„KRIEBELTJE
eentje
uit de MASSAJEUGD
Meester de
Duizenden zijn er mèt
Winter
hem
moet je toch ééns loslaten
Duivel en Beëlzebub
c
Prachtig, nog „jeugdig'' Jeugdwerk
(jrcte ftrvbletMtt wwt kleine nwnsctt
Naar de fabriek
Levensscholen" benaderen
de jeugd positief
Om ii gezonde kijk te krijgen
Vervlakking bedreigt hem
Boot gemist"
Qa-va-Seul
DERDE BLAD
Bijna de helft! i
^_De weg naar de gemeenschap
Een rijk-gevarieerd leerprogramma
De geest, dcidr
Op bezoek bij de Pater Fortisschool te Maastricht
gaat het om
Gelukkige greep
BIJ EXAMENS
Mijnhardt Zenuwtabletten
School-correspondentie
WOENSDAG 26 MEI 1954
f r a
T^RIEBELTJE",
*- zo noemde
It-
hem iedereen in de
buurt. „Kriebeltje
Sandersen onder
die naam ivas hij be
ter bekend dan ivie
ook. Want wie zou
zijn grappige, met
sproeten bezaaide
snoet, zijn levendige
ogen en vooral zijn
altijd bewegelijke
lijf vergeten, tds hij
Kriebeltjeeen
maal had gezien
Aan die bewegelijk
heid had de veertien
jarige arbeiderszoon
zijn bijnaam trou
wens te danken. Bij
elk spel dat de jon
gens uit de buurt des
avonds op straat
speelden, was hij
haantje de voorste.
IS iet dat hij de pien
terste van allen xvas.
Zeker niet, maar hij
tras nu eenmaal zo
populair bij zijn
makkers. Op school
teas hij een mid
delmatige leerling,
maar toch kreeg hij
het minst van alle
jongens in zijn klas
straf. Als de vinger
van meester De Win
ter al eens bezwe
rend heen en weer
ging boven 't hoofd
van Kriebeltje, dan
wist het slachtoffer
precies die kwink
slag te vinden, die
allen - de meester
niet uitgezonderd
in lachen deed uit
barsten.
T^N dan herhaalde zich het gedoe weer. „Kriebeltje! Zit stil!"
Een minuut later: „Kriebeltje! Praten doen we buiten!" Twee
minuten daarna: „Kriebeltje! Handen thuis!", als de veelbeloven
de jongeman zijn directe omgeving molesteerde met een kippen-
veer, die behoedzaam langs een schoongewassen oor werd gestre-
werd het Kriebeltje Sanders graag vergeven.
„Hij is soms ontzettend lastig" kon meester De Winter een enkele
keer zeggen, „maar je kunt niet ernstig blijven tegen die knaap'"
En zo was het ook.
uit dë schoolbibliotheek. Het waren
boeken, die je niet aan alle twaalfja
rigen kunt geven. Maar meester De
Winter begreep dat Kriebeltje zich
heel anders ontwikkelde dan zijn ove
rige leerlingen. Kriebeltje begon zich
eigen denkbeelden te vormen. Of lie
ver: hij nam zijn vaders denkbeelden
over.
Daar moest iets positiefs tegenover
gesteld worden en wat is er dan beter
dan een boek? Een met liefde en
verstand uitgezocht boek?
99
Kriebeltje was waarschijnlijk de
enige jongen van die leeftijd, die ab
soluut geen vijanden had. Als het al
eens tot onenigheid met een school
kameraadje kwam en de tegenpartij
het klassieke „Kom maar op!" liet
horen, dan maakte Kriebeltje één van
zijn zotte opmerkingen en alle boos
heid werd opgelost in een lach. Jon
gens als Kriebeltje zijn aangename
mensen, wanneer ze eenmaal volwas
sen zijn. Mensen zonder vijanden....
Of toch één vijand....? We moeten
Kriebeltje eerst eens wat nader be
kijken. Het is een aardig joch, zo te
zien. Altijd vrolijk en bereid tot een
grapje. Maar toch gaat er meer schuil
achter dat kleine voorhoofd. Daar
woelen niet alleen jolige gedachten.
Meester de Winter weet daar méér
van. Soms geeft Kriebeltje blijken
van. intense belangstelling voor zaken
die normaal buiten de interesse-sfeer
van twaalfjarige jongens liggen.
Zo vroeg hij eens aan de meester,
waarom de herbewapening er was, als
de mensen zo voor vrede waren. ,,Dat
kost toch millioenen!" zei Kriebeltje,
„en die konden ze toch veel beter ge
bruiken om ziekenhuizen en zo te
bouwen!"
Filosofie
TT it die opmerking kwam een lang
gesprek voort tussen Kriebeltje en
de meester, 's avonds na schooltijd.
En de onderwijzer ontdekte ,dat Krie
beltje onder sterke invloed stond van
zijn vader. Die was fabrieksarbeider
en Kriebeltje liet ongemerkt uitkomen
dat zijn vader helaas behoorde tot die
categorie van arbeiders, wier instelling
tot de maatschappij voornamelijk een
negatieve is. Dat is zo de filosofie van:
„Alle werkgevers zijn uitzuigers. De
regering helpt ze. De arbeiders mogen
hongerlijden."
O, geen communisme! Vader San
ders was katholiek en hij ging trouw
naar de kerk, al zat hij ook daar in
wendig te kankeren, omdat een be
paalde zinsnede in het Evangelie of
een woord in het Epistel volgens hem
niet in overeenstemming was met de
feitelijke toestand in de Kerk.
Dat hoorde Kriebeltje allemaal. Zon
dags na kerktijd, en dan bewonderde
hij oprecht de scherpe en gedurfde vi
sie van zijn vader op problemen waar
van hij het bestaan nog nooit vermoed
had
Ja, Jiet was gelukkig, dat inter
mezzo over de herbewapening, want
nu begreep meester De Winter, dat hij
bijzondere aandacht zou moeten
schenken aan dat levendige joggie.
Gelukkig dat Kriebeltje een verwoed
lezer was. Nu kreeg hij van meester
De Winter boeken ter leen. O, niet
(Advertentie)
SCHOENCRÈME - WRIJFWAS
KOPERPOETS
Aan de machine
l^riebeltje zal zijn gehele leven terug
denken aan dat laatste schooljaar,
toen er zo'n goede band ontstond tus
sen hem en meester De Winter. Het
was alsof die twee een bondgenoot
schap hadden. Soms, onder de ge
schiedenisles bijvoorbeeld, vertelde de
meester ook iets over dingen van nu
cn dan had hij er soms de krant bij.
Kriebeltje voelde: dat was voor hèm.
En hij was er dankbaar -voor. t
Vier jaar later vinden we Kriebeltje
terug in een fabriek. Hij zit^ achter een
machine die bewegelijker is dan hij
ooit zou kunnen zijn. Het stampt en
raast en gilt om hem heen enhij
is rustiger dan men ooit van hem zou
hebben verwacht.
Kriebeltje, of beter gezegd
„Anton Sanders", want dat
staat op zijn werkboekje één
van de duizenden mensen die de
ziel van de industrie zijn. Straks
als de dagploeg naar huis gaat,
herken je hem niet tussen die
honderden anderen in hun
blauwe overalls. Of misschien
toch wel.... Misschien hoor je
zijn schelle stem boven het ge
roezemoes uit. Dan roept Krie
beltje: „Die opzichter moesten
ze doodtrappen met zijn „pro
ductie! productie!"
Of 's avonds, als hij met zijn vrien
den de laatste, „goeie film" gaat zien:
„Naar Palace jonges. Móórdmeiden te
zien!"
En ja, dat Kriebeltje, dat zich vroe
ger in alles onderscheidde van zijn
klasgenootjes, is nu volkomen gelijk
geworden aan duizenden anderen.
Mensen met geen diepere belangstel
ling voor het leven dan voorzover het
hen zelf betreft. Mensen die straks ge
zinnen gaan stichten, zoals ook eens
Kriebeltje's vader het deed. Gezinnen,
die opnieuw kinderen afleveren aan
de maatschappijaan de industrie
aan het leven.
Vorming
rvuizenden, schreven we hierboven
en misschien moet het zijn: tien
duizenden. Hele generaties van men
sen die wat hun geest betreft, elke
aansluiting op het hogere, het betere
missen. Wier leven bepaald wordt
door het werk in de fabriek, de avon
den thuis en amusement in de trant
van „Vrouwen in Casablanca" en
„Moord in het theater".
Zijn zij ongelukkig? Ik geloof het
niet.
Zij zijn alleen te vroeg en te snel
gaan leven. Zoals Kriebeltje, die als
kind een onbeschreven blad was, zoals
ieder kind. Natuurlijk werden er goe
de dingen in hem gelegd, maar hij
heeft toch in liet belangrijkste deel
van zijn jeugd slechts geleefd in een
volkomen negatieve sfeer. Op de fa
briek tussen veel oudere en „erva
rener" mensen en thuis in het directe
gezelschap van zijn vader, die ook al
behoort tot die categorie van innerlijk
verbitterde, uiterlijk voldane mensen.
Zij kunnen een kind verspesten, omdat
zij als het ware „de boot naar zich
zelf" al in hun jeugd hebben gemist.
Hoe kan er van hen iets positiefs uit
gaan?
Steeds groter wordt die groep van
negatieve mensen en steeds geringer
in aantal worden de evenwichtige,
bijna wijze ouderen, wier jeugd een
andere tijd met andere normen en an
dere waarden tot achtergrond had. Zij
voeden iedereen op, die in hun omge
ving mocht leven. Het zijn de men
sen als meester De Winter, maar zij
worden zo schaars. De vervlakking
neemt voortdurend toe. Radio, film
en pers werken haar vaak nog in de
hand, Weekblaadjes wier geestelijk
peil beneden nul is, hebben oplagen
van vele tienduizenden. Het bioscoop
bezoek is vele malen toegenomen.
Wie eerlijk en met open ogen de ba
lans opmaakt van de sociale revolutie
die zich in Nederland na de beruch
te crisisjaren heeft voltrokken, moet
zeggen: wat zijn we arm geworden!
Het is als een geheimzinnige ziekte,
die steeds maar nieuwe slachtoffers
maakt en waarbij het vreemde is, dat
de lijders aan deze ziekte zelf niet we
ten. 'dat ze eigenlijk verzorging nodig
hebben.
Als, ja. als
Men moet dit probleem aan
durven: er eens rustig over dur
ven denken. Kriebeltje heeft
niet wat men noemt „een moei
lijke jeugd" gehad. Zijn ouders
konden hem geven waar hij
recht op had, behalve in het
geestelijke. Goed, ook Kriebel
tje ging naar de kerk, ook hij
bad 's morgens en 's avonds en
voor en na de maaltijden. Maar
een bewust en zelfstandig den
kend mens kon hij nooit wor
den tenzij hij iemand als
meester De Winter tot vader
had gehad.
Daar hebben we één oorzaak gevon
den. Het leven is te vroeg op Kriebel
tje losgelaten. Een jongen van vijf
tien jaar, die nagenoeg onbeschermd
in de maatschappij wordt gezet, is
geestelijk nog een kind: ongericht en
in alle opzichten te beinvloeden. Ze
ker ,in honderden gevallen is het mi
lieu thuis zodanig, dat de werkende
jongen of het werkende meisje de
morele ruggesteun krijgt die het nodig
heeft. Vele andere jonge arbeiders en
arbeidsters vinden die steun in jeugd
organisaties, die wat dit betreft werk
van onschatbare waarde doen.
Maar duizenden blijven alleen staan
in die grote wereld die zich na de
school plotseling voor hen opent.
Levensscholen
TNuizenden worden als Kriebeltje.
Mensen, die werken en een gezin
hebben. Die naar de kerk gaan en op
zijn tijd naar de bioscoop, maar die op
geestelijk gebied zo ontzettend veel
moeten missen omdat het hen nooit is
gewezen. Afgestompte wezens, of ty
pen als Kriebeltje's vader. Aardige
vent om mee te praten, maar ook niet
meer. Eigenlijk beklagenswaardig in
zijn haat tegen alles wat niet tot zijr.
eigen wereld behoort. Schuw voor
dingen die ruiken naar cultuur, naar
goéde cultuur.
J/J/ANNEER men de cijfers ziet
met betrekking tot het J
aantal kinderen, dat zonder t
verdere vorming te hebber.
ontvangen, recht van. de lagere
school of van de VGLO-school J
het leven ingaat, dan krijgt
men pas een beeld van de om-
vang van het probleem, dat wij
in het artikel over „Kriebel-
tje" stelden. In Noord-Brabant
gaat tenminste 43 procent van i
de jongens op een leeftijd van J
15 a 16 jaar het bedrijfsleven t
in. Dit betekent, dat bijna de
helft van deze jongens na de t
intrede in fabriek of werk- J
plaats, op zichzelf wordt terug-
geworpen en het afgezien J
van de gevallen waarin het
gezin of de vereniging geeste-
lijk ruggesteun geven het
zelf maar moet klaren.... t
De wereld wijst de mens het goede
niet, zeker de grote-stadsmens niet.
Daarom is het zo gelukkig, dat er
pogingen worden ondernomen om iets
te doen tegen die geweldige geeste
lijke vervlakking, die op den duur tot
niets anders kan leiden dan tot ver
dwazing. Eén van die pogingen wordt
aangewend door het Mater Amabilis-
en Pater Fortiswerk, door de zgn. „le
vensscholen".
Dit tast het kwaad in de kiem aan,
daar het zich richt op de arbeiders
jeugd, die ontsnapt aan de vormende
invloed van school, kerk of jeugdorga
nisatie. Op heel bijzondere onderwijs
instituten worden deze meisjes of
jongens opgevangen, krijgen zij con
tact met dingen die in de rijpere ja
ren hun belangstelling beginnen te
trekken. Maar dan op positieve ma
nier! Heel voorzichtig arrangeert men
ontmoetingen met de cultuur, met he
dendaagse problemen waarover zij zich
nimmer een oordeel hebben kunnen
vormen, dat gefundeerd is.
Het is sociaal werk, van de eerste
orde.
\/ele zielkundigen houden zich met
het probleem van de werkende
jeugd bezig en op één punt zijn zij het
allemaal eens. Namelijk, dat de ge
schoolde jeugd betere kansen heeft om
zich geestelijk te handhaven dan de
ongeschoolde. Dit is logisch. Het kind
reageert op mensen en dingen voor
namelijk, voorzover deze iets beteke
nen voor zijn eigen, subjectieve be
hoeften. Naarmate het kind zich ver
der ontwikkelt, wordt steeds meer op
mensen en dingen gereageerd. Maar
nu niet uitsluitend voorzover ze waar
de hebben voor de betrokkene zelf,
maar ook voorzover ze waarde in
zichzelf hebben. Deze groei naar vol
wassenheid is in hoge mate afhankelijk
van twee soorten van rijpingsfactoren,
namelijk die in het individu zelf zijn
gelegen en die welke in de uitlokken
de invloeden van het milieu zijn ge
legen.
FAe geschoolde jeugd vindt in het
verdere onderwijs dat zij geniet
een goede ontwikkelingsfactor „van
buitenaf", welke des te krachtiger zal
werken, naarmate de rijpingsfactoren
zich sterker ontwikkelen.
De ongeschoolde jeugd heeft dit
niet. Inplaats van een compensatie
voor de doorgaans geringe cultuur van
-huis-uit, gaan zij het bedrijfsleven in,
waar de omgeving een weinig positie
ve en meestal zeifs een negatieve in
vloed heeft op de ontwikkelingsgang.
En dan laten wij nog buiten beschou
wing, de gevaren die verbonden zijn
aan het reizen van en naar het werk.
Dehalve voor deze mensen, ligt
hier een groot gevaar voor de sa
menleving. In Brabant bijvoorbeeld zal
over een aantal jaren de helft van de
bevolking nog slechts (geestelijk) half
volwassen zijn. De kansen op een ge
zonde samenleving, waarop toch thans
de algemene inspanning is gericht,
worden daarmee wei zeer gering.
Wanneer de industrialisatie van dit
gewest alleen in materieel opzicht
zou slagen, zonder daarbij aangepaste
investeringen op gebied van opvoeding
en vorming, dan hebben we de dui
vel der armoede met de Beëlzebub
van het materialisme uitgedreven.
Het verschijnsel „massajeugd" eist
de grootste aandacht. Sociale maatre
gelen in de zin van uitkeringen aan
maatschappelijk ontwortelden e.d. zijn
slechts medicijnen legen een pijnlijke
ziekte, maar de ziekte wegnemen doen
ze niet. De enige remedie is en kan
slechts zijn: het afleveren van gees
telijk volwaardige jonge mensen aan
de maatschappij. Het terugbrengen
van het evenwicht, dat vooral na de
oorlog volkomen verloren schijnt.
Het is geen gedurfde voorspelling
als men zegt, dat het geld dat nu van
overheidswege in het vormingswerk,
zoals het o.m. op de zgn. „Levens
scholen" wordt verricht, wordt ge
ïnvesteerd, slechts een zeer gering
deel zal betekenen van het bedrag dat
in de toekomst nodig zal zijn voor
maatregelen tegen a-maatschappelijk
heid, w anneer men thans met de han
den in de schoot zou blijven zitten.
Terecht wordt er gepleit voor wij-
ziging van de leerplichtwet,
waardoor de jonge mensen eerst op
een „veiliger" leeftijd en beter voor
bereid, de maatschappij zullen kun
nen ingaan. De „Levensscholen", zoals
er ook in het Zuiden al enkele werken,
proberen nu al te bereiken, wat in de
toekomst misschien die wetswijziging
zal doen.
Het langer vasthouden van de jeugd
in de beschutte omgeving van de
school, maar dan een school die vele
aanrakingspunten met het leven heeft,
veel meer dan het Lager Onderwijs
en het VGLO. „Levensscholen" zijn
er helaas nog veel te weinig en voor
al in het zich snel industrialiserende
Westen en Midden-Brabant zijn zij zo
dringend nodig.
r\e „Levensscholen" geven on-
derscheidenlijk onderricht aan
meisjes en jongens. Voor de meisjes
zijn er de „Mater Amabilis-scholen" en
voor de mannelijke jeugd werd een
aantal „Pater Fortisscholen" opgericht.
Over de naam, die men dit onderwijs
heeft gegeven, wordt nog getwist.
De Latijnse namen „doen" het niet
erg bij de jeugd, terwijl naar onze
smaak de betiteling „Levensscholen"
wat te theatraal is. „Mater Amabilis"
heeft echter burgerrecht verkregen,
maar anders is het met de pater For-
tis-scholen, die van jongere datum
zijn. Overigens lijkt ons dit een kwes
tie die men voorlopig gevoegelijk kan
laten voor wat ze is, om zich eerst te
bezinnen op de noodzaak van véél en
véél meer scholen voor de manne
lijke en vrouwelijke bedrijfsjeugd.
99
f-JET WAS Vrijdagmiddag drie uur, toen een aantal jongens van een van
de Maastrichtse fabrieken, het waren er ongeveer dertig, het St.
Franciscuspatronaat binnenkwamen, waar de Pater Fortisschool is ge
vestigd. Vrolijk pratend, fluitend of lachend. Daar was reden voor. want
de eerstvolgende uren waren voor hen eigenlijk een soort pretje. Ze wa
ren bevrijd van de monotone fabrieksarbeid, van de lopende band. Een
groep gaat naar het sportlokaal, een ander naar het handwerklokaal en
een derde naar de klas, waar getracht wordt hun algemene ontwikkeling
op een wat hoger peil te brengen.
gen voor normale verhoudingen, hij
brengt hun de gezonde opvatting bij
over arbeid, sociale voorzieningen; ge
zinsverhoudingen, over de kerk, over
de priester, over het kloosterleven enz.
Deze jongens, die meestal zonder
enige voorbereidingen uit de sfeer van
p het algemeen proberen de
„levensscholen" de bedrijfs
jeugd van 15 tot 18 jaar aan te
trekken, hoewel men er ook
geen bezwaren tegen heeft, om
deze leeftijdsgrenzen te over
schrijden. De duur van de oplei
ding, b.v. aan een levensschool
voor jongens („Pater Fortis
scholen") is drie jaar.
Het leerprogramma sluit voor een
u ,°eel aan op dat van de lagere
school of het VGLO, maar het geeft
daarenboven vooral onderricht, dat
ln öe Praktijk van groot nut is.
Zo brengt men de Teerlingen iets bij
Sïwi, vsielsels, die de maatschappij
nebben beïnvloed. De leerlingen moe
ten eenvoudige artikelen uit kranten
of tijdschriften ontleden, er is „spre
ken in het openbaar". Het gevoel van
cultuurtaal wordt ontwikkeld door
behandeling van goede literaire wer
ken en gedichten, er wordt hen wat
elementaire kennis van de staats
inrichting bijgebracht.
Het leervak „Natuurkunde" omvat
vooral practische natuurkundige ver
schijnselen, zoals radio en televisie.
Tenslotte wordt er ruim aandacht be
steed aan handenarbeid.
Het Godsdienstonderwijs neemt
ee- belangrijke plaats in. maar ook
dit wordt geneven in een vrijer en
over het aloemeen aantrekkelijker
vorm dan b.v. op de lagere scholen
het geval is. Belangrijk is overi
gens de positieve en voor ons
katholieken betekent dat: katholie
ke geest, die als het ware het ge
hele onderwijs doorstraalt.
Juist dat bepaalt de waarde van
de levensschool.
Met de eerste groep stappen we de
gymnastiekzaal binnen. Jas. broek,
schoenen vliegen uit, en worden ver
vangen door shirt, kort broekje en
gymnastiekschoenen. Die worden op
gehaald uit de daarvoor bestemde kast
waar alles keurig genummerd is op
geborgen, waar ieder zijn eigen plaats
heeft en waar alles straks ook weer
wordt opgeborgen, want orde en net
heid zijn mee van de eerste dingen,
die de jongens hier leren. Dat vraagt
al heel wat van hen. De sportleraar
geeft de nodige inlichtingen over de
sportdag, die de volgende dag zal
worden gehouden.
„Denk er aan jongens, samenwer
ken. Als je met vieren in een estafet
te loopt, samenwerking. Als de een
niet kan rekenen op de ander, halen
jullie het niet. De een kan niet zon
der de ander, maar met elkaar zul je
het wel rooien. Alleen kun je niets,
samen kun je alles:" Voelt U hoe hier
een stukje teamgeest wordt gedo
ceerd? Ieder krijgt de papieren, waar
op het hele program staat en waarop
ze de behaalde punten kunnen note
ren.
We wonen een nummertje hoog
springen bij. De uitblinkers, die het
tot 1.55 m. brengen, worden warm
aangemoedigd. De uitvallers gaan naar
buiten om de spullen voor een volley
bal-wedstrijd klaar te maken. Dit zijn
de eerste jaarsjongens, die juist een
half jaar de school volgen. Het valt
op, hoe stipt zij zich houden aan de
aanwijzingen en opdrachten van de
leraar en hoe sportief zij zich gedra
gen.
We laten de sportklas in de steek
en gaan naar het handwerklokaal.
Daar leren de jongens de eerste be
ginselen voor het bewerken van hout,
ijzer, leem, klei (boetseer), vlechten
enz. Langs een van de wanden staan
allerlei gebruiks- en siervoorwerpen
die door de oudere jaars-leerlingen
zijn gemaakt. Men vraagt zich af, hoe
het mogelijk is geweest, dat deze jon
gens met een anderhalf uur les in de
week in staat zijn geweest dit alles te
maken. We bewonderen een oorlogs
fregat uit de 17e eeuw, dat volledig
met alle tuigage van masten en zeilen
is opgebouwd. Een pracht stukje. Maar
we zien er ook allerlei huishoudelijke
voorwerpen, handdoekenrekjes, trap-
leertjes, kolenschoppen enz. Wat een
zeldzame methode om de jongens te
leren hun vrije tijd op een prettige
en nuttige wijze door te brengen. Me
nigmaal nemen ze de werkstukken,
waaraan ze bezig zijn, mee naar huis
om ze daar vol trots te laten zien en
ze verder af te werken.
De jongens die hier bezig zijn, staan
aan het begin van een cursus. De le
raar geeft hun van een en ander uit
leg en dan mogen ze zelf kiezen, wat
ze willen maken. Het begint met een
voudige dingen, waarbij ze leren, de
gereedschappen op de juiste wijze te
gebruiken. Met intense aandacht en
met grote ijver buigen ze zich over
hun werkstuk en gaan aan de slag. De
leraar staat hun ter zijde, als ze met
moeilijkheden hebben te kampen.
De tijd dringt, en daarom gaan we
naar de klas, waar een priester hun
spreekt over gezondheid, gezondheids
zorg. En van die zorg voor de licha
melijke gezondheid, springt hij over
op de geestelijke gezondheid. De vra
gen prikkelen de jongens tot naden-
ten. Ze lokken van hun kant vragen
uit. De aanwezigheid van een vreem
de eend in de bijt remt echter hun
vrijmoedigheid een beetje af, maar
toch valt waar te nemen, een sfeer
van vertrouwen tussen priester en
jongens. Als een van de snaken, wat
al te levendig is en over de schreef
gaat, roepen de anderen hem tot de
orde: „Haai diech dien mooi", zo luidt
de meer duidelijke dan beschaafde
aanmaning om de rumoerige binnen
de perken terug te roepen. Bij dat
praatje over de geestelijke gezondheid
komt vanzelf ook het zondebegrip,
het biechten enz. aan de orde.
De stof boeit de jongens, die maar
een minimale ontwikkeling hebben,
niet zo sterk als de sport en de han
denarbeid. Maar als de een of ander
zijn gebrek aan belangstelling wat al
duidelijk demonstreert, dat weet.
te
Huisvlijt is een bijzonder geliefkoosde vrije tijdsbesteding, waarin
jongens het op de Pater Fortisschool ver brengen.
de
school en gezin in de grote men
sen samenwerking zyn terecht ge
komen, krygen op die wyze een ge
zonde kijk op het leven en de grote
levensvragen.
De Pater Fortisschool is zodoende
een werkelijke „levensschool", die de
jongens het inzicht en de kracht geeft
om dat grote mensen leven te
begrijpen en ook geestelijk te verwer
ken. Voor de industriële jeugd tussen
14 en 17 jaar betekent deze school 'n
middel om haar op te voeden tot gees
telijk gezonde en bruikbare leden
van de maatschappij.
Aan deze jonge mensen is
helaas nog veel te weinig aan
dacht besteed terwijl zij die
meer nodig heeft, dan welke
leeftijdsgroep ook. Deze vorm
van jeugdzorg staat nog in de
kinderschoenen. Er zal nog heel
wat aan verbeterd kunnen wor
den op grond van de opgedane
ervaring, maar de tot nu toe be
reikte resultaten wettigen het
vertrouwen dat met deze me
thode een gelukkige greep is
gedaan.
de lesgever hem op handige wijze er
weer bij te halen.
Als we later met de lesgever wat
napraten, dan horen we, hoe de jon
gens als er geen vreemde bij is
met de zonderlingste vragen voor de
dag komen; zonderling, gezien hun
nog jeugdige leeftijd van ongeveer
vijftien jaren. Vragen over huwelijk,
over de verhouding man-vrouw, over
verkering, over de moeilijkheden in
hun bedrijfsleven, in het gezin. Daar
in vindt de lesgever aanleiding de
jongens wat meer begrip bij te bren-
Advertentie)
spelen zenuwen een grote rol.
Een rustig examen doet U met
(Van onze onderwijsmedewerker)
VF/EET U het nog, beste lezeres of lezer, hoe dat
vroeger ging? Als er in de taalles eens brief
schrijven werd geoefend? Dan zei de juffrouw of
de meester op een goede dag: „We gaan eens een
brief schrijven. Net echt." En de klas viel stil
van verschrikte verwachting, wat er nu weer op
komst zou zijn. En daarna werden de instructies
gegeven: „Je hebt een Tante in Amsterdam. Die
heeft gevraagd, of je in de zomervacantie een
weekje wilt komen logeren. Schrijf nu maar eens
een keurig briefje, dat je van tliuis mag en wan
neer je komt."
We namen dan een schoon blad van het taal
schrift voor ons en we kregen met veel getob
de volgende brief bij elkaar gefantaseerd:
„Beste Tante, ik mag van thuis en ik kom op
8 Augustus. En we hebben jonge poesjes. Hele
mooie. Veel groeten van uw neef." Als we dan
ons schrift hadden ingeleverd, wisten we meteen,
dat we van deze rare opgaven voorlopig weer ver-
loét zouden zijn. En ook, dat we nooit zulk een
brief zouden behoeven te schrijven, omdat Tante
de afspraken over onze vacantie-indeling toch wel
rechtstreeks met onze ouders zou maken.
Zeker, we schreven dus brieven in de oude
tijd, maar van de goede wenken is ons weinig
bijgebleven. Alleen, dat je de brief niet met „Ik"
beginnen mag en dan ook nog dat moeilijke slot
met „Uw liefhebbende
Kijk\ alweer een onderdeel, waarin onze moderne
school nieuwe wegen is gegaan. Tegenwoordig
schrijven de leerlingen heuse brieven die ook
werkelijk verzonden en beantwoord worden.
Cijffers was er ook mee begonnen. Met enige
moeite was hij er in geslaagd, een school in een
andere stad te vinden, die als partner wilde op
treden. De jongelui werden ingelicht omtrent de
opzet van deze schoolcorrespondentie en er werd
gestart. Iedere leerling kreeg een jongen of
meisje van de andere school aangewezen, een
blanco vel papier voor £ich en de opdracht, om
maar eens een aardige brief te maken.
Het werd een stuntelig begin met onbenullige
mededelingen en talloze spelfouten. Geleidelijk
aan echter begonnen de jongens verhalen te schrij
ven over hun geweldige sportprestaties en de meis
jes gaven uitvoerig relaas van hun nieuw-gekre-
gen zomerjurken.
Qijffers begon er plezier in te krijgen. Het was zo
aardig, om te zien, dat zijn leerlingen nu eens
echt hun verworven taalkennis gingen toepassen.
En ook, laten we dat maar eerlijk bekennen, vond
deze meester het wel interessant, om in deze
kinderbrieven iets te ontdekken van wat er leefde
in de geest van zijn pupillen. En dan ook nog
we zijn nu eventjes heel erg eerlijk hoopte Cijf
fers in de briefjes iets te ontmoeten, een enkele
ontboezeming, een luttel woord over het beeld,
dat zijn kinderen van hun meester met zich mee
droegen. Op deze uitlatingen hoefde de schoolman
niet erg lang te wachten. Al spoedig werd door
de correspondenten over en weer gepeild naar de
kwaliteiten van de leerkrachten, waarmee zij da
gelijks lief en leed deelden.
Jan Lamers had een brief gehad met een
enthousiast verhaal over een jonge meester daar
ginds, die volgens zijn correspondentie-vriend zo
fijn meedeed aan sport en zo lekker vertellen kon.
Met spanning wachtte Cijffers de dag, waarop Jan
zijn antwoord-brief zou inleveren. Daar moest nu
toch wel onthullend nieuws in staan. En ja hoor,
daar kwam de brief, klaar om verzonden te wor
den:
„Lollig, dat jullie zo'n leuke meester hebt. Die
van ons is ook wel aardig, maar het is een ouwe,
dus dan weet je het wel."
„Ja, ik weet het nu wel", dacht Cijffers treu-
rig.