„KRIEBELTJE eentje uit de MASSAJEUGD Meester de Duizenden zijn er mèt Winter hem moet je toch ééns loslaten Duivel en Beëlzebub c Prachtig, nog „jeugdig'' Jeugdwerk (jrcte ftrvbletMtt wwt kleine nwnsctt Naar de fabriek Levensscholen" benaderen de jeugd positief Om ii gezonde kijk te krijgen Vervlakking bedreigt hem Boot gemist" Qa-va-Seul DERDE BLAD Bijna de helft! i ^_De weg naar de gemeenschap Een rijk-gevarieerd leerprogramma De geest, dcidr Op bezoek bij de Pater Fortisschool te Maastricht gaat het om Gelukkige greep BIJ EXAMENS Mijnhardt Zenuwtabletten School-correspondentie WOENSDAG 26 MEI 1954 f r a T^RIEBELTJE", *- zo noemde It- hem iedereen in de buurt. „Kriebeltje Sandersen onder die naam ivas hij be ter bekend dan ivie ook. Want wie zou zijn grappige, met sproeten bezaaide snoet, zijn levendige ogen en vooral zijn altijd bewegelijke lijf vergeten, tds hij Kriebeltjeeen maal had gezien Aan die bewegelijk heid had de veertien jarige arbeiderszoon zijn bijnaam trou wens te danken. Bij elk spel dat de jon gens uit de buurt des avonds op straat speelden, was hij haantje de voorste. IS iet dat hij de pien terste van allen xvas. Zeker niet, maar hij tras nu eenmaal zo populair bij zijn makkers. Op school teas hij een mid delmatige leerling, maar toch kreeg hij het minst van alle jongens in zijn klas straf. Als de vinger van meester De Win ter al eens bezwe rend heen en weer ging boven 't hoofd van Kriebeltje, dan wist het slachtoffer precies die kwink slag te vinden, die allen - de meester niet uitgezonderd in lachen deed uit barsten. T^N dan herhaalde zich het gedoe weer. „Kriebeltje! Zit stil!" Een minuut later: „Kriebeltje! Praten doen we buiten!" Twee minuten daarna: „Kriebeltje! Handen thuis!", als de veelbeloven de jongeman zijn directe omgeving molesteerde met een kippen- veer, die behoedzaam langs een schoongewassen oor werd gestre- werd het Kriebeltje Sanders graag vergeven. „Hij is soms ontzettend lastig" kon meester De Winter een enkele keer zeggen, „maar je kunt niet ernstig blijven tegen die knaap'" En zo was het ook. uit dë schoolbibliotheek. Het waren boeken, die je niet aan alle twaalfja rigen kunt geven. Maar meester De Winter begreep dat Kriebeltje zich heel anders ontwikkelde dan zijn ove rige leerlingen. Kriebeltje begon zich eigen denkbeelden te vormen. Of lie ver: hij nam zijn vaders denkbeelden over. Daar moest iets positiefs tegenover gesteld worden en wat is er dan beter dan een boek? Een met liefde en verstand uitgezocht boek? 99 Kriebeltje was waarschijnlijk de enige jongen van die leeftijd, die ab soluut geen vijanden had. Als het al eens tot onenigheid met een school kameraadje kwam en de tegenpartij het klassieke „Kom maar op!" liet horen, dan maakte Kriebeltje één van zijn zotte opmerkingen en alle boos heid werd opgelost in een lach. Jon gens als Kriebeltje zijn aangename mensen, wanneer ze eenmaal volwas sen zijn. Mensen zonder vijanden.... Of toch één vijand....? We moeten Kriebeltje eerst eens wat nader be kijken. Het is een aardig joch, zo te zien. Altijd vrolijk en bereid tot een grapje. Maar toch gaat er meer schuil achter dat kleine voorhoofd. Daar woelen niet alleen jolige gedachten. Meester de Winter weet daar méér van. Soms geeft Kriebeltje blijken van. intense belangstelling voor zaken die normaal buiten de interesse-sfeer van twaalfjarige jongens liggen. Zo vroeg hij eens aan de meester, waarom de herbewapening er was, als de mensen zo voor vrede waren. ,,Dat kost toch millioenen!" zei Kriebeltje, „en die konden ze toch veel beter ge bruiken om ziekenhuizen en zo te bouwen!" Filosofie TT it die opmerking kwam een lang gesprek voort tussen Kriebeltje en de meester, 's avonds na schooltijd. En de onderwijzer ontdekte ,dat Krie beltje onder sterke invloed stond van zijn vader. Die was fabrieksarbeider en Kriebeltje liet ongemerkt uitkomen dat zijn vader helaas behoorde tot die categorie van arbeiders, wier instelling tot de maatschappij voornamelijk een negatieve is. Dat is zo de filosofie van: „Alle werkgevers zijn uitzuigers. De regering helpt ze. De arbeiders mogen hongerlijden." O, geen communisme! Vader San ders was katholiek en hij ging trouw naar de kerk, al zat hij ook daar in wendig te kankeren, omdat een be paalde zinsnede in het Evangelie of een woord in het Epistel volgens hem niet in overeenstemming was met de feitelijke toestand in de Kerk. Dat hoorde Kriebeltje allemaal. Zon dags na kerktijd, en dan bewonderde hij oprecht de scherpe en gedurfde vi sie van zijn vader op problemen waar van hij het bestaan nog nooit vermoed had Ja, Jiet was gelukkig, dat inter mezzo over de herbewapening, want nu begreep meester De Winter, dat hij bijzondere aandacht zou moeten schenken aan dat levendige joggie. Gelukkig dat Kriebeltje een verwoed lezer was. Nu kreeg hij van meester De Winter boeken ter leen. O, niet (Advertentie) SCHOENCRÈME - WRIJFWAS KOPERPOETS Aan de machine l^riebeltje zal zijn gehele leven terug denken aan dat laatste schooljaar, toen er zo'n goede band ontstond tus sen hem en meester De Winter. Het was alsof die twee een bondgenoot schap hadden. Soms, onder de ge schiedenisles bijvoorbeeld, vertelde de meester ook iets over dingen van nu cn dan had hij er soms de krant bij. Kriebeltje voelde: dat was voor hèm. En hij was er dankbaar -voor. t Vier jaar later vinden we Kriebeltje terug in een fabriek. Hij zit^ achter een machine die bewegelijker is dan hij ooit zou kunnen zijn. Het stampt en raast en gilt om hem heen enhij is rustiger dan men ooit van hem zou hebben verwacht. Kriebeltje, of beter gezegd „Anton Sanders", want dat staat op zijn werkboekje één van de duizenden mensen die de ziel van de industrie zijn. Straks als de dagploeg naar huis gaat, herken je hem niet tussen die honderden anderen in hun blauwe overalls. Of misschien toch wel.... Misschien hoor je zijn schelle stem boven het ge roezemoes uit. Dan roept Krie beltje: „Die opzichter moesten ze doodtrappen met zijn „pro ductie! productie!" Of 's avonds, als hij met zijn vrien den de laatste, „goeie film" gaat zien: „Naar Palace jonges. Móórdmeiden te zien!" En ja, dat Kriebeltje, dat zich vroe ger in alles onderscheidde van zijn klasgenootjes, is nu volkomen gelijk geworden aan duizenden anderen. Mensen met geen diepere belangstel ling voor het leven dan voorzover het hen zelf betreft. Mensen die straks ge zinnen gaan stichten, zoals ook eens Kriebeltje's vader het deed. Gezinnen, die opnieuw kinderen afleveren aan de maatschappijaan de industrie aan het leven. Vorming rvuizenden, schreven we hierboven en misschien moet het zijn: tien duizenden. Hele generaties van men sen die wat hun geest betreft, elke aansluiting op het hogere, het betere missen. Wier leven bepaald wordt door het werk in de fabriek, de avon den thuis en amusement in de trant van „Vrouwen in Casablanca" en „Moord in het theater". Zijn zij ongelukkig? Ik geloof het niet. Zij zijn alleen te vroeg en te snel gaan leven. Zoals Kriebeltje, die als kind een onbeschreven blad was, zoals ieder kind. Natuurlijk werden er goe de dingen in hem gelegd, maar hij heeft toch in liet belangrijkste deel van zijn jeugd slechts geleefd in een volkomen negatieve sfeer. Op de fa briek tussen veel oudere en „erva rener" mensen en thuis in het directe gezelschap van zijn vader, die ook al behoort tot die categorie van innerlijk verbitterde, uiterlijk voldane mensen. Zij kunnen een kind verspesten, omdat zij als het ware „de boot naar zich zelf" al in hun jeugd hebben gemist. Hoe kan er van hen iets positiefs uit gaan? Steeds groter wordt die groep van negatieve mensen en steeds geringer in aantal worden de evenwichtige, bijna wijze ouderen, wier jeugd een andere tijd met andere normen en an dere waarden tot achtergrond had. Zij voeden iedereen op, die in hun omge ving mocht leven. Het zijn de men sen als meester De Winter, maar zij worden zo schaars. De vervlakking neemt voortdurend toe. Radio, film en pers werken haar vaak nog in de hand, Weekblaadjes wier geestelijk peil beneden nul is, hebben oplagen van vele tienduizenden. Het bioscoop bezoek is vele malen toegenomen. Wie eerlijk en met open ogen de ba lans opmaakt van de sociale revolutie die zich in Nederland na de beruch te crisisjaren heeft voltrokken, moet zeggen: wat zijn we arm geworden! Het is als een geheimzinnige ziekte, die steeds maar nieuwe slachtoffers maakt en waarbij het vreemde is, dat de lijders aan deze ziekte zelf niet we ten. 'dat ze eigenlijk verzorging nodig hebben. Als, ja. als Men moet dit probleem aan durven: er eens rustig over dur ven denken. Kriebeltje heeft niet wat men noemt „een moei lijke jeugd" gehad. Zijn ouders konden hem geven waar hij recht op had, behalve in het geestelijke. Goed, ook Kriebel tje ging naar de kerk, ook hij bad 's morgens en 's avonds en voor en na de maaltijden. Maar een bewust en zelfstandig den kend mens kon hij nooit wor den tenzij hij iemand als meester De Winter tot vader had gehad. Daar hebben we één oorzaak gevon den. Het leven is te vroeg op Kriebel tje losgelaten. Een jongen van vijf tien jaar, die nagenoeg onbeschermd in de maatschappij wordt gezet, is geestelijk nog een kind: ongericht en in alle opzichten te beinvloeden. Ze ker ,in honderden gevallen is het mi lieu thuis zodanig, dat de werkende jongen of het werkende meisje de morele ruggesteun krijgt die het nodig heeft. Vele andere jonge arbeiders en arbeidsters vinden die steun in jeugd organisaties, die wat dit betreft werk van onschatbare waarde doen. Maar duizenden blijven alleen staan in die grote wereld die zich na de school plotseling voor hen opent. Levensscholen TNuizenden worden als Kriebeltje. Mensen, die werken en een gezin hebben. Die naar de kerk gaan en op zijn tijd naar de bioscoop, maar die op geestelijk gebied zo ontzettend veel moeten missen omdat het hen nooit is gewezen. Afgestompte wezens, of ty pen als Kriebeltje's vader. Aardige vent om mee te praten, maar ook niet meer. Eigenlijk beklagenswaardig in zijn haat tegen alles wat niet tot zijr. eigen wereld behoort. Schuw voor dingen die ruiken naar cultuur, naar goéde cultuur. J/J/ANNEER men de cijfers ziet met betrekking tot het J aantal kinderen, dat zonder t verdere vorming te hebber. ontvangen, recht van. de lagere school of van de VGLO-school J het leven ingaat, dan krijgt men pas een beeld van de om- vang van het probleem, dat wij in het artikel over „Kriebel- tje" stelden. In Noord-Brabant gaat tenminste 43 procent van i de jongens op een leeftijd van J 15 a 16 jaar het bedrijfsleven t in. Dit betekent, dat bijna de helft van deze jongens na de t intrede in fabriek of werk- J plaats, op zichzelf wordt terug- geworpen en het afgezien J van de gevallen waarin het gezin of de vereniging geeste- lijk ruggesteun geven het zelf maar moet klaren.... t De wereld wijst de mens het goede niet, zeker de grote-stadsmens niet. Daarom is het zo gelukkig, dat er pogingen worden ondernomen om iets te doen tegen die geweldige geeste lijke vervlakking, die op den duur tot niets anders kan leiden dan tot ver dwazing. Eén van die pogingen wordt aangewend door het Mater Amabilis- en Pater Fortiswerk, door de zgn. „le vensscholen". Dit tast het kwaad in de kiem aan, daar het zich richt op de arbeiders jeugd, die ontsnapt aan de vormende invloed van school, kerk of jeugdorga nisatie. Op heel bijzondere onderwijs instituten worden deze meisjes of jongens opgevangen, krijgen zij con tact met dingen die in de rijpere ja ren hun belangstelling beginnen te trekken. Maar dan op positieve ma nier! Heel voorzichtig arrangeert men ontmoetingen met de cultuur, met he dendaagse problemen waarover zij zich nimmer een oordeel hebben kunnen vormen, dat gefundeerd is. Het is sociaal werk, van de eerste orde. \/ele zielkundigen houden zich met het probleem van de werkende jeugd bezig en op één punt zijn zij het allemaal eens. Namelijk, dat de ge schoolde jeugd betere kansen heeft om zich geestelijk te handhaven dan de ongeschoolde. Dit is logisch. Het kind reageert op mensen en dingen voor namelijk, voorzover deze iets beteke nen voor zijn eigen, subjectieve be hoeften. Naarmate het kind zich ver der ontwikkelt, wordt steeds meer op mensen en dingen gereageerd. Maar nu niet uitsluitend voorzover ze waar de hebben voor de betrokkene zelf, maar ook voorzover ze waarde in zichzelf hebben. Deze groei naar vol wassenheid is in hoge mate afhankelijk van twee soorten van rijpingsfactoren, namelijk die in het individu zelf zijn gelegen en die welke in de uitlokken de invloeden van het milieu zijn ge legen. FAe geschoolde jeugd vindt in het verdere onderwijs dat zij geniet een goede ontwikkelingsfactor „van buitenaf", welke des te krachtiger zal werken, naarmate de rijpingsfactoren zich sterker ontwikkelen. De ongeschoolde jeugd heeft dit niet. Inplaats van een compensatie voor de doorgaans geringe cultuur van -huis-uit, gaan zij het bedrijfsleven in, waar de omgeving een weinig positie ve en meestal zeifs een negatieve in vloed heeft op de ontwikkelingsgang. En dan laten wij nog buiten beschou wing, de gevaren die verbonden zijn aan het reizen van en naar het werk. Dehalve voor deze mensen, ligt hier een groot gevaar voor de sa menleving. In Brabant bijvoorbeeld zal over een aantal jaren de helft van de bevolking nog slechts (geestelijk) half volwassen zijn. De kansen op een ge zonde samenleving, waarop toch thans de algemene inspanning is gericht, worden daarmee wei zeer gering. Wanneer de industrialisatie van dit gewest alleen in materieel opzicht zou slagen, zonder daarbij aangepaste investeringen op gebied van opvoeding en vorming, dan hebben we de dui vel der armoede met de Beëlzebub van het materialisme uitgedreven. Het verschijnsel „massajeugd" eist de grootste aandacht. Sociale maatre gelen in de zin van uitkeringen aan maatschappelijk ontwortelden e.d. zijn slechts medicijnen legen een pijnlijke ziekte, maar de ziekte wegnemen doen ze niet. De enige remedie is en kan slechts zijn: het afleveren van gees telijk volwaardige jonge mensen aan de maatschappij. Het terugbrengen van het evenwicht, dat vooral na de oorlog volkomen verloren schijnt. Het is geen gedurfde voorspelling als men zegt, dat het geld dat nu van overheidswege in het vormingswerk, zoals het o.m. op de zgn. „Levens scholen" wordt verricht, wordt ge ïnvesteerd, slechts een zeer gering deel zal betekenen van het bedrag dat in de toekomst nodig zal zijn voor maatregelen tegen a-maatschappelijk heid, w anneer men thans met de han den in de schoot zou blijven zitten. Terecht wordt er gepleit voor wij- ziging van de leerplichtwet, waardoor de jonge mensen eerst op een „veiliger" leeftijd en beter voor bereid, de maatschappij zullen kun nen ingaan. De „Levensscholen", zoals er ook in het Zuiden al enkele werken, proberen nu al te bereiken, wat in de toekomst misschien die wetswijziging zal doen. Het langer vasthouden van de jeugd in de beschutte omgeving van de school, maar dan een school die vele aanrakingspunten met het leven heeft, veel meer dan het Lager Onderwijs en het VGLO. „Levensscholen" zijn er helaas nog veel te weinig en voor al in het zich snel industrialiserende Westen en Midden-Brabant zijn zij zo dringend nodig. r\e „Levensscholen" geven on- derscheidenlijk onderricht aan meisjes en jongens. Voor de meisjes zijn er de „Mater Amabilis-scholen" en voor de mannelijke jeugd werd een aantal „Pater Fortisscholen" opgericht. Over de naam, die men dit onderwijs heeft gegeven, wordt nog getwist. De Latijnse namen „doen" het niet erg bij de jeugd, terwijl naar onze smaak de betiteling „Levensscholen" wat te theatraal is. „Mater Amabilis" heeft echter burgerrecht verkregen, maar anders is het met de pater For- tis-scholen, die van jongere datum zijn. Overigens lijkt ons dit een kwes tie die men voorlopig gevoegelijk kan laten voor wat ze is, om zich eerst te bezinnen op de noodzaak van véél en véél meer scholen voor de manne lijke en vrouwelijke bedrijfsjeugd. 99 f-JET WAS Vrijdagmiddag drie uur, toen een aantal jongens van een van de Maastrichtse fabrieken, het waren er ongeveer dertig, het St. Franciscuspatronaat binnenkwamen, waar de Pater Fortisschool is ge vestigd. Vrolijk pratend, fluitend of lachend. Daar was reden voor. want de eerstvolgende uren waren voor hen eigenlijk een soort pretje. Ze wa ren bevrijd van de monotone fabrieksarbeid, van de lopende band. Een groep gaat naar het sportlokaal, een ander naar het handwerklokaal en een derde naar de klas, waar getracht wordt hun algemene ontwikkeling op een wat hoger peil te brengen. gen voor normale verhoudingen, hij brengt hun de gezonde opvatting bij over arbeid, sociale voorzieningen; ge zinsverhoudingen, over de kerk, over de priester, over het kloosterleven enz. Deze jongens, die meestal zonder enige voorbereidingen uit de sfeer van p het algemeen proberen de „levensscholen" de bedrijfs jeugd van 15 tot 18 jaar aan te trekken, hoewel men er ook geen bezwaren tegen heeft, om deze leeftijdsgrenzen te over schrijden. De duur van de oplei ding, b.v. aan een levensschool voor jongens („Pater Fortis scholen") is drie jaar. Het leerprogramma sluit voor een u ,°eel aan op dat van de lagere school of het VGLO, maar het geeft daarenboven vooral onderricht, dat ln öe Praktijk van groot nut is. Zo brengt men de Teerlingen iets bij Sïwi, vsielsels, die de maatschappij nebben beïnvloed. De leerlingen moe ten eenvoudige artikelen uit kranten of tijdschriften ontleden, er is „spre ken in het openbaar". Het gevoel van cultuurtaal wordt ontwikkeld door behandeling van goede literaire wer ken en gedichten, er wordt hen wat elementaire kennis van de staats inrichting bijgebracht. Het leervak „Natuurkunde" omvat vooral practische natuurkundige ver schijnselen, zoals radio en televisie. Tenslotte wordt er ruim aandacht be steed aan handenarbeid. Het Godsdienstonderwijs neemt ee- belangrijke plaats in. maar ook dit wordt geneven in een vrijer en over het aloemeen aantrekkelijker vorm dan b.v. op de lagere scholen het geval is. Belangrijk is overi gens de positieve en voor ons katholieken betekent dat: katholie ke geest, die als het ware het ge hele onderwijs doorstraalt. Juist dat bepaalt de waarde van de levensschool. Met de eerste groep stappen we de gymnastiekzaal binnen. Jas. broek, schoenen vliegen uit, en worden ver vangen door shirt, kort broekje en gymnastiekschoenen. Die worden op gehaald uit de daarvoor bestemde kast waar alles keurig genummerd is op geborgen, waar ieder zijn eigen plaats heeft en waar alles straks ook weer wordt opgeborgen, want orde en net heid zijn mee van de eerste dingen, die de jongens hier leren. Dat vraagt al heel wat van hen. De sportleraar geeft de nodige inlichtingen over de sportdag, die de volgende dag zal worden gehouden. „Denk er aan jongens, samenwer ken. Als je met vieren in een estafet te loopt, samenwerking. Als de een niet kan rekenen op de ander, halen jullie het niet. De een kan niet zon der de ander, maar met elkaar zul je het wel rooien. Alleen kun je niets, samen kun je alles:" Voelt U hoe hier een stukje teamgeest wordt gedo ceerd? Ieder krijgt de papieren, waar op het hele program staat en waarop ze de behaalde punten kunnen note ren. We wonen een nummertje hoog springen bij. De uitblinkers, die het tot 1.55 m. brengen, worden warm aangemoedigd. De uitvallers gaan naar buiten om de spullen voor een volley bal-wedstrijd klaar te maken. Dit zijn de eerste jaarsjongens, die juist een half jaar de school volgen. Het valt op, hoe stipt zij zich houden aan de aanwijzingen en opdrachten van de leraar en hoe sportief zij zich gedra gen. We laten de sportklas in de steek en gaan naar het handwerklokaal. Daar leren de jongens de eerste be ginselen voor het bewerken van hout, ijzer, leem, klei (boetseer), vlechten enz. Langs een van de wanden staan allerlei gebruiks- en siervoorwerpen die door de oudere jaars-leerlingen zijn gemaakt. Men vraagt zich af, hoe het mogelijk is geweest, dat deze jon gens met een anderhalf uur les in de week in staat zijn geweest dit alles te maken. We bewonderen een oorlogs fregat uit de 17e eeuw, dat volledig met alle tuigage van masten en zeilen is opgebouwd. Een pracht stukje. Maar we zien er ook allerlei huishoudelijke voorwerpen, handdoekenrekjes, trap- leertjes, kolenschoppen enz. Wat een zeldzame methode om de jongens te leren hun vrije tijd op een prettige en nuttige wijze door te brengen. Me nigmaal nemen ze de werkstukken, waaraan ze bezig zijn, mee naar huis om ze daar vol trots te laten zien en ze verder af te werken. De jongens die hier bezig zijn, staan aan het begin van een cursus. De le raar geeft hun van een en ander uit leg en dan mogen ze zelf kiezen, wat ze willen maken. Het begint met een voudige dingen, waarbij ze leren, de gereedschappen op de juiste wijze te gebruiken. Met intense aandacht en met grote ijver buigen ze zich over hun werkstuk en gaan aan de slag. De leraar staat hun ter zijde, als ze met moeilijkheden hebben te kampen. De tijd dringt, en daarom gaan we naar de klas, waar een priester hun spreekt over gezondheid, gezondheids zorg. En van die zorg voor de licha melijke gezondheid, springt hij over op de geestelijke gezondheid. De vra gen prikkelen de jongens tot naden- ten. Ze lokken van hun kant vragen uit. De aanwezigheid van een vreem de eend in de bijt remt echter hun vrijmoedigheid een beetje af, maar toch valt waar te nemen, een sfeer van vertrouwen tussen priester en jongens. Als een van de snaken, wat al te levendig is en over de schreef gaat, roepen de anderen hem tot de orde: „Haai diech dien mooi", zo luidt de meer duidelijke dan beschaafde aanmaning om de rumoerige binnen de perken terug te roepen. Bij dat praatje over de geestelijke gezondheid komt vanzelf ook het zondebegrip, het biechten enz. aan de orde. De stof boeit de jongens, die maar een minimale ontwikkeling hebben, niet zo sterk als de sport en de han denarbeid. Maar als de een of ander zijn gebrek aan belangstelling wat al duidelijk demonstreert, dat weet. te Huisvlijt is een bijzonder geliefkoosde vrije tijdsbesteding, waarin jongens het op de Pater Fortisschool ver brengen. de school en gezin in de grote men sen samenwerking zyn terecht ge komen, krygen op die wyze een ge zonde kijk op het leven en de grote levensvragen. De Pater Fortisschool is zodoende een werkelijke „levensschool", die de jongens het inzicht en de kracht geeft om dat grote mensen leven te begrijpen en ook geestelijk te verwer ken. Voor de industriële jeugd tussen 14 en 17 jaar betekent deze school 'n middel om haar op te voeden tot gees telijk gezonde en bruikbare leden van de maatschappij. Aan deze jonge mensen is helaas nog veel te weinig aan dacht besteed terwijl zij die meer nodig heeft, dan welke leeftijdsgroep ook. Deze vorm van jeugdzorg staat nog in de kinderschoenen. Er zal nog heel wat aan verbeterd kunnen wor den op grond van de opgedane ervaring, maar de tot nu toe be reikte resultaten wettigen het vertrouwen dat met deze me thode een gelukkige greep is gedaan. de lesgever hem op handige wijze er weer bij te halen. Als we later met de lesgever wat napraten, dan horen we, hoe de jon gens als er geen vreemde bij is met de zonderlingste vragen voor de dag komen; zonderling, gezien hun nog jeugdige leeftijd van ongeveer vijftien jaren. Vragen over huwelijk, over de verhouding man-vrouw, over verkering, over de moeilijkheden in hun bedrijfsleven, in het gezin. Daar in vindt de lesgever aanleiding de jongens wat meer begrip bij te bren- Advertentie) spelen zenuwen een grote rol. Een rustig examen doet U met (Van onze onderwijsmedewerker) VF/EET U het nog, beste lezeres of lezer, hoe dat vroeger ging? Als er in de taalles eens brief schrijven werd geoefend? Dan zei de juffrouw of de meester op een goede dag: „We gaan eens een brief schrijven. Net echt." En de klas viel stil van verschrikte verwachting, wat er nu weer op komst zou zijn. En daarna werden de instructies gegeven: „Je hebt een Tante in Amsterdam. Die heeft gevraagd, of je in de zomervacantie een weekje wilt komen logeren. Schrijf nu maar eens een keurig briefje, dat je van tliuis mag en wan neer je komt." We namen dan een schoon blad van het taal schrift voor ons en we kregen met veel getob de volgende brief bij elkaar gefantaseerd: „Beste Tante, ik mag van thuis en ik kom op 8 Augustus. En we hebben jonge poesjes. Hele mooie. Veel groeten van uw neef." Als we dan ons schrift hadden ingeleverd, wisten we meteen, dat we van deze rare opgaven voorlopig weer ver- loét zouden zijn. En ook, dat we nooit zulk een brief zouden behoeven te schrijven, omdat Tante de afspraken over onze vacantie-indeling toch wel rechtstreeks met onze ouders zou maken. Zeker, we schreven dus brieven in de oude tijd, maar van de goede wenken is ons weinig bijgebleven. Alleen, dat je de brief niet met „Ik" beginnen mag en dan ook nog dat moeilijke slot met „Uw liefhebbende Kijk\ alweer een onderdeel, waarin onze moderne school nieuwe wegen is gegaan. Tegenwoordig schrijven de leerlingen heuse brieven die ook werkelijk verzonden en beantwoord worden. Cijffers was er ook mee begonnen. Met enige moeite was hij er in geslaagd, een school in een andere stad te vinden, die als partner wilde op treden. De jongelui werden ingelicht omtrent de opzet van deze schoolcorrespondentie en er werd gestart. Iedere leerling kreeg een jongen of meisje van de andere school aangewezen, een blanco vel papier voor £ich en de opdracht, om maar eens een aardige brief te maken. Het werd een stuntelig begin met onbenullige mededelingen en talloze spelfouten. Geleidelijk aan echter begonnen de jongens verhalen te schrij ven over hun geweldige sportprestaties en de meis jes gaven uitvoerig relaas van hun nieuw-gekre- gen zomerjurken. Qijffers begon er plezier in te krijgen. Het was zo aardig, om te zien, dat zijn leerlingen nu eens echt hun verworven taalkennis gingen toepassen. En ook, laten we dat maar eerlijk bekennen, vond deze meester het wel interessant, om in deze kinderbrieven iets te ontdekken van wat er leefde in de geest van zijn pupillen. En dan ook nog we zijn nu eventjes heel erg eerlijk hoopte Cijf fers in de briefjes iets te ontmoeten, een enkele ontboezeming, een luttel woord over het beeld, dat zijn kinderen van hun meester met zich mee droegen. Op deze uitlatingen hoefde de schoolman niet erg lang te wachten. Al spoedig werd door de correspondenten over en weer gepeild naar de kwaliteiten van de leerkrachten, waarmee zij da gelijks lief en leed deelden. Jan Lamers had een brief gehad met een enthousiast verhaal over een jonge meester daar ginds, die volgens zijn correspondentie-vriend zo fijn meedeed aan sport en zo lekker vertellen kon. Met spanning wachtte Cijffers de dag, waarop Jan zijn antwoord-brief zou inleveren. Daar moest nu toch wel onthullend nieuws in staan. En ja hoor, daar kwam de brief, klaar om verzonden te wor den: „Lollig, dat jullie zo'n leuke meester hebt. Die van ons is ook wel aardig, maar het is een ouwe, dus dan weet je het wel." „Ja, ik weet het nu wel", dacht Cijffers treu- rig.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1954 | | pagina 9