OP DEN DREMPEL VAN EEN NIEUWE WERELD Voor God, Koningin en Vaderland EDITIE VOOR ZEELAND NOVEMBER EEN VERZOEK Prijs uitsluitend per week f 0.30 DE STEM No 5. Vrijdag 1 Dec. 1914 Directeur» J. A. H. M. v. Schijndel Hoofdredacteur J. J. H. A. Bruna Redact, voor het gewest A. J. v. d. Meer Samenwerking is de eisch van het oogen- blik. Samenwerking op grondslag van het Christendom, overal waar nog een spoor van Christelijke beschaving te vinden is. Dat betoogt Pius XII in den aanvang van zijn toespraak, en dat hebben wij in onze voorgaande artikelen toegelicht. Er is echter misverstand mogelijk. Samenwerking is wel de eisch van 't oogenblik, maar toch bedoelen wij geen toevallig samengaan door de tijds omstandigheden zonder meer. Dat is „te weinig". En van den anderen kant, onze breede opzet zou wellicht kunnen worden verstaan door sommigen als moest, geleidelijk aan, een grootste gemeene deeler van de op vattingen worden bereikt met verdoezeling van de princiepen. Dat zou een „te veel" lijken. In werkelijkheid is dat ook een „te weinig", want de ervaring leert, dat een der gelijke nivelleering niemand begeesteren kan, afgezien nog van het feit, dat Christus gezegd heeft: „Niemand kan twee heeren dienen", en: „Wie niet met Mij is, is tegen Mij". Vandaar, dat de Paus zijn oproep ten slotte zoo inkleedt: „Dien overeenkomstig richten wij een dringenden oproep tot al onze zonen en dochters over geheel de uitgestrekte we reld, en ook tot diegenen die, hoewel niet tot de Kerk behoorend, zich één met ons voelen in dit uur van wellicht onher roepelijke beslissing. Een oproep om den buitengewonen ernst van het oogenblik te beseffen en te bedenken, dat ver bo ven iedere dusdanige samenwerking met andere levensbeschouwingen en sociale krachten uit, boven een samenwerking die tenslotte ingegeven kan zijn door zuiver toevallige motieven, als sluitsteen moet blijven staan de trouw aan het erf goed der christelijke beschaving en haar verdediging tegen alheistische en anti christelijke strekkingen. Een sluitsteen, die nooit kan opgeofferd worden aan om het even welk vergankelijk voordeel of goedbekeken combinatie". De Kerkelijke Overheid, U voelt het reeds zal dus willen toezien, dat de medewerking ven ons, Katholieken, alleen maar strekken kan tot gemeenschapelijke doeleinden die niet in strijd zijn met het zuivere Christendom. Paus en Bisschoppen zullen dus daaromtrent hun richtlijnen geven en in de organisatie der samenwerking garantie verlangen. Dit is hun dure plicht en hun goed recht. Waar wordt aangedrongen op samenwerking en deze zelfs een gewetensplicht uit liefde wordt genoemd door den H. Vader, moge deze uitnoodiging, om begrip te toonen voor het principiëele standpunt in even goede aarde vallen: „Deze uitnoodiging, die naar wij ver trouwen, een sympathiek onthaal zal vinden bij millioenen zielen over de ge- heele wereld, en ook bij allen die ons Nederland willen doen herrijzen in nieuwen bloei, Red.), beoogt hoofdzake lijk een loyale en bruikbare samenwerking tot stand te brengen op al die gebieden waarop de Christelijke gedachte de schep ping van een betere rechtsorde eischt". En nu gaan we over naar de kwestie die zeker tot de belangrijkste behooren, en waar voor in de toekomst door samenwerking meer met de daad dan met het woord gedaan zal moeten worden, omdat het hoog en nogmaals hoog tijd is: „Dit geldt in het bijzonder voor dat samenstel van reusachtige problemen die betrekking hebben op het opbouwen van een economische en sociale orde, meer in overeenstemming met de eeuwige wet Gods en met de menschelijke waardigheid. Hierop dringt de Christelijke gedachte met klem aan, als op een kernkwestie, met het oog op het proletariaat. De uit voering hiervan op een royale en edel moedige manier beteekent voor iederen trouwen volgeling van Christus niet al leen een stap voorwaarts op het pad van aardsche vooruitgang, maar ook een zedelijke verplichting". Dat moet zeker ook bewerkt worden. Geen sterk Nieuw Nederland is mogelijk met recht matige grieven van den werkman. Aan ka pitaal èn arbeid ieder hun recht èn hun plicht. Daar overheen wenschen wij dan de Christe lijke liefde voor den naaste, het volk en het land. Dat moet bewerkt worden. Al moeten er heilige huisjes voor vallen. F. B. De maand is voorbij, maar, wat betreft de Geloovige Zielen, moet ze noodig verlengd worden. In onze droeve dagen worden er zoovelen, en zoo onverwachts, uit het leven geroepen, mede ook om onzentwille, dat heel bizonder onze plicht te hunnen opzichte dringt. Ook voor de lichamen der overledenen moeten we groote eerbied hebben; ze zijn im mers bestemd, om eenmaal ook in heerlijkheid te verrijzen; goede verzorging ervan kan ech ter vaak niet in oorlogstijd, maar uiterlijke grafverzorging en bloemen zijn ook slechts van ondergeschikt belang. Onze eigenlijke belangstelling voor de over ledenen moet bestaan in gebeden voor hun zielerust, H. Mis. Communie, Kruisweg, in het verdienen van aflaten en 't afstaan van de voldoenende waarde onzer goede werken te hunnen bate. De verdienende waarde van elk goed werk (d.i. het toenemen van de vriendschap met God en daaraan geëvenre- digd loon in den hemel) blijft noodzakelijk ons eigendom, de verkrijgende waarde kan men voor zich zelf houden of aan 'n ander geven, en buitendien is nog de voldoenende waarde, die zoo geschikt, zonder eenige ver dere moeite onzerzijds dan de meening, voor de overledenen Gode kan worden aangeboden. Onze hulp geldt de overledenen in het al gemeen, niet, althans niet met zekerheid, een bepaalde overledene; alhoewel we dien bij God speciaal mogen recommandeeren. Ongetwijfeld hebben velen in de November- maand voorbeeldig zich gekweten van hun christenplicht van liefde en dankbaarheid je gens de afgestorvenen; laten zij, nu het oor logsgeweld zoo tallooze levens afbreekt, en er zooveel reden is te veronderstellen, dat zij, die ons voorgingen, daadwerkelijk hulp noo dig hebben, hun gebeden en goede werken niet staken, maar zelfs vermeerderen; en zijn er nalatigen, die maar zelden of nooit (en die zijn er helaas ook!) de Geloovige Zielen be dachten, er is, ook na November, nog tijd, om zich beter bejvust te worden van zijn ver plichting en aan te vullen, wat men tekort kwam. Es is behoefte aan ons blad ook in het Westen van Zeeuwsch-Vlaanderen. De nor male verspreiding is er onmogelijk en vol doende papier voor veel gratis-nummers is er niet. Reeds is onze oplage zoo klein, dat lang niet in de behoeften van het Oostelijk gedeelte kan worden voorzien. Mogen wij een beroep doen op onze lezers en colporteurs? Wanneer oude blaadjes kunnen worden teruggegeven en aan de administratie bezorgd (b.v. bij de afrekening), dan kan wellicht een vervoers- mogelijkheid gevonden worden en zoo een hartversterkend woord onder oogen van onze zwaargetroffen medeburgers komen.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1944 | | pagina 1