w
Een verbeten relaas van Paasmorgen
en van cle onrust in Jerusalem
Werd het lichaam van de terechtgestelde
Nazarener gestolen? En door wie?
L, it* ,üe Stem 17 Ap/ii 1954.
De illustratie van deze
pagina werd welwillend ter
beschikking gesteld door de
Maastrichtse cineast P.
Pans, en ontleend aan de
zeer geslaagde kleurenfilm
„Kruisig Hem!", in 1950
door hem vervaardigd van
de thans weer in voorberei
ding zijnde Tegelse Passie
spelen.
II y' Katholieken van het jaar 1954, opgevoed
in een eeuwenlange en verzwakte geloofs
traditieervaren het Feest van de Paasmorgen,
van Jezus Christus' mysterievolle Verrijzenis
met een bijna ontstellende vanzelfsprekendheid.
Wij erkennen haar geestelijke betekenis voor
ons nog wel, doch laten er ons, in ons doen en
denken, nauwelijks meer door bezielen. Dat deze
gebeurtenis ook op elk ander gebied, sociaal, po
litiek, cultureel enzovoort, een wereldomvattende
vernieuwing inleidde, realiseren wij ons zelfs niet
meer. Het lijkt ons daarom interessant een po
ging te wagen om, als wij 't zo zeggen mogen in
eenvoudige woorden, deze Verrijzenis te schetsen
tegen de achtergrond van het politieke religieuse
leven van de stad Jerusalem uit die dagen van
Pilatus, Herodus, Annas, Caïphas e.a. In de vorm
dus van een vergeten relaas van de reacties op
de verdwijning van Jezus' lichaam. Werd het ge
stolen? Door de volgelingen van de Nazarener?
Of door de Tempeldienaren? Was deze diefstal
een politieke zet? Of een religieuse? Waar bevon
den zich de volgelingen van de Nazarener? Hoe
reageerde Pilatus op het nieuws? En de land
verrader Herodes, viervorst van Gallilea? Hoe
reageerden de duizenden vreemdelingen, volge
lingen en vijanden, die ter viering van het Pa
scha in Jerusalem verbleven?
haalde, in onmacht, de schouders
op. De leden van de Hoge Raad
zwegen; de wachters zwegen. Pila
tus lachte fijntjes. „Wie zou het
meeste baat hebben bij zulk een
diefstal?"
r\E leden van de Hoge Raad had-
U den gezwegen. Ook Josef van
Arimathea. Maar toen de anderen
wegslopen uit het huis van Pila
tus, bleef hij1. Maandenlang heb
ik in het geheim mij door Jezus,
die gij veroordeeld hebt, laten on
derwijzen. Want mijn hart was vol
van de verwachting van het Rijk
Gods. Van zeer nabij heb ik deze
Messias zelf en zijn volgelingen
leren kennen. En ik verzeker U, er
was geen bedrog in hen. Wat voor
nut zou het de ouderlingen ople
veren, indien zij het lichaam gesto
len hadden? Welke baat zouden
zijn volgelingen bij zulk een dief
stal vinden? Heeft deze Jezus bo
vendien zelf niet voorspeld dat hij
verrijzen zou, ten derden dage? Zou
hij, die anderen uit de dood opwek
te, geen macht hebben over zijn
eigen dood? Ik geloof in deze op
standing. En ik geloof in de onover-
en heel wat pienterder dau die ver
waande Judaeërs
XXX
*70 groeide vanuit enkele punten
der stad een onrust die zich
steeds breder en rumoeriger ver
spreidde. Op pleinen en in de stra
ten vormden zich groepjes, waarin
meningen verkondigd werden en
waarin meningen tegen elkaar op
botsten. De ouderlingen hadden het
lijk ontvoerd om elke geestdrijverij
de kop in te drukken. De secte van
de Nazarener groeide hen nu al bo
ven het hoofd! Neen, de leerlingen
van die Nazarener hadden het ge
daan om de mensen, om de volge
lingen te doen geloven aan de pro
feet Jezus, die zich de zoon van
Jahwe noemde! Nietwaar, hij was
verrezen. Maria van Magdaia, de
vroegere hetaere had hem zelf ge
zien en met hem gesproken! Vijan
den en onverschilligen, vrienden
en zij, die eens door hem genezen
waren, gaven luide hun onwrikbare
mening als de enig juiste te ken
nen. En in deze strijd van opinies
kwam het tot felle verwijten, tot
verwensingen en bedreigingen, die
Snikkend was zij neergezegen op
de aanligbank, schreiend en jube
lend tegelijk: Ik heb Hem gezien!
Zijn gelaat was stralend als de
eeuwige sneeuw van de Libanon in
het zonlicht, en zijn stem was zacht
ais het blaten van een moeder
schaap binnen de veilige omheining
der schaapskooi! Hij is verrezen!
Hij is waarlijk verrezen!" Er was
een schok gegaan door de gemoede
ren der aanwezigen. De Heilige
Vrouwen konden haar tranen niet
bedwingen, zij wilden naar buiten
snellen, om zelf te zien, om zich
zelf te overtuigen, om.ja, waar
om niet? Waarom zou ook haar niet
ds meester verschijnen? Maar de
mannen, harde kerels, hielden haar
terug. Zij vroegen Maria van Mag
daia alles precies zo te vertellen,
zoals zij het bevonden had. Het
verhaal leek hun echter zo verward,
zo zeer ontsproten aan een zinsbe
goocheling, ontstaan uit een uit
zinnige smart, dat zij weigerden er
geloof aan te hechten. De enige
conclusie die zij durfden trekken
was, dat er iets niet in orde was
Zie vervolg: keerzijde.
DE zon stond al hoog aan de
staalblauwe hemel en rijpte 't
eerste koren met verbeten gloed,
toen Pontius Pilatus, procuratoi
van Judaea, op de binnenplaats van
zijn Romeins huis vertoevend bij
zijn witte pauwen, van zijn raads
man vernam welk gerucht in dt
stad de ronde deed. Pilatus haalde
de schouders op. Hij kende voldoen
de de sluwe aard de Ouderlingen
om niet aan elk gerucht waarde te
hechten. Maar toen even later ook
nog de Honderdman hem kwam
vertellen dat de Tempeldienaren
het lijk van de Gekruiste geroofd
hadden en Claudia Procula opge
wonden en verwijtend hem mee
deelde dat zij wel goed gezien had,
dat die Jezus van Nazareth een bij
zonder man was, die hij niet en
nooit had mogen veroordelen en- i
kei uit vrees voor die hard-schreeu-
wende Joden en dat hij nu ver
rezen was en dus wel degelijk de
Messias der Joden was geweest, liet
hij de Hogepriester Caïphas en en
kele leden van de Hoge Raad ont
bieden. Deze kwamen. Caïphas had
de wachters meegebracht en deed
hen het betaalde verhaal vertel
len. „Men vertelt dat Hij verrezen
is!" informeerde Pilatus flegmatiek.
„Natuurlijk", siste Caïphas opge-
wonden, „daar is het om begon- I
nen. Maar U hebt gehoord hoe de
ware toedracht der zaak is. U zult I
zo snel en zo fel mogelijk de valse I
geruchten de kop moeten indruk-
ken. Zij bedreigen immers ook de
eerbied voor Uwe en onze Keizer
en zijn rechtspraak". Pilatus glim
lachte. „Vast staat, dat het lijk ver
dwenen is. Wij nemen aan dat het
gestolen werd. Maar door wie?"
„Daar kunt u niet meer aan twij
felen, excellentie!" „Goed, de vol
gelingen van die wonderdoener, van
die Koning der Joden, zo noemde
hij zich immers, niet?, hebben het
lijk gestolen, U hebt het met eigen
ogen gezien, wel?" zo wendt hij
zich tot de wachters. „Gezien, niet
precies, want wij sliepen, excellen
tie!" „Prachtig, hoe weet u dan dat
zijn volgelingen het lijk weghaal
den? En verder, zouden zij de steen
voor het graf hebben kunnen weg-
wentelen zonder dat u door het
gerucht wakker werd?" Caïphas
op hun beurt weer talrijke nieuws
gierigen trokken en tot ernstige op
stootjes aanleiding gaven. De aan
vankelijke onrust groeide tot een
sfeer van verzet, tot een schemer
van oproer dat zich, hoe dan ook
ontstaan, zou uiten in een geweld
daad tegen de bezetter; een der tal
rijke gewelddaden die reeds onder
drukt hadden moeten worden en
waarbij meer dan eens reeds slacht
offers gevallen waren. Of had
Barabbas, die vrijgelaten was door
Pilatus, niet bij het jongste oproer,
een der Romeinse soldaten 't hoofd
gespleten? Was het dan wonder dat
deze vreemde krijgers, samenge
raapt uit alle landen der overwel
digers, thans ingrepen en met ge
weld de menigten verspreidden. Zij
veegden, gezeten op hun schuim
bekkende paarden, met de gevelde
lans stratefi en pleinen leeg. Maar
de onrust bleef. En het was of zij
uit de brandende zon over de stad
neerviel.
XXX
INTUSSEN hadden zich ook voor
de in de Bovenzaal vertoeven
de treurende volgelingen van Jezus
de gebeurtenissen in een verbijste
rende climax opgestapeld. Korte
tijd nadat zij hen voor een bezoek
aan het graf verlaten had, was Ma
ria van Magdaia teruggekeerd, ont
daan, wenend van een onzegbare
vreugde, steeds maar herhalend
„Hij is verrezen! Ik heb de Mees
ter gezien! Ik heb de Meester ge
sproken! Wij moeten naar Gallilea!
Ik zeg het u, Hij is verrezen!"
winnelijke macht van zijn leer, die
Gallilea, geheel Judaea en alle lan
den van het Romeinse rijk en alle
landen daarbuiten zal overstralen,
en met een nieuwe geest, van lief
de en rechtvaardigheid, van geloof
cn sterkte, zal doordrenken". Pila
tus zag zwijgend naar de heldere
fontein in het midden der binnen
plaats. En zijn echtgenote Claudia
Procula neeg dankbaar het hoofd
naar de scheidende raadsheer.
XXX
OOK Herodus, op vacantie in Je
rusalem, had hét nieuws ver
nomen. In een schaterlach was hij
uitgebarsten, toen een der vrouwen
het hem, ontdaan, kwam vertellen.
Verrezen? Dat mankeert er nog
maar aan. Wel had die Nazarener,
als stond hij tegenover een uitge
stotene, een landverrader, taal
noch teken gegeven toen Pilatus
hem had afgeschoven naar hem, de
viervorst van Gallilea maar het
was toch een opvallende verschij
ning, physiek aantrekkelijk o,
die vrouwen! rustig, met een
welsprekende blik. Jammer, zo'n
figuur zou best bruikbaar geweest
zijn. En dan met die machten om
zieken te genezen. Pilatus zou er
nog nare herinneringen aan krij
gen. Slim, dat hij hem weer netjes
teruggestuurd had naar die wan
kele Romein, ja, dat was handig
geweest. Maar wat die zogenaam
de verrijzenis betreft, wel, een han
dige zet van die Gallileeërs. een
arm cn een slaafs volkje, maar met
een beetje geweld best te hanteren,
•«/TAANDEN-, jarenlang was Jezus van Naza-
reth, de wonderdoener, een teken tot
felle tegenspraak geweest in het woelige Pa
lestina van de Romeinse bezetter en van de
zowel politieke als religieuse strijd tegen deze
bezetter door de Joodse Kerkelijke Overheid
Steeds weer was het tot botsingen gekomen
Botsingen, die weliswaar veelal beperkt ble
ven tot een strijd van leerstellige aard, waarbij
de Oosterse geslepenheid en wijsgerige inslag-
de voornaamste wapens waren doch die
meer dan eens dreigden te eindigen met de
gevangenneming van de Nazarener. Steeds
groter werd het aantal zijner volgelingen. En
zijn invloed beperkte zich niet tot de kleine
lieden, tot de vissers en landbouwers, tot de
bedelaars en de lagere beambten, doch zelfs
in de hoogste kringen vermoedde men gehei
me volgelingen, die hem de hand boven het
hoofd hielden. Bovendien had de strijd op de
duur een ongelijk karakter gekregen doordat
de Nazarener niet alleen maar met schone
beloften werkte, niet alleen maar speculeerde
op de zo lang verwachte komst van een Be
vrijder, van een verdrijver der bezetters, maar
zijn beloften steeds weer onderstreepte met
mysterieuss daden. Kreupelen liet hij hun bed
opnemen en gaan, lammen gaf hij het gebruik
van hun ledematen terug, duivelen joeg hij
uit bezetenen, blinden schonk hij het licht
hunner ogen. Steeds driester traden zijn vol
gelingen op. Steeds driester en luider riepen
zij, die hij genezen had.
Farizeeën het lichaam geroofd en
verborgen hebben? Haar hart
kromp van pijn ineen en met van
tranen verblinde ogen bleef zij
staan voor het geopende graf. Toen
sprak een zachte stem: Vreest niet,
want ik weet dat gij Jezus, de Ge
kruiste, zoekt: „Hij is niet hier, want
Hij is verrezen, gelijk hij voorzegd
heeft." Maria van Magdaia ontstel
de. Zij trad tot in de voorhal van
het graf. Op de bank in de voorhal
zat een vreemd wezen. Zijn aange
zicht was als een bliksem en zijn
kleed was wit als sneeuw. „Komt
en ziet de plaats waar de Heer was
neergelegd. En ga snel en zeg aan
Zijn leerlingen Hij is verrezen van
de doden, en gaat u voor naar Gal
lilea. Daar zult gij Hem aanschou
wen"! Was het een jubelende
vreugde die in haar begon te bran
den of was het de vrees dat dit
alles slechts droom, gezichtsbedrog
was? Snel, als een hert, liep zij te
rug naar het Cenakel om de broe
ders en zusters de wonderlijke tij
ding te brengen. Zij was blij en
bedroefd tegelijk. En langs de weg
-tond ergens een man in zijn hof
van wuigLi--.i uikcn. En hij riep
haar toe: „Vrouw, waarom weent
ge?" Zij dacht dat het een tuinier
was, en zij vertelde hem alles en,
twijfelend aan wat zij gezien had,
sprak zij: „Heer, indien gij weet
waarheen men Hem gebracht heeft,
zeg het mij!" Dan zei de man
„Maria". Toen kende Maria haar
meester terug. Zij viel op de knie-
en en weende luid: „Rabboni, mees
ter!" Zij wilde zijn voeten omvat
ten, ze kussen met de jubel van
haar geluk. Maar Jezus zei: „Ga,
naar mijn broeders en zeg hun: Ik
klim op tot mijn Vader en Uw Va
der, tot mijn God en Uw God". Dan
verdween hij voor haar ogen. En
vervuld van een onzegbare blijd
schap spoedde zij zich naar de Bo
venzaal.
XXX
T>E wachters hadden intussen we-
ten door te dringen tot het huis
van Caïphas, de Hogepriester, die,
door schrift- en wet-geleerden om
ringd de nieuwe dag met een vei
lige voldoening begonnen was.
Luid en vrolijk was hun gesprek.
Want met voortvarendheid en ge
slepenheid hadden ze dit nieuwe
Messias-gevaar afgewimpeld. Maar
toen de wachters, ontdaan en hij
gend, met uitpuilende ogen en van
angst verdorde lippen, in de deur
opening van het vertrek versche
nen, verstomde hun lach. Met een
schok schoot Caïphas recht. Met
horten en stoten vertelden de
wachters hun ervaren. De eerste
ogenblikken luisterde Caïphas met
een luide, zenuwachtige lach. Dan
barstte zijn toenemende onrust los
in een vloed van scheldwoorden.
De ouderlingen zwegen, geslagen.
Zij voelden de macht aan hun gie
rige handen ontglippen. Zij bere
kenden de verloren kansen. „Wat
nu?" schreeuwde Caïphas hees.
„Wat nu?" Minuten, vele kostbare
minuten lang beraadslaagden zij.
Dan viel het besluit. Een triom-
phantelTj'ke verachtende glimlach
begon om zijn lippen te spelen.
Aan elk der wachters overhandigde
hij een volle beurs. „Zegt aan ieder,
die het horen wil, dat de volgelin
gen van de Nazarener gekomen
zijn en zijn lichaam ontvoerd heb
ben, terwijl gij in slaap gevallen
waart". „Maar de Romeinen
aarzelde een der wachters, die
vreesde dat hij ook voor de bezet
ters verantwoording zou moeten
afleggen„Als dit de landvoogd
zoals wij hopen, ter ore zal komen,
dan zullen wij hem tevreden stel
len en maken dat gij daar geen
last van ondervindt". Zij namen
het geld, en deden zoals zij onder
richt waren.
WIE herinnerde zich niet het verhaal van de blindgeborene? Enkele
dagen te voren had de Nazarener zich voor groter dan Abraham
uitgegeven. Hij had toen de vlucht moeten nemen, wijl men hem ste
nigen wilde. En enkele dagen later, op een Sabbathdag had hij slijk
gemaakt van speeksel en grond, en met dat slijk de ogen van een blind
geborene bestreken. „Ga U wassen in de vijver van Siloë". In de diep
in de rotsen uitgehouwen modderige vijver van Siloë. En toen deze zich
met dit vuile water gewassen had, zag hij plots. Maar zijn bekenden
zeiden: dit is een ander! En op de vragen van de Pharizeeën had hij
spottend en schimpend geantwoord. Daarna die geschiedenis met Laza
rus uit Bethanië. Honderden en honderden Joden liepen naar hem over.
En tot slot die koninklijke intocht in Jerusalem. Steeds beangstigender
werd zijn invloed. En men voelde: „Als we hem zo laten begaan, zullen
allen in hem geloven, en de Romeinen zullen komen en ontnemen ons
cn plaats én volk". Had Caïphas niet in verontwaardiging uitgeroepen:
„En bedenkt ge niet, hoe het in Uw belang is, dat één mens sterve voor
het volk en niet het gehele volk te gronde ga". Van dit moment stond
Jezus' dood vast. Het wachten was op een geschikte gelegenheid. Het
verraad van Judas van Iscarioth zorgde daarvoor. En Jezus' antwoord
op Annas' vraag of hij de Zoon Gods was schiep een meer dan gerede
aanleiding om het moord-plan tot uitvoer te brengen. Even nog dreigde
het scheef te lopen toen Pilatus aarzelde. Met een politieke zet (Hij
noemt zich Koning, en wij erkennen geen Koning dan de Keizer van
Rome!) en met een opgehitste massa had men de zaak nog in handen
kunnen houden. De veroordeling en de kruisiging waren snel gevolgd.
De zaak Jezus van Nazareth was afgedaan. Voor goed.
Alleen moest nog even rekening
gehouden worden met zijn voor
spelling dat hij zou verrijzen. On
zin natuurlijk! Maar wanneer de
leerlingen zich van het lichaam van
de terechtgestelde zouden meester
maken, het in het geheim elders
begraven en dan het gerucht zou
den verspreiden dat hij verrezen
was, zou het einde fataler zijn dan
het begin. Er zou een mythe, een
legende rond de figuur geweven
worden. En de voor mythen zo ge
voelige Israëliet zou er zich met
hart en ziel op werpen. De nieuwe
secte van de zoveelste Messias zou
aan macht en invloed winnen. En
bij een mogelijk verdwijnen van
de bezetter (ééns toch zou het uur
van de opstand slaan!), zou deze
secte wellicht het heft in handen
nemen en als overwinnende partij
uit de strijd naar voren treden.
Dan wisten schriftgeleerden, pries
ters en Pharizeeën wel wat hun te
v.'achten stond. Het was dus zaak
te voorkomen dat het in het rots-
graf van Joseph van Arimathea
een lid van de Hoge Raad, maar in
het geheim een leerling van die Je-
begraven lichaam van de
Nazarener in het geniep door zijn
v°ige..ngen gestolen zou worden.
Ges.epen als zij waren, hadden
ze met sehijn-onderdanigheid aan
Pilatus gevraagd Romeinse wach
ten voor het graf te posten. Ge
beurde er iets, dan zaten de Ro
meinen er mee in; en dat zou de
f a bezetter nog vergro
nd Bdatus echter doorzag dit
w!' ,°e voor dat d« Joden
bet a f6n ftfnrrpel-)wachten voor
graf zouden plaatsen. Zo ge
schiedde. De tempeldienaars kon
den nu gerust zijn. En toen
die Zondagmorgen
XXX
HET was een rustige nacht ge
weest. Helder cn koel, met de
zoete geur van bloeiende dadel
palmen en amandelbomen. Met het
monotoon gesjirp van krekcis, de
voorbijschietende schreeuw van 'n
vogel. En met in de verte het ge
huil van een hongerige jakhals. Het
vuur van samengeraapt takken-
hout en gedroogde mest was lang
zaam uitgedoofd. De drie gewapen
de wachters zaten, voor de verze
gelde grafsteen, weggedoken in hun
mantels. Zij voelden zich moe, sla
perig, en waren zwijgzaam gewor
den. Ginds boven de Olijfberg kreeg
de nacht een lichte tint. De dag
naderde. De wachters zagen hem
tevreden groeien in een goud-rode
veeg. Zij doken dieper in de wol
len mantels, en lieten met korte
tussenpozen hun ogen dichtvallen.
Toen, plots, was het of onder hen
de aarde bewoog. Met een breed,
dof gerommel. De rotsen kraakten.
Een felle lichtflits doorkliefde de
nacht, scheen midden tussen hen
in te vallen. En in diezelfde ondeel
bare seconde zagen zij dat de sluit
steen van het graf bewoog. Drei
gend. Zij sprongen op. Een ver
blindend licht schoot uit de open
grafkelder naar buiten. De steen
plofte neer. Dan was alles stil. Kre
kels sjirpten monotoon. De geur
van bloeiende granaatbomen om
ving hen. Ergens kraaide een haan.
Hun hart klopte ds wachters in de
keel. Met de hand aan het zwaard
zagen zij rond, luisterden zij scherp.
Niets te zien. Niets te horen. De
dag groeide breed en rustig over
de nacht heen. Boven op de berg
werden de korte, brede Olijfbomen
al groen. Er was niets gebeurd. In
een onbewuste behoefte om zich
van deze veilige zekerheid te ver
gewissen daalde een der wachters,
met een olielamp, in de voorhal van
het graf. Niets te zien. Hij bukte
zich, liet het licht in de lager lig
gende grafkamer schijnen. Speelde
het walmend olielicht hem parten?
Hij wreef zich over de ogen, liet
het licht nogmaals, verder van hem
af, over de grafbank vallen. Daar
lag een doek, opgevouwen. Maar
het lichaam zelf? Hij gaf een gil,
als van een getroffen jakhals. De
twee andere wachters stormden de
voorhal binnen, met getrokken
zwaard. Verdwenen!, riep hij. Het
lijk is weg! Had die Gallileeër niet
gezegd dat hij ten derden dage zou
verrijzen? Angst en schrik bevingen
hen. Zij sprongen de voorhal uit,
de jonge morgen in, en zetten het
op een lopen, in de richting der
stad.
XXX
DUITEN de stad, niet ver van de
poort van David, lag de khan,
de herberg van de man met de
Waterkruik. Op de benedenverdie
ping zijn stallen en bergplaatsen.
Langs een buitentrap bereikt men
een platform en de toegang tot de
Bovenzaal, bestemd voor de reizi
gers. In deze Bovenzaal had Jezus
met zijn volgelingen zijn laatste
Paasmaal genuttigd. Na de terecht
stelling en begrafenis waren Jezus'
moeder, de andere heilige vrou
wen, de apostelen en de leerlingen
weer samengekomen, veilig voor de
in de stad gistende en uitslaande
haat. „Zijt Gij ook niet een van die
Gallileeërs?" had een opgehitste
dienstmeid dreigend aan Petrus
gevraagd in het voorhof van de
oudshogepriester Annas. En reeds
hadden de dienstknechten naar hun
zwaarden gegrepen. Hadden ze de
Heilige Vrouwen niet verjaagd, toen
deze op de Kruisweg haar zoon,
haar broeder en meester wilden
troosten? Hadden de Joden niet
met geweld Veronica opzij gewor
pen toen zij Jezus een doek aan
reikte om zijn bebloed en besmeurd
gelaat af te wissen? Het was niet
raadzaam voor hen zich in de stad
te vertonen. Angstig en tot in het
hart bedroefd hadden zij in zwijg
zaamheid en in klaaglijk gebed de
nacht in de Bovenzaal doorgebracht.
Maar toen de morgen openbrak
over de stad, toen de zon over de
Olijfberg haar eerste warme stra
len uitzond over straten en huizen,
groeide hun onrust. Zouden de Tem
peldienaren en hun wachten het
lichaam van hun dierbare meester
niet weggehaald hebben, 't wellicht
aan de zo smadelijke brandstapel
ten prooi gegeven hebben? Een der
vrouwen, Maria van Magdaia, uit
wier leven hij de zeven duivelen
der zonde uitgedreven had, was
bereid om op verkenning uit te
gaan. Behoedzaam schoof zij tot
aan de poort der stad, kocht er bij
I de openlucht-handelaar mirre-olie,
wierook en bederfwerend zout en
begaf zich op weg naar het graf.
Hier aangekomen, zag zij dat de
wachters verdwenen waren en dat
de steen van het graf weggewen-
teld was. Een grote angst maakte
zich van haar meester. Zouden de