Voor God, Koningin en Vaderland
EDITIE VOOR ZEELAND
ONZE VOEDSELPOSITIE.
ZORGEN OVER DE JEUGD.
Prijs uitsluitend per week f 0.30
No 19. Maandag 18 Dec. 1944
DE STEM
Redactie t Oostkade 16,
Sas van Gent
Administratie t
Dubbelpoort 7, Hulst
Uitgave t „De Stem"
Drukker t
G. de Mul, Sas van Gent
Directeur
J. A. H. M. v. Schijndel
Hoofdredacteur
J. J. H. A. Bruna
Redact, voor het gewest
A. J. v. d. Meer
Er is bijna geen meer brandend vraagstuk
op dit oogenblik dan dat van de voedselvoor
ziening. In Eindhoven is reeds door een staking
van een halven dag en door een overigens
geheel ordelijk verloopen betooging de aan
dacht van de Overheid gevraagd voor de ge
voelens, welke de bevolking te dezen opzichte
bezielen. We betwijfelen sterk, of dit wel ge-
eigende methodes zijn, om dit zeer ingewikkel
de vraagstuk nader tot een oplossing te bren
gen. Maar er was blijkbaar behoefte aan het
op deze manier luchten van zijn ongerustheid.
Nu verheelt men van gezaghebbende zijde ook
volstrekt niet, dat de huidige voedselpositie
uiterst moeilijk is. Drieërlei factoren doen zich
te dezer zake gelden:
de roof en vernieling, de opzettelijke des
organisatie gepleegd door den afgedropen
vijand;
gemis aan dadelijk en voldoende overzicht
van wat rtog restte, gebrek aan verbindingen
tusschen de verschillende instanties;
niet iedereen, die het weten moest, was da
delijk op de hoogte van de organisatie en
taakverdeeling der geallieerde en Nederland-
sche organen.
Twee belangrijke vraagstukken doen zich
voor: het transport ven wèl aanwezige goede
ren en de aanvoer van niet aanwezige goede
ren. (Voor December gaat dit, alleen voor
Noordbrabant al om hoeveelheden van 10.000
ton).
Zoolang het spoorweg- en waterverkeer niet
mogelijk is, moet dit alles per motortractie
gaan. Kolen-, suiker-, graan-, fruit-, uien- en
aardappelenvervoer is op dit moment een
kwestie van wagens en benzine. Die kunnen
alleen van de geallieerde legers komen, daar
de Duitschers vrijwel al onze vrachtauto's en
de meeste paarden en wagens wegroofden. Het
is 'n dure, vaderlandsche plicht van alle Ne
derlanders, die nog over vervoermiddelen be
schikken, in deze provincie, dit te melden bij
de bureaux van de Rijksverkeersinspectie.
Zoowel de allerhoogste, als de lagere in
stanties van militair gezag in nauwe en
voortdurende samenwerking met de Neder-
landsche Voedselvoorzienings- en Distributie
diensten en van de „Civil Affairs" zijn
thans schouder aan schouder in actie, om de
voedsel- en branstofpositie van het bevrijde
gebied op te voeren tot een hooger peil.
Dat kan niet hooger zijn dan een oorlogs-
peil, maar het moet een menschwaardig
oorlogspeil zijn, dat ons in staat stelt de
menschelijke arbeidskracht, het arbeidsver
mogen van ons nijvere en werkzame volk,
weer zoo volledig mogelijk te kunnen be
nutten voor den opbouw van ons vaderland.
Ons prestatievermogen, ook voor de ge
meenschappelijke oorlogvoering hangt daarom
ten nauwste samen met onzen voedseltoestand.
Dat begrijpen onze bondgenooten. Zoo ziet
ook Z.K.H. Prins Bernard het, die zich per
soonlijk met deze aangelegenheden bemoeit.
Zooals reeds is medegedeeld, heeft onze re
geering te Londen reeds gezorgd voor vet-
aanvoer door de lucht en anderszins.
Ziedaar wat men ons van bevoegde zijde
mededeelde. En men voegde daaraan de aan
maning toe, om zich in geval van strubbelin
gen te wenden tot één centraal punt: Het Mi
litair Comm. in de prov. Noordbrabant, Ma-
riënhof te Vught. Hoe sneller en vollediger
men daar over alle feiten beschikt, des te doel
treffender kan er gewerkt worden aan een af
doende oplossing.
Twee motto's laat men tenslotte hooren:
werken, niet kankeren;
gecoördineerd samenwerken, niet op eigen
houtje pionieren.
Kort maar krachtig staat daarin de taak van
eenieder uitgedrukt.
Talrijk zijn de klachten, die we de laatste
jaren konden hooren over de jeugd. De jeugd,
zoo zeide men, verwildert meer en meer, ze is
brutaal en ruw, ze heeft een afkeer van studie
en ernstig werk. Vaak kwamen daar nog
klachten bij over stelen en zwarten handel,
waaraan ze meedeed, 't Heeft geen zin, dit
klaaglied verder te vervolgen, hoe gerecht
vaardigd het jammer genoeg vaak is. We wil
len hier liever uit diepe liefde voor de
jeugd iets ten gunste van haar schrijven en
ik denk dan speciaal aan onze jeugd tot een
jaar of veertien. Wanneer ik aan haar denk,
voel ik allereerst een gevoel van medelijden in
me opkomen. Hebben onze jongens en meisjes,
nu al jaren lang, eigenlijk wel 'n jeugd gehad?
We zien de jeugd graag blozend van gezond
heid, ze moet onbezorgd kunnen spelen, 'n Kind
moet kunnen leven in z'n eigen wereld, waar
het den wonderen roep van de natuur hoort
en zich ongestoord kan overgeven aan zijn
spel, aan vreugde en zorgeloosheid. Dat er de
laatste jaren geen stukje speelgoed te koop was
om een kind blij te maken, vinden we nog het
kleinste bezwaar, maar nadeeliger moet de in
vloed zijn van de onrust en het angstwekkende
dezer oorlógsjaren. Soms midden in hun slaap,
vaak midden in het spel werden ze gestoord
door de loeiende sirenes, ze werden verschrikt
door de donder van bombardementen, ze
moesten onverhoeds mee op de vlucht uit de
bedreigde woning, deze kinderen, die van dat
alles niets begrepen. Het moet ons daarom niet
verwonderen, dat ze onrustig en prikkelbaar
zijn, temeer daar ze deze eigenschappen in
sterke mate bij de groote menschen hebben
ondervonden.
Grooter medelijden verdient volgens mij de
schoolgaande jeugd, over wie ook de klachten
grooter zijn. Hebt ge velen van hen wel eens
naar school zien gaan de laatste jaren, onvol
doende gekleed, zonder kousen en met de steeds
maar weer opgelapte schoenen of klompen?
Hebt ge ze in de klas zien zitten met hun mat
te gezichten, vermoeid door de groote zorgen
van vader en moeder? Ook dit kind wil spelen
en zich ontwikkelen in blijde zorgeloosheid,
n.aar gedurende de oorlogsjaren werden ze al
te zeer betrokken in de dagelijksche, groote
zorgen van het ouderlijke huis. Bij velen was
vader weg, oudere broers waren mede in den
vreemde, en zoo stond moeder alleen voor alles.
Het kon daarom niet anders, of in vele gezin
nen verslapte de tucht, werd de opvoeding ver
stoord en verwaarloosd. Vergeten we daarbij
niet de kracht van het slechte voorbeeld, dat ze
overvloedig te zien kregen. Jaren lang werd
ons volk uitgeplunderd en bestolen, leugen en
onrechtvaardigheid waren regel bij de Moffen;
bij velen vervaagde het begrip van het mijn en
dijn, hoe minder men werkte, hoe meer men
stal en saboteerde, des te beter vaderlander was
men volgens velen. Is het dan wonder, dat ook
de jeugd daar den nadeeligen invloed van on
dervond en navolgde, wat ze dagelijks om zich
zagen gebeuren? Van den anderen kant waren
er punten, waar de jeugd scherp zag en zuiv»r
het goede aanvoelde. Bij haar bleef de afkc .r
voor den overweldiger sterk tot het laatst en
toen ze met allerlei aanlokkende beloften werd
uitgenoodigd toe te treden tot den Nationalen
Teugdstorm, heeft ze door haar fierheid heel
dit Nazi-gedoe doen mislukken. Liever zag ze
de eigen jeugdbeweging ondergaan, liever bleef
ze rondloopen in haar gehavende kleeren, dan
toe te geven, sterk als ze was door haar ver
trouwen in de toekomst.
Eerbied hebben we voor onze jongens en
meisjes, die gesjouwd hebben om moeder te
helpen bij het aansleepen van het voedsel, dat
ons door het Herrenvolk was gelaten; die in
deze zware jaren vaak een steun en troost
waren voor de ouders door hun mede-dragen
van de zorgen en door hun onverwoestbaar
optimisme. Eerbied en groot vertrouwen heb
ben we voor deze jeugd, die niet flauw werd
opgevoed en die warempel, niet bang zijn voor
moeilijke dingen. En wanneer wij slechts in
staat zijn de tekorten aan te vullen aan leiding
en verzorging naar lichaam en geest, waar
onder onze jeugd lijdt, dan zullen ze straks de
sterke Nederlandsche mannen en vrouwen
kunnen zijn, die het vaderland helpen opbou
wen en groot maken.
Twee dingen eischen volgens mij voor alles
een oplossing: zoodra mogelijk zouden de
scholen moeten beginnen en zoo degelijk en
uitgebreid mogelijk moeten wij onze katholieke
jeugdbeweging herstellen. Daarover hopen we
het nog nader te hebben.