w Een verbeten relaas van Paasmorgen en van cle onrust in Jerusalem Werd het lichaam van de terechtgestelde Nazarener gestolen? En door wie? L, it* ,üe Stem 17 Ap/ii 1954. De illustratie van deze pagina werd welwillend ter beschikking gesteld door de Maastrichtse cineast P. Pans, en ontleend aan de zeer geslaagde kleurenfilm „Kruisig Hem!", in 1950 door hem vervaardigd van de thans weer in voorberei ding zijnde Tegelse Passie spelen. II y' Katholieken van het jaar 1954, opgevoed in een eeuwenlange en verzwakte geloofs traditieervaren het Feest van de Paasmorgen, van Jezus Christus' mysterievolle Verrijzenis met een bijna ontstellende vanzelfsprekendheid. Wij erkennen haar geestelijke betekenis voor ons nog wel, doch laten er ons, in ons doen en denken, nauwelijks meer door bezielen. Dat deze gebeurtenis ook op elk ander gebied, sociaal, po litiek, cultureel enzovoort, een wereldomvattende vernieuwing inleidde, realiseren wij ons zelfs niet meer. Het lijkt ons daarom interessant een po ging te wagen om, als wij 't zo zeggen mogen in eenvoudige woorden, deze Verrijzenis te schetsen tegen de achtergrond van het politieke religieuse leven van de stad Jerusalem uit die dagen van Pilatus, Herodus, Annas, Caïphas e.a. In de vorm dus van een vergeten relaas van de reacties op de verdwijning van Jezus' lichaam. Werd het ge stolen? Door de volgelingen van de Nazarener? Of door de Tempeldienaren? Was deze diefstal een politieke zet? Of een religieuse? Waar bevon den zich de volgelingen van de Nazarener? Hoe reageerde Pilatus op het nieuws? En de land verrader Herodes, viervorst van Gallilea? Hoe reageerden de duizenden vreemdelingen, volge lingen en vijanden, die ter viering van het Pa scha in Jerusalem verbleven? haalde, in onmacht, de schouders op. De leden van de Hoge Raad zwegen; de wachters zwegen. Pila tus lachte fijntjes. „Wie zou het meeste baat hebben bij zulk een diefstal?" r\E leden van de Hoge Raad had- U den gezwegen. Ook Josef van Arimathea. Maar toen de anderen wegslopen uit het huis van Pila tus, bleef hij1. Maandenlang heb ik in het geheim mij door Jezus, die gij veroordeeld hebt, laten on derwijzen. Want mijn hart was vol van de verwachting van het Rijk Gods. Van zeer nabij heb ik deze Messias zelf en zijn volgelingen leren kennen. En ik verzeker U, er was geen bedrog in hen. Wat voor nut zou het de ouderlingen ople veren, indien zij het lichaam gesto len hadden? Welke baat zouden zijn volgelingen bij zulk een dief stal vinden? Heeft deze Jezus bo vendien zelf niet voorspeld dat hij verrijzen zou, ten derden dage? Zou hij, die anderen uit de dood opwek te, geen macht hebben over zijn eigen dood? Ik geloof in deze op standing. En ik geloof in de onover- en heel wat pienterder dau die ver waande Judaeërs XXX *70 groeide vanuit enkele punten der stad een onrust die zich steeds breder en rumoeriger ver spreidde. Op pleinen en in de stra ten vormden zich groepjes, waarin meningen verkondigd werden en waarin meningen tegen elkaar op botsten. De ouderlingen hadden het lijk ontvoerd om elke geestdrijverij de kop in te drukken. De secte van de Nazarener groeide hen nu al bo ven het hoofd! Neen, de leerlingen van die Nazarener hadden het ge daan om de mensen, om de volge lingen te doen geloven aan de pro feet Jezus, die zich de zoon van Jahwe noemde! Nietwaar, hij was verrezen. Maria van Magdaia, de vroegere hetaere had hem zelf ge zien en met hem gesproken! Vijan den en onverschilligen, vrienden en zij, die eens door hem genezen waren, gaven luide hun onwrikbare mening als de enig juiste te ken nen. En in deze strijd van opinies kwam het tot felle verwijten, tot verwensingen en bedreigingen, die Snikkend was zij neergezegen op de aanligbank, schreiend en jube lend tegelijk: Ik heb Hem gezien! Zijn gelaat was stralend als de eeuwige sneeuw van de Libanon in het zonlicht, en zijn stem was zacht ais het blaten van een moeder schaap binnen de veilige omheining der schaapskooi! Hij is verrezen! Hij is waarlijk verrezen!" Er was een schok gegaan door de gemoede ren der aanwezigen. De Heilige Vrouwen konden haar tranen niet bedwingen, zij wilden naar buiten snellen, om zelf te zien, om zich zelf te overtuigen, om.ja, waar om niet? Waarom zou ook haar niet ds meester verschijnen? Maar de mannen, harde kerels, hielden haar terug. Zij vroegen Maria van Mag daia alles precies zo te vertellen, zoals zij het bevonden had. Het verhaal leek hun echter zo verward, zo zeer ontsproten aan een zinsbe goocheling, ontstaan uit een uit zinnige smart, dat zij weigerden er geloof aan te hechten. De enige conclusie die zij durfden trekken was, dat er iets niet in orde was Zie vervolg: keerzijde. DE zon stond al hoog aan de staalblauwe hemel en rijpte 't eerste koren met verbeten gloed, toen Pontius Pilatus, procuratoi van Judaea, op de binnenplaats van zijn Romeins huis vertoevend bij zijn witte pauwen, van zijn raads man vernam welk gerucht in dt stad de ronde deed. Pilatus haalde de schouders op. Hij kende voldoen de de sluwe aard de Ouderlingen om niet aan elk gerucht waarde te hechten. Maar toen even later ook nog de Honderdman hem kwam vertellen dat de Tempeldienaren het lijk van de Gekruiste geroofd hadden en Claudia Procula opge wonden en verwijtend hem mee deelde dat zij wel goed gezien had, dat die Jezus van Nazareth een bij zonder man was, die hij niet en nooit had mogen veroordelen en- i kei uit vrees voor die hard-schreeu- wende Joden en dat hij nu ver rezen was en dus wel degelijk de Messias der Joden was geweest, liet hij de Hogepriester Caïphas en en kele leden van de Hoge Raad ont bieden. Deze kwamen. Caïphas had de wachters meegebracht en deed hen het betaalde verhaal vertel len. „Men vertelt dat Hij verrezen is!" informeerde Pilatus flegmatiek. „Natuurlijk", siste Caïphas opge- wonden, „daar is het om begon- I nen. Maar U hebt gehoord hoe de ware toedracht der zaak is. U zult I zo snel en zo fel mogelijk de valse I geruchten de kop moeten indruk- ken. Zij bedreigen immers ook de eerbied voor Uwe en onze Keizer en zijn rechtspraak". Pilatus glim lachte. „Vast staat, dat het lijk ver dwenen is. Wij nemen aan dat het gestolen werd. Maar door wie?" „Daar kunt u niet meer aan twij felen, excellentie!" „Goed, de vol gelingen van die wonderdoener, van die Koning der Joden, zo noemde hij zich immers, niet?, hebben het lijk gestolen, U hebt het met eigen ogen gezien, wel?" zo wendt hij zich tot de wachters. „Gezien, niet precies, want wij sliepen, excellen tie!" „Prachtig, hoe weet u dan dat zijn volgelingen het lijk weghaal den? En verder, zouden zij de steen voor het graf hebben kunnen weg- wentelen zonder dat u door het gerucht wakker werd?" Caïphas op hun beurt weer talrijke nieuws gierigen trokken en tot ernstige op stootjes aanleiding gaven. De aan vankelijke onrust groeide tot een sfeer van verzet, tot een schemer van oproer dat zich, hoe dan ook ontstaan, zou uiten in een geweld daad tegen de bezetter; een der tal rijke gewelddaden die reeds onder drukt hadden moeten worden en waarbij meer dan eens reeds slacht offers gevallen waren. Of had Barabbas, die vrijgelaten was door Pilatus, niet bij het jongste oproer, een der Romeinse soldaten 't hoofd gespleten? Was het dan wonder dat deze vreemde krijgers, samenge raapt uit alle landen der overwel digers, thans ingrepen en met ge weld de menigten verspreidden. Zij veegden, gezeten op hun schuim bekkende paarden, met de gevelde lans stratefi en pleinen leeg. Maar de onrust bleef. En het was of zij uit de brandende zon over de stad neerviel. XXX INTUSSEN hadden zich ook voor de in de Bovenzaal vertoeven de treurende volgelingen van Jezus de gebeurtenissen in een verbijste rende climax opgestapeld. Korte tijd nadat zij hen voor een bezoek aan het graf verlaten had, was Ma ria van Magdaia teruggekeerd, ont daan, wenend van een onzegbare vreugde, steeds maar herhalend „Hij is verrezen! Ik heb de Mees ter gezien! Ik heb de Meester ge sproken! Wij moeten naar Gallilea! Ik zeg het u, Hij is verrezen!" winnelijke macht van zijn leer, die Gallilea, geheel Judaea en alle lan den van het Romeinse rijk en alle landen daarbuiten zal overstralen, en met een nieuwe geest, van lief de en rechtvaardigheid, van geloof cn sterkte, zal doordrenken". Pila tus zag zwijgend naar de heldere fontein in het midden der binnen plaats. En zijn echtgenote Claudia Procula neeg dankbaar het hoofd naar de scheidende raadsheer. XXX OOK Herodus, op vacantie in Je rusalem, had hét nieuws ver nomen. In een schaterlach was hij uitgebarsten, toen een der vrouwen het hem, ontdaan, kwam vertellen. Verrezen? Dat mankeert er nog maar aan. Wel had die Nazarener, als stond hij tegenover een uitge stotene, een landverrader, taal noch teken gegeven toen Pilatus hem had afgeschoven naar hem, de viervorst van Gallilea maar het was toch een opvallende verschij ning, physiek aantrekkelijk o, die vrouwen! rustig, met een welsprekende blik. Jammer, zo'n figuur zou best bruikbaar geweest zijn. En dan met die machten om zieken te genezen. Pilatus zou er nog nare herinneringen aan krij gen. Slim, dat hij hem weer netjes teruggestuurd had naar die wan kele Romein, ja, dat was handig geweest. Maar wat die zogenaam de verrijzenis betreft, wel, een han dige zet van die Gallileeërs. een arm cn een slaafs volkje, maar met een beetje geweld best te hanteren, •«/TAANDEN-, jarenlang was Jezus van Naza- reth, de wonderdoener, een teken tot felle tegenspraak geweest in het woelige Pa lestina van de Romeinse bezetter en van de zowel politieke als religieuse strijd tegen deze bezetter door de Joodse Kerkelijke Overheid Steeds weer was het tot botsingen gekomen Botsingen, die weliswaar veelal beperkt ble ven tot een strijd van leerstellige aard, waarbij de Oosterse geslepenheid en wijsgerige inslag- de voornaamste wapens waren doch die meer dan eens dreigden te eindigen met de gevangenneming van de Nazarener. Steeds groter werd het aantal zijner volgelingen. En zijn invloed beperkte zich niet tot de kleine lieden, tot de vissers en landbouwers, tot de bedelaars en de lagere beambten, doch zelfs in de hoogste kringen vermoedde men gehei me volgelingen, die hem de hand boven het hoofd hielden. Bovendien had de strijd op de duur een ongelijk karakter gekregen doordat de Nazarener niet alleen maar met schone beloften werkte, niet alleen maar speculeerde op de zo lang verwachte komst van een Be vrijder, van een verdrijver der bezetters, maar zijn beloften steeds weer onderstreepte met mysterieuss daden. Kreupelen liet hij hun bed opnemen en gaan, lammen gaf hij het gebruik van hun ledematen terug, duivelen joeg hij uit bezetenen, blinden schonk hij het licht hunner ogen. Steeds driester traden zijn vol gelingen op. Steeds driester en luider riepen zij, die hij genezen had. Farizeeën het lichaam geroofd en verborgen hebben? Haar hart kromp van pijn ineen en met van tranen verblinde ogen bleef zij staan voor het geopende graf. Toen sprak een zachte stem: Vreest niet, want ik weet dat gij Jezus, de Ge kruiste, zoekt: „Hij is niet hier, want Hij is verrezen, gelijk hij voorzegd heeft." Maria van Magdaia ontstel de. Zij trad tot in de voorhal van het graf. Op de bank in de voorhal zat een vreemd wezen. Zijn aange zicht was als een bliksem en zijn kleed was wit als sneeuw. „Komt en ziet de plaats waar de Heer was neergelegd. En ga snel en zeg aan Zijn leerlingen Hij is verrezen van de doden, en gaat u voor naar Gal lilea. Daar zult gij Hem aanschou wen"! Was het een jubelende vreugde die in haar begon te bran den of was het de vrees dat dit alles slechts droom, gezichtsbedrog was? Snel, als een hert, liep zij te rug naar het Cenakel om de broe ders en zusters de wonderlijke tij ding te brengen. Zij was blij en bedroefd tegelijk. En langs de weg -tond ergens een man in zijn hof van wuigLi--.i uikcn. En hij riep haar toe: „Vrouw, waarom weent ge?" Zij dacht dat het een tuinier was, en zij vertelde hem alles en, twijfelend aan wat zij gezien had, sprak zij: „Heer, indien gij weet waarheen men Hem gebracht heeft, zeg het mij!" Dan zei de man „Maria". Toen kende Maria haar meester terug. Zij viel op de knie- en en weende luid: „Rabboni, mees ter!" Zij wilde zijn voeten omvat ten, ze kussen met de jubel van haar geluk. Maar Jezus zei: „Ga, naar mijn broeders en zeg hun: Ik klim op tot mijn Vader en Uw Va der, tot mijn God en Uw God". Dan verdween hij voor haar ogen. En vervuld van een onzegbare blijd schap spoedde zij zich naar de Bo venzaal. XXX T>E wachters hadden intussen we- ten door te dringen tot het huis van Caïphas, de Hogepriester, die, door schrift- en wet-geleerden om ringd de nieuwe dag met een vei lige voldoening begonnen was. Luid en vrolijk was hun gesprek. Want met voortvarendheid en ge slepenheid hadden ze dit nieuwe Messias-gevaar afgewimpeld. Maar toen de wachters, ontdaan en hij gend, met uitpuilende ogen en van angst verdorde lippen, in de deur opening van het vertrek versche nen, verstomde hun lach. Met een schok schoot Caïphas recht. Met horten en stoten vertelden de wachters hun ervaren. De eerste ogenblikken luisterde Caïphas met een luide, zenuwachtige lach. Dan barstte zijn toenemende onrust los in een vloed van scheldwoorden. De ouderlingen zwegen, geslagen. Zij voelden de macht aan hun gie rige handen ontglippen. Zij bere kenden de verloren kansen. „Wat nu?" schreeuwde Caïphas hees. „Wat nu?" Minuten, vele kostbare minuten lang beraadslaagden zij. Dan viel het besluit. Een triom- phantelTj'ke verachtende glimlach begon om zijn lippen te spelen. Aan elk der wachters overhandigde hij een volle beurs. „Zegt aan ieder, die het horen wil, dat de volgelin gen van de Nazarener gekomen zijn en zijn lichaam ontvoerd heb ben, terwijl gij in slaap gevallen waart". „Maar de Romeinen aarzelde een der wachters, die vreesde dat hij ook voor de bezet ters verantwoording zou moeten afleggen„Als dit de landvoogd zoals wij hopen, ter ore zal komen, dan zullen wij hem tevreden stel len en maken dat gij daar geen last van ondervindt". Zij namen het geld, en deden zoals zij onder richt waren. WIE herinnerde zich niet het verhaal van de blindgeborene? Enkele dagen te voren had de Nazarener zich voor groter dan Abraham uitgegeven. Hij had toen de vlucht moeten nemen, wijl men hem ste nigen wilde. En enkele dagen later, op een Sabbathdag had hij slijk gemaakt van speeksel en grond, en met dat slijk de ogen van een blind geborene bestreken. „Ga U wassen in de vijver van Siloë". In de diep in de rotsen uitgehouwen modderige vijver van Siloë. En toen deze zich met dit vuile water gewassen had, zag hij plots. Maar zijn bekenden zeiden: dit is een ander! En op de vragen van de Pharizeeën had hij spottend en schimpend geantwoord. Daarna die geschiedenis met Laza rus uit Bethanië. Honderden en honderden Joden liepen naar hem over. En tot slot die koninklijke intocht in Jerusalem. Steeds beangstigender werd zijn invloed. En men voelde: „Als we hem zo laten begaan, zullen allen in hem geloven, en de Romeinen zullen komen en ontnemen ons cn plaats én volk". Had Caïphas niet in verontwaardiging uitgeroepen: „En bedenkt ge niet, hoe het in Uw belang is, dat één mens sterve voor het volk en niet het gehele volk te gronde ga". Van dit moment stond Jezus' dood vast. Het wachten was op een geschikte gelegenheid. Het verraad van Judas van Iscarioth zorgde daarvoor. En Jezus' antwoord op Annas' vraag of hij de Zoon Gods was schiep een meer dan gerede aanleiding om het moord-plan tot uitvoer te brengen. Even nog dreigde het scheef te lopen toen Pilatus aarzelde. Met een politieke zet (Hij noemt zich Koning, en wij erkennen geen Koning dan de Keizer van Rome!) en met een opgehitste massa had men de zaak nog in handen kunnen houden. De veroordeling en de kruisiging waren snel gevolgd. De zaak Jezus van Nazareth was afgedaan. Voor goed. Alleen moest nog even rekening gehouden worden met zijn voor spelling dat hij zou verrijzen. On zin natuurlijk! Maar wanneer de leerlingen zich van het lichaam van de terechtgestelde zouden meester maken, het in het geheim elders begraven en dan het gerucht zou den verspreiden dat hij verrezen was, zou het einde fataler zijn dan het begin. Er zou een mythe, een legende rond de figuur geweven worden. En de voor mythen zo ge voelige Israëliet zou er zich met hart en ziel op werpen. De nieuwe secte van de zoveelste Messias zou aan macht en invloed winnen. En bij een mogelijk verdwijnen van de bezetter (ééns toch zou het uur van de opstand slaan!), zou deze secte wellicht het heft in handen nemen en als overwinnende partij uit de strijd naar voren treden. Dan wisten schriftgeleerden, pries ters en Pharizeeën wel wat hun te v.'achten stond. Het was dus zaak te voorkomen dat het in het rots- graf van Joseph van Arimathea een lid van de Hoge Raad, maar in het geheim een leerling van die Je- begraven lichaam van de Nazarener in het geniep door zijn v°ige..ngen gestolen zou worden. Ges.epen als zij waren, hadden ze met sehijn-onderdanigheid aan Pilatus gevraagd Romeinse wach ten voor het graf te posten. Ge beurde er iets, dan zaten de Ro meinen er mee in; en dat zou de f a bezetter nog vergro nd Bdatus echter doorzag dit w!' ,°e voor dat d« Joden bet a f6n ftfnrrpel-)wachten voor graf zouden plaatsen. Zo ge schiedde. De tempeldienaars kon den nu gerust zijn. En toen die Zondagmorgen XXX HET was een rustige nacht ge weest. Helder cn koel, met de zoete geur van bloeiende dadel palmen en amandelbomen. Met het monotoon gesjirp van krekcis, de voorbijschietende schreeuw van 'n vogel. En met in de verte het ge huil van een hongerige jakhals. Het vuur van samengeraapt takken- hout en gedroogde mest was lang zaam uitgedoofd. De drie gewapen de wachters zaten, voor de verze gelde grafsteen, weggedoken in hun mantels. Zij voelden zich moe, sla perig, en waren zwijgzaam gewor den. Ginds boven de Olijfberg kreeg de nacht een lichte tint. De dag naderde. De wachters zagen hem tevreden groeien in een goud-rode veeg. Zij doken dieper in de wol len mantels, en lieten met korte tussenpozen hun ogen dichtvallen. Toen, plots, was het of onder hen de aarde bewoog. Met een breed, dof gerommel. De rotsen kraakten. Een felle lichtflits doorkliefde de nacht, scheen midden tussen hen in te vallen. En in diezelfde ondeel bare seconde zagen zij dat de sluit steen van het graf bewoog. Drei gend. Zij sprongen op. Een ver blindend licht schoot uit de open grafkelder naar buiten. De steen plofte neer. Dan was alles stil. Kre kels sjirpten monotoon. De geur van bloeiende granaatbomen om ving hen. Ergens kraaide een haan. Hun hart klopte ds wachters in de keel. Met de hand aan het zwaard zagen zij rond, luisterden zij scherp. Niets te zien. Niets te horen. De dag groeide breed en rustig over de nacht heen. Boven op de berg werden de korte, brede Olijfbomen al groen. Er was niets gebeurd. In een onbewuste behoefte om zich van deze veilige zekerheid te ver gewissen daalde een der wachters, met een olielamp, in de voorhal van het graf. Niets te zien. Hij bukte zich, liet het licht in de lager lig gende grafkamer schijnen. Speelde het walmend olielicht hem parten? Hij wreef zich over de ogen, liet het licht nogmaals, verder van hem af, over de grafbank vallen. Daar lag een doek, opgevouwen. Maar het lichaam zelf? Hij gaf een gil, als van een getroffen jakhals. De twee andere wachters stormden de voorhal binnen, met getrokken zwaard. Verdwenen!, riep hij. Het lijk is weg! Had die Gallileeër niet gezegd dat hij ten derden dage zou verrijzen? Angst en schrik bevingen hen. Zij sprongen de voorhal uit, de jonge morgen in, en zetten het op een lopen, in de richting der stad. XXX DUITEN de stad, niet ver van de poort van David, lag de khan, de herberg van de man met de Waterkruik. Op de benedenverdie ping zijn stallen en bergplaatsen. Langs een buitentrap bereikt men een platform en de toegang tot de Bovenzaal, bestemd voor de reizi gers. In deze Bovenzaal had Jezus met zijn volgelingen zijn laatste Paasmaal genuttigd. Na de terecht stelling en begrafenis waren Jezus' moeder, de andere heilige vrou wen, de apostelen en de leerlingen weer samengekomen, veilig voor de in de stad gistende en uitslaande haat. „Zijt Gij ook niet een van die Gallileeërs?" had een opgehitste dienstmeid dreigend aan Petrus gevraagd in het voorhof van de oudshogepriester Annas. En reeds hadden de dienstknechten naar hun zwaarden gegrepen. Hadden ze de Heilige Vrouwen niet verjaagd, toen deze op de Kruisweg haar zoon, haar broeder en meester wilden troosten? Hadden de Joden niet met geweld Veronica opzij gewor pen toen zij Jezus een doek aan reikte om zijn bebloed en besmeurd gelaat af te wissen? Het was niet raadzaam voor hen zich in de stad te vertonen. Angstig en tot in het hart bedroefd hadden zij in zwijg zaamheid en in klaaglijk gebed de nacht in de Bovenzaal doorgebracht. Maar toen de morgen openbrak over de stad, toen de zon over de Olijfberg haar eerste warme stra len uitzond over straten en huizen, groeide hun onrust. Zouden de Tem peldienaren en hun wachten het lichaam van hun dierbare meester niet weggehaald hebben, 't wellicht aan de zo smadelijke brandstapel ten prooi gegeven hebben? Een der vrouwen, Maria van Magdaia, uit wier leven hij de zeven duivelen der zonde uitgedreven had, was bereid om op verkenning uit te gaan. Behoedzaam schoof zij tot aan de poort der stad, kocht er bij I de openlucht-handelaar mirre-olie, wierook en bederfwerend zout en begaf zich op weg naar het graf. Hier aangekomen, zag zij dat de wachters verdwenen waren en dat de steen van het graf weggewen- teld was. Een grote angst maakte zich van haar meester. Zouden de

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1954 | | pagina 3