zoekt gfy de d£eitonde &ij de doden maria. Dom Limburg johannes. Leonardo da Vinci maria jacobi Kalkar VERTELLER: is verrezen maria ma».i)ai.:.n Quentin Matsijs DRIE dagen zijn voorbij, waarvan de lange nachten Doorwaakt zijn met de somb're psalmen in de taal Der boet-profeten uit de Schrift; en het verwachten Van deze wereld sliep bijna in, omdat het droef verhaal Geen einde wilde nemen, want drie bange dagen Wilde het hart zich aan geen lied meer wagen Zó spreekt de mond over de dagen van weleer, Maar ieder jaar opnieuw moet Christus weer verrijzen En telkens keert een andere Magdalena schuchter weer Om in de tuin van Nicodemus op Gods lege graf te wijzen: De wereld bleef de eeuwen door te klein en traag van geest, De mensheid overspoelt een vloed van barre noden Maar kleingelovig als wij zijn en immer zijn geweest Zoekt elk van ons het Eeuwig Leven steeds weer onder doden. STEM DER WERELD: Reis met het Paasfeest naar Parijs, Vlieg met de Clipper naar d'Azuren Kust En zoek in Monte Carlo het zeer aardse paradijs: Word eind'lijk in de wijde wereld wijs En wees over de Verrijzenis des Vleses maar gerust! VERTELLER: M AAR in de tuin beneden Golgotha geschiedt het wonder: Maria Magdalena ziet bij het open graf de Tuinman staan, Johannes snelt doorheen d'Olijvenhof en over Kedron's vlonder De Meester tegemoet, doch Simon Petrus, trager in het gaan Maar vuriger van doen, vindt bukkend reeds het blanke linnen Waarin men Hem had neergelegd: een snel bezinnen, Wat hier gebeurd mag zijn, noopt de Apostel tot een kreet: Ziet, broeders, spert Uw ogen open, wilt niet langer vrezen, Vervuld tot op het laatste woord zijn de voorspellingen van de profeet, De Heer is opgestaan vanuit de dood, Hij is verrezen! O wereldlingen vanuit West en Oost, O vreemdeling uit Zuiden of uit Noorden, Gaat waar gij gaan wilt, zoek Uw troost In spel, in ijdelheid, in dode woorden: Eens komt gij bij het lege graf van Christus aan, Gij zijt niet meer dan een toerist op reis; Maar in de tuin zal Magdalena schuchter staan, Daar zullen Petras en Johannes, oud en grijs, Maar vurig als weleer, het wonder U verkonden, Het wonder dat geschiedde ondanks Uwe zonden. Wees even stil en luister nu: Maria Magdalena spreekt tot U. MARIA MAGDALENA: DRIE dagen zijn voorbij, waarvan'k de lange nachten Doorwaakt heb aan de poorten van de tuin In droefenis om Hem; of eigenlijk: ik trachtte Wakker te blijven; en de laatste stoot op de bazuin Van de Romeinse honderdman, die naklonk in mijn oren Vanaf het ogenblik, dat wij de Heiland aan het Kruis verloren, Die hielp mij waken, totdat uiteindelijk het vlees bezweek: Mijn roodgeschreide ogen vielen dicht, het slapen overmande Mij zó, dat elk bewustzijn aan mijn ziel ontweek. En in het willops, weerloos sluimeren daar strandde Een droom zó ruimteloos van wanhoop en zó sterk Waarin ik weer gevangen was in mijn scharlaken zonden, Dat ik bij het ontwaken zelfs het voorgenomen werk, De Heiland te gaan balsemen, afschuw'lijk vond en Liever meteen gevlucht was uit de nabijheid van dit graf Want was de Meester niet voorgoed voor ons verloren En was er wel één enkel woord van Hem, dat achteraf Terwille van Gods eeuwige waarachtigheid bleef uitverkoren? Toen ik de andere Maria schreiend naast mij zag, Rees barre schaamte purper-rood mij naar de kaken; Het was nog schemerduister in de morgen en de eerste dag Der week brak bijna aan. Hoe kon ik aan een liefdedienst verzaken? Wij gingen wenend heen en kochten op de markt de specerijen, Het eerst een goed gewicht aan balsem en aan aloë En daarna het aroma van wat kleine akeleiën; Wij dongen op de prijs niet af, namen de kruiden mee En keerden haastig uit de stad en over Kedron's brug Langs de Olijvenhof naar Christus' graf terug.... O ijdele verwachting van een vrouwenhart Nooit door de leegte zo vergeefs getart Een felle bliksemschicht doorkliefde plots de lucht, De grafbewakers waren uit de tuin gevlucht, Alleen de ijle windselen vonden mijn vingers weer, Maar de Verlosser was in deze grot niet meer. mcode.y1is Dom Mainz Ik zag een tuinman staan en door mijn tranen heen Vroeg ik bedeesd: „Wie heeft mijn Heer hier weggenomen? Waar heeft men Hem gebracht? Wie rolde weg de steen?" En Hij: „Maria! 'k Ben tot U teruggekomen!" Wild sprong mijn hart op: ik herkende Hem. Snel keerde ik mij om: mijn mond, mijn stem, Mijn adem stokte: „Rabboni!" heb ik alleen gezegd En tastend had ik schier mijn hand op Hem gelegd Maar Hij weer: „Raak mij nog niet aan Want nog ben ik niet naar de Vader opgestegen, Doch wil, Maria, ijlings naar mijn broeders gaan En zeg hun: ,,'k Heb de Heer gezien, Hij is U toegenegen!" Ik heb het de Apostelen gezegd en telkens weer sindsdien Zeg ik het U en iedereen: 'k Heb de Verrezen Heer gezien!" VERTELLER: ZO sprak Maria Magdalena tot de wereld van vandaag, Nog is het oud verhaal hiermede niet besloten Want voor de wereld, klein van geest en traag, Moet klaar zijn, dat de leerlingen des Meesters onverdroten Het wonder prediken, dat soms gehoond en vaak gesmaad Voltooit hetgeen op Golgotha pas in de aanvang staat. Laat zo in U het harde bolster openbreken, Als Petras en Johannes samen spreken Over de derde dag, die is verstreken: PETRUS: JAWEL, Johannes, hij was er het eerst, Maar hij is zoveel jonger dan ik, oude man, Hij leek een dorstig hert, dat naar de bronnen keert, Zó haastig liep hij naar de tuin. En ik, stram En stijf van 't varen over Galilea's meren En van het steeds weer trekken door Judea's land, Rende de jongen achterna in wild begeren Hem voor te zijn, maar aangekomen in de tuin, Zag ik, dat hij onrustig op mij, oud're, wachtte, Zijn voet schoof aarz'lend naar de drempel van arduin Alsof hij toestemming tot binnengaan van mij verwachtte Maar langs Johannes en de steen trad ik de groeve binnen. 'k Was zo begerig om het wondere gerucht te zien, Dat ik vergat Johannes eerst te vragen of ook hij misschien Met mij naar binnen wilde treden in de heil'ge stede Hij volgde echter reeds, zó brandde het verlangen Zelf te aanschouwen, wat Maria had beleden. En beiden zagen wij: geen boze droom had haar bevangen; Ons hart had nóg de Schriften niet verstaan Doch zonneklaar was ons geloof: de Heer is waarlijk opgestaan En is zijn leerlingen naar Galilea voorgegaan.... JOHANNES: EN in de avond van de eerste dag der week, Zo schreef ik zelf, Johannes, Gods Evangelist, Toen elk van ons het veil'ge huis nog niet ontweek En ieder raam en elke deur dubbel gesloten wist, Trad de Verrezene de kring der onzen binnen en Hij sprak: „Vrede zij U!" In zij en handen glansden rode wonden, Waaraan niets van de luister der Verrijzenis ontbrak. „Zoals de Vader mij," zo sprak Hij, „eenmaal heeft gezonden, Zó zend ik U. Ontvangt de Heil'ge Geest. Zo sprak de Heiland tot ons op het eerste feest Van zijn Verrijzenis; en onze lippen, onze monden Zijn sindsdien in ons leven nooit meer stil geweest En nimmer overtrof het dom rumoer de luister van dit wonder. Het leven werd in Zijn licht weerom klaar En slechts de dood is naar het graf verwezen, Nog immer juicht de vrouwenschaar: „Staat op, de Christus is verrezen!" En weet, gij lieden, dat de leerling, die dit schreef, Getuigen kan, dat hij slechts voor Gods waarheid leeft VERTELLER: REIS met het Paasfeest naar Parijs, Vlieg met een Clipper naar d'Azuren Kust En zoek in Monte Carlo het zeer aardse paradijs, Maar nergens vindt Uw hart de rast, De wereld is te klein en traag van geest, De mensheid overspoelt een vloed van barre noden En kleingelovig als wij zijn en immer zijn geweest Zoekt elk van ons het Eeuwig Leven onder doden. Reis rustig met een Pullman naar Parijs En zoek in een casino naar het paradijs. Eéns stoot gij op de klippen van een kust, Vanwaar geen terugkeer mogelijk is, geen rust Vindt ooit Uw hart, tenzij gij hebt geluisterd Naar .wat het wonder in Uw ziel gefluisterd Heeft in de drie dagen van weleer en nu: „De Christus stierf, maar is verrezen, óók voor U!" HANS BERGHUIS. de hogeprlhook. Albrecht Dar er josef van arimathea. Albrecht Dürer petrus. Albrecht Dürer DAGBLAD DE STEM van Zaterdag 4 April 1953. jacobus. Leonardo da Vinci l)t engel Quentin Matsijs

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1953 | | pagina 5