O r 1 M Tli Jt No 44. Vrijdag 19 Jan.
HET PROBLEEM DER „ILLEGALITEIT"
Voor (jod, Koningin en Vaderland. fc
ra ~l B Ei Directeur J. A. H. M. van Sc
Jw fel I \-'l\ M B H Hoofdredacteur J. J, H. A. Bruna
JL* J&b Redact, voor het gewest A. J. v. d.
Redactie Oostkade 16, Sas van
EDITIE VOOR ZEELAND
Prijs uitsluitend per week f 0.30
Administratie Dubbelpoort 7, Hulst
Uitgave „De Stem" Wordt op last van
het Militair Gezag gedrukt op de persen
van Drukkerij G. de Mul, Sas van Gent
(Slot).
Maar gij ziet 't verschil tusschen deze illegaliteit
die andere, die er aan het einde van den vrij
heidsstrijd een streep onder zet. Tusschen die
twee uitersten ligt een vrij groot stuk illegali
teit, dat wel invloed zoekt, maar niet binnen
het kader der oude verhoudingen en partijen,
of zelfs geheel in niet onmiddellijk politieken
zin. Sta mij dus toe, dat ik het illegale wereld
je in drieën" uiteensnijd: (1) „Terug naar
vóór 1940", een leus, die met name op de
uiterst linksche groepen past; (2) maatschap
pelijke en politieke heroriënteering; vernieuwing
van partijstelsel -en politieke structuur; (3) il
legaliteit om het verzet en de vrijheid, derhalve
wegvallend op den dag waarop de laatste
Duitscher de bee-nen neemt. Ik „waardeer" de
drie mooten, waarin ik de illegaliteit opdeelde,
niet ongelijk. Wel stel ik vast, dat de eerste
moot het dichtst bij herstel van het „ancien
régime" ligt, dat de derde onzen diepen dank
verdient voor het gaaf-belangloos karakter van
zijn opzet, en dat de tweede de meeste aan-
knoopingspunten bezit voor een „nieuwen tijd";
dat in die twee de meeste „muziek zit".
Wat nu met deze illegaliteit na de bevrijding
te doen? Een deel ervan de derde moot
levert geen vraagstuk op: zij begeert niet meer
dan erkend te worden om wat zij deed en ver
volgens haars weegs te gaan. Maar de andere,
de politiek georiënteerde mooten: wat daarmee?
Er zijn Engelandvaarders, die het probleem
geen probleem vinden: het is, meenen zij, een
uitgemaakte zaak, dat de illegaliteit straks de
lakens uitdeelt, want „die heeft het 'm dan
toch maar gelapt". Uit het voorgegane is,
hoop ik, duidelijk, dat ik dit standpunt gansch
en al onhoudbaar acht. Nogmaals: van alle uit
nemende vaderlanders hebben de meesten met
de illegaliteit niets hoegenaamd te doen gehad.
Moeten zij deswege achteraan hinken en tot
tweede-klasburgers verlaagd worden? Het ware
een bitter onrecht, dat zich even bitter zou
wreken. Maar wat dan wél? Het antwoord
vraagt nog een opmerking vooraf. Deze: alle
illegaliteit, die zich na de bevrijding nog als
zoodanig manifesteert, is anti-democratisch,
staatsgevaarlijk, onduldbaar: zij moet, zoo noo-
dig met harde hand tot rede gebracht worden.
De illegale groep, die na de bevrijding haar
ondergrondsche methoden van sabotage en
„directe actie" niet wil loslaten, die desge
vraagd haar wapens niet wil afgeven wijl het
bezit ervan door haar als „argument" in den
herbouw van het Koninkrijk wordt gezien,
zulk een illegale groep heeft den bodem ,van
den rechtsstaat verlaten. Zij is een revolution-
naire groep geworden. Een bevrijd land kan al
leen legaliteit dulden. Een bevrijd land behoort
den illegalen werker te zien als een voortreffe
lijk vaderlander, die aan zijn werk rechten ont
leent, maar nimmer het recht om na de bevrij
ding nog illegaal te blijven. Heeft derhalve na
de bevrijding geen enkele illegale groep het
recht om als zoodanig invloed te eischen, alle
illegale werkers daarentegen hebben en
daarbij kunnen zij zich om organisatorische re
denen zeer wel van hun oude groepeering be
dienen aanspraak op jnvloed op den gang
van zaken. Niet zij alleen. Dat volgt uit wat
ik over de uitnemende vaderlanders buiten de
illegaliteit heb gezegd. Hier zijn, komt mij voor,
de gerechte aanspraken die de illegaliteit na
de bevrijding mag, en moet, geldend maken.
Ten eerste: actieve medewerking aan de ar-
restat'e en de berechting van landverraders en
collaborateurs, van wie de illegale werkers zoo
bittere bekers te drinken hebben gekregen. De
ze actieve medewerking kan echter slechts steu
nen op door het overheidsgezag toegekende be
voegdheden en op door dit gezag geregelde
inschakeling.
Ten tweede: georganiseerd en individueel
want er zijn ook illegale 'werkers die nimmer
„in een organisatie zaten" adviseeren ten
aanzien van de bezetting van ambten, den te
rugkeer van oude functionarissen, en de hou
ding, door die gezagsdragers tijdens de bezet
ting ingenomen. Dat daarbij niet elke groep en
iedere adviseur voor het volle, pond zijn zin
kail krijgen, volgt uit du -veelheid van zinnen
die, vooral in Nederland, bij de veelheid van
hoofden past. Het is heelemaal niet erg. Wie
niet „in de minderheid" kan zijn en in dat ge
val ruzie kleuterklas van de democratie maakt
of wegloopt, moet ze nog eens overdoen.
Ten derde: vertegenwoordiging in alle wet
gevende lichamen. Pas wel op: niet de illegale
groep als zoodanig. Geq» enkele illegale groep
kan ooit a's zoodanig vertegenwoordigd zijn,
want haar doel: het verrichten van illegaal
werk, is in een bevrijden staat zinneloos.
Maar wel is het het recht der illegale wer
kers, invloed te hebben op de samenstelling
der vertegenwoordigende lichamen. In hun
midden en hier denk ik vooral aan de twee
de moot leven denkbeelden, die menigmaal
buiten de vanouds bekende partijprogramma's
liggen en het ware óndemocratisch die denk
beelden niet van meet af aan een kans te
geven.
Ten vierde: verantwoordelijke posten be-
kleeden in den staat en zijn organen. Alweer:
pas op. Ik denk er niet aan, te stellen, dat ie
dere illegale werker na de bevrijding gezags
drager worden moet. Dat is sentimenteele non
sens. Maar in herrijzend Nederland zullen wij
de wijsheid moeten toepassen, die een Friesche
predikant mij eens per brief aan de hand deed:
,,'t Komt op de mennekes aan". Zoo is het.
Geen partij en geen kerk, geen verecniging en
geen regeering kan iets van belang tot stand
brengen, indien er niet een of meer menschen
van hard karakter, van vasten wil, met sterke
handen en onwrikbare doeleinden achter staan.
In het oude Nederland was de bezetting van
hooge posten maar al te vaak een zaak van
nepotisme, anciënniteit, kliekgeest en zelfs een
nauw verholen erfelijkheid'. In het nieuwe Zal
het aankomen op „de mennekes". Welnu: in
de gelederen der illegaliteit zijn „mennekes"
die, al tellen ze nog geen dertig, getoond heb
ben heel wat meer situatiebegrip en vader-
landsch verantwoordelijkheidsgevoel te bezit
ten dan menige hoogwaardigheidsbekleeder, die
in den loop der gezapige jaren bij gebrek aan
gewicht omhoog is gevallen. Geef ze hun kans!
Ruim baan voor de jeugd!
Ik laat het hierbij. Moge ons vaderland bij
machte blijken, te leeren èn uit het verleden
én uit het Belgisch-Fransche heden. Dan zal
het begrijpen, dat „de illegaliteit" noch een
„heilige" en onaanraakbare, noch een roman-
tisch-eensgezinde groepenbundel is; dat zij om
haar onschatbare verdiensten diep ingescha
keld behoort te worden in afrekening, voor
lichting, vertegenwoordiging en verantwoorde
lijkheid; maar dat alles, wat zij na de bevrij
ding doet en wil doen, gemeten moet worden
met den democratischen maatstaf van den
rechtsstaat, waarin nu eenmaal geen plaats is
voor een illegaliteit, die niet blijkt te begrijpen,
dat zij vóór alles, in alles en boven alles
legaal moet zijn.
„DE PRIJZEN CONTROLE" EN HET
PRIJSAANDUIDINGSBESLUIT.
Er komt strenge controle.
Een wandeling langs de étalages .van -de
meeste winkels wettigt het vermoeden, dat bij
de heeren winkeliers en handelaren het Prijs-
aanduidingsbesluit geheel uit de gedachte is.
Er is practisch geen enkel artikel meer ge
prijsd, zoodat de eventueele kooper geheel in
het onzekere tast of hem wel de juiste prijs of
een andere wordt gevraagd.
Het niet prijzen van al die artikelen gebeurt
geheel ten onrechte want het betreffende Be
sluit is nog steeds in zijn geheel van kracht en
al die winkeliers zijn dus strafbaar.
Nu is het heelemaal de bedoeling niet van
de „Prijzencontrole" om eens snel een groot-
scheepsche controle op touw te zetten en al
die in gebreke zijnde winkeliers, waarvan mis
schien vele te goeder trouw, te verbaliseeren
en een- boete te doen oploopen.
Voordat men met die controle begint wil de
„Prijzencontrole" nog eens de volle aandacht
op het „Prijsaanduidingsbesluit" vestigen.
Woordelijk luidt dit als volgt:
„Een ieder, die als kleinhandelaar of in
een andere hoedanigheid in den klein
handel voedings- en genotmiddelen, tex-
tielwaren of lederwaren ten verkoop aan
biedt, is verplicht deze waren te prijzen.
Het prijzen dient te geschieden onder ver
melding van de kwaliteitsaanduiding en
de verkoopeenheid, zooals deze in den
handel gebruikelijk zijn".
Als aanvulling hierop komt nog de volgende
beschikking:
„De verplichting tot vermelding der
prijzen, genoemd in artikel 1 van het
Prijsaanduidingsbesluit 1941, wordt uitge
breid tot ALLE goederen, die op zoo-