog
gezongen worden en die de Kerst
nacht „schoner dan de dagen"
zijn ontroerende luister helpen ge
ven. Van de Kerstliederen die we
hierbij afdrukken, zal men er
enkele als bijzonder vertrouwd
herkennen.
KERSTLIEDEREN
I
Ende doe heer Jesus gheboren wert,
doe wasset cout
in tween ouden hosen
hi ghewonden wert
daer stont een esel ende een rint
die hoeden Maria haar lieve kint
ende onsen Heren,
die hem so wel ghedienen kon
hi lones hem sere
II
Maria die soude naar Bethlehem gaen
Kerstavond voer den noenen
En Joseph die soude met haer gaen
Om haer den weg te toenen.
Het hagelde, sneeuwde, het miek er
(so cout
De rym lach op de daeken
En Joseph toen tegen Maria sprac:
Och, Heere, wat sullen wij maecken.
Maria, die seide: lek sijn er so moe
Laet ons een weinigh -rusten
Laet ons nog een weinig verder gaen
Aen een huiseke sullen we rusten
Sy qwamen een weinigh verder
(gegaen
Tot aan een bocrenschure
't Is daer waer Heer Jesus gheboren
(was
En daer sloten vensters noch deuren.
Ook de tweede Kerstdag, waarop
St. Stefannus gevierd werd, kwam nu
en dan naar voren. Zoals blijkt uit
het volgende.
Klein Kindtjen sijt verheven
Dieheden hebt Sinte Steven
De kroon op 't hoofd gegeven
De kroon der martelaren,
De schoonste die men vond
Waarmee hij op mocht varen
In 't zoete Vaderlant:
Daar zal men voor kort bezuren
Eens doods van weinig uren
De vreugd hem eeuwig duren.
Ook het volgende, van later oor
sprong, is merkwaardig:
Bij dit vriezend winterweder
Licht een teer onnozel wicht
In een ruwe kribbe neder
Ach. wat een jammerlijk gezicht
Al de huizen zijn bezet
Niemand gunt dit Kindje een bed
Kleine pelgrim, moet Hij vlieden
Waar de beesten ligging bieden
Eveneens werden de Onnozele kin
deren in de Kerstliederen betrokken
in vroeger jaren:
Veel duizend kindren zijn verslagen
Die van der Engelen weggedragen
Zeiven Englen zijn bij God;
En 't eenig Kind, dat God wou sparen
Hij helpt ons eens ten hemel varen
Als delend in zijn lot.
De Kerstliederensehat is onuitputte
lijk in veelheid en schoonheid. Nog
zouden we kunnen wijzen op de
mooie Kerstgezangen van Vondel. Ge
noeg echter. Hieruit blijkt in ieder
geval, dat men ook vroeger veel werk
maakte van het Kerstfeest, getuige de
tal van mooie liedjes en verzen uit
de oude tijd. Ook thans nog worden
ze met graagte gezongen. Als slot wil
len we nog een gezang weergeven,
dat het feest van de Drie Koningen
inluiden moest. Het is overgebracht
in gewone taal:
I
Wij kwamen al inne den avond zo ver
Wij zagen drie koningen metter een
(ster
Zij zijn den hogen berg gegaan
Zij vonden de ster alzo stille staan
Sterre, gij sterre, gij moogt er zo
(stelle niet staan
Gij moet ermet ons naar Bethlehem
(gaan
Bethlehem was er een schone stad
Waar Maria met haar klein Kindeke
(zat
Hoe kleiner kind, hoe groter Heer
Het was er een teken van God de
(Heer!
Zij kwamen al voor Herodes zijn deur
Herodes, de Koning kwam zelve veur.
Herodes vroeg met valser hart
Hoe is de jongste van jullie zo zwart?
BR. AMBROSIUS
EEN BIJZONDER MOOI
DIERENBOEK
Verhalen uit het dierenleven schij
nen vele lezers mooi te vinden, ge
zien het aantal ervan dat geregeld
verschijnt. In veel gevallen maakt
de schrijver zich schuldig aan een
te sterk vermenselijken van zijn dier
heid, wat de leesbaarheid maar ge
deeltelijk bevordert. Want men proeft
dan al gauw het sentimentele of ge
forceerde. Anderzijds echter is het
vrijwel ondoenlijk voor een breder
publiek een boeiend dierenboek te
geven op zuiver wetenschappelijke
basis.
Ideaal is het, wanneer de schrijver
zelf gefundeerde inzichten heeft over
het leven der dieren, maar tevens 'n
boeiende en dichterlijke vorm weet
te vinden. Hierin nu is Josef Wenter
uitstekend geslaagd met zijn roman
van een zalm. Deze werd vertaald
door Dick Ouwendijk en onder de ti
tel Laikan, de Roman van een Roof
ridder uitgegeven bij Nelissen-Biltho-
ven en 't Groeit, Antwerpen. De
schrijver* heeft een grote kennis van
het leven in beken, rivieren, meren
en ook van de zee, en brengt deze
op ongedwongen wijze te pas in het
levensverhaal van een zalm. Boven
dien werden de gegevens op dichter
lijke wijze verwerkt, zodat een bij
zonder boeiend, leerzaam en waarde
vol boek ontstaan is, dat we warm
aanbevelen.
Een enkele opmerking: op pag. 87
wordt gesproken van een „adder",
waar het over een ringslang gaat.
Evenzo is het woord „zeekat" op pag.
276 niet op zijn plaats. De vertaling
is overigens heel goed.