fjeEiotjgmt
'mrnkk*
5a'JAARG. NO. 52.
DINGSDAG, 26 DECEMBER 1854.
GEHEEL NO. 260.
J. QÏÏISTTT8 ft E. TEEBTOO, Ditgeyert.
ABONNEMENTS-PRIJS.
Voor 1 jaar on vier maandan^QO.
Voor oan jaarj45q]
Voor xas maandan j qO.
Voor drio maanden - - - o)w"
AH si volstrekt in vooruitbetaling.
MOTTO:
Oe taal, dia zalige oudere spraken,
gul die een deugdzaam kind v
Neen, BroedersLandgenootea neea
Reads snoeren one de hechtsta bandon.
Leest slechts de tul der Nederlanden,
En nioturukt aoitdien band vaneen
Verschijnt eenmaal psr week.
PRUS DER ADVERTENTIEN.
Voor aan jaar. niot boven de 5 regels - - - 5,1JO.
Boven 8 tot 16 regela, voor de eerste plaatsing - 1,00.
Voor 8 regels of minder, dito -- 0,50.
Voor elko volgende plaatsing- 0,25.
Brieven sa ingetonden stukken franco
(£cnig orgaan ber Nebcrlanbcrs in Sfoorb Amerika, aan bet nicntos, ben toestanb en be belangen nan het ®nbe en Niesae baberlanb graijb.
X» Sterke Drank op Ze e en aan het Strand.
DE HUT AAN ZEE
Treurig zag het er uit in de schamele hut vno
dj goede, doch ongelukkige Martha. Treurig
na» haar hart te moede bij de overpeinzing van
Wen schier hopeloozen toestand. Met telkens
herhaald en steeds toenemend geweld beukte
een hevige storm uit het noordwesten de buiten
dien reeds zoo bouwvallige woning, thans mis
schien hare gcheele slooping nabij. Het was
«fen duistere avond in November, en de door alle
reten snuivende wind had haar zoodanig ver
kleumd, dat het haar inspanning kostte, om eerii-
ge verdorde boomtakken op te zamelen en op
den sroeulenden haard te werpen. Vol angstige
verwachting verbeidde ssij de terugkomst van ha
ren man en zoon, beiden uitgetogen om aan het
•traud den mogelijken buit op te zoeken, dien de
zee in hare woede had opgeworpen. De goede
vrouw was bleek en ontsteld, en het gelooi des
stormt versmoorde do bange zuchten, welke cu
cd dan uit haar vol gemoed oprezen. Zij sloeg
hare betraande oogen op de armoedige legerstede
van haar driejarig zoontje, en scheen te vragen,
of zij zich óver de geboorte van dezen haren lie
veling niet eerder bedroeven, dan verheugen
moest. Veroordeelen wij de goede vrouw daar
om niet! Zij had reeds zoo veel geleden; baar
vertrouwen was reeds zoo zwaar geschokt, dat 't
geen wonder konde zijn dat het kortstondig wan
kelde.Ook zij had eenmaal gelukkiger' dagen
beleefd.
Als «ene welvarende visschers dochter met deo
ijvcrigen Maarten gehuwd, had ook eemnaal de
toekomst haar vrolijk toegelngcbeo. Juichende
■had eene schaar van dorpelingen haar geleid naar
•de nederige, doch welvoorziene woning van ha
am echtgenoot Vrolijk hadden vlaggen gewaaid
wan den top van de raast en bet wand van Maar-
tens visschersvaartuig, tereere van baar huwelijk,
-en thans welk eene nimmer verwachte om
keering van eakvnl Da voorhoen zoo nijvere
Maarten was geen liefhebbend man, geen trou
we huisvader, geen braaf christen meer. De
-vermoeijewssen en ontberingen, aan zijn nederig,
miaar vaaksoo gevaarvol bedrijf verbonden, had
den hem, op het voorbeeld van anderen, vergoe
ding en verkwikking doen zoeken in dnt lig-
ehaam-« oei verpest end vocht, waaraan eene
blinde menigte de heilzaamste wonderkrachten
toeschrijft- Ih weinige jaren waBde ongelukkige
Jgoneto» de diepste gezonkene van alle dorpolin-
gzw. Spoedig werd zijn vaartuig, huis en inboe
del de prooi zijner scbuldcischers, en eene scha
mele hut aan zee, met eene vrouw en drie kinde
ren, die aan al het noodige gebrek leden, mankte
thans zijne eenigste bezitting uit. Was het dun
wel wonder, dat hel hart van Martha met die
pen weemoed vervuld was. bij de overpeinzing
van haren wanhopigen toestand Haar mnn ge
zonken tot den laagsten trap van zedelijke verdor
venheid, dagelijks bezig haren veertienjarigen
joon Gerrit in de leerschool der boosheid op te
voeden! Kon het wel anders, of zij moest, daar
aan denkende, roet buivering staren op haar
jongste knaapje, tot nog toe rein en onschuldig,
maar wie weet hoe spoedig vader en broeder vol
gende op de noodlottige baan Slechts één hnrer
kinderen had zij nan de toenemende ellende kun
nen onttrekken. Het was hare eenige, hare ge
liefde dochter, bet waardig evenbeeld der brave
moeder, walke zij op haar achtiende jaar in dienst
baren stand in eene naburige stad geplaatst had
Deze was dan ook de eenige troost te midden
van haar grievend hsrteleéd.
8meekende rigtte zij hare betraande blikken
nsar boven, toen de deur met woest geweld geo
pend werd, en vader en toon vloekend» binnen
stoven en ach om den haard wierpeD.
"Smijt wat hout op den haard, vrouw! want
mijne knuisten zijn verstijfd van de koude en ik
aal fa«n dozen nacht nog wel noodig hebben, als
de twee góede kijkers, die ik in mijn voorhoofd
draag, zieb niet vergissen."
"Ik hoop, Maartendat gij uwe handen zult
leenon (b hel noodig) tot redding van ongeluk
kige schepelingen, zonder u aau hunne bezittin
gen te vergrijpen."
"Wel jou dom, wijf, zal je dan nooit wijzer wor
den, weef je dan nog niet, dat hun van dit alles
geen snipper toekomt? Zij bezitten niet veel
meer dan hup plunje. De lading is voor rekeninr
aan de assuradeurs, en die bekreunen er ziel
•weinig om, of eenige rijke geldzakken de kosten
betalen. Bergen wij de boel en geven ze aan,
dan versmelt de gebeele snntekraam onder han
del van strandvonders, substituten, notarissen,
«rófcelsars «n&, die allen gemakkelijk op hunne
Irusëeh» zhten, en óns, die in allerlei weder nacht
»o d«f langs strand zwerven en onophoudelijk
rfhszMsd wagen, met een karig fooitje en een
loon'tit naar buis zenden, zeer te vredeu
over oote domme eerlijkheid. Kort en goedwat
de toe opwerpt, komt ons toe, en niémand an-
de^Vporfm/ Maartmf moogtgij u van de be-
sitHngen yan anderen meestor maken, omdat
iom'niken acb daaraan vergrijpen?"
"Zwijg! en femel niet langer. Gavert! reik
mil de flesch, wjj zullen wel «ene hartsterking
yifrpwf gij 3»g reeds zooveel
gedronken, zorg toch dat gij uwe tinneD bij ei
lander houdt, misschien hebt gij heu evenzeer
noodig als uwe handen."
"Hoor vrouvrl er zal dezen nacht welligt wa-
r genoeg gedronken worden; wij zullen ons
maar bij den Schiedammer houden, niet waar
jongen
Plotselings drong het geluid van twee, kort op
elkander volgende, schoten door het gehuil vao
den storm heen. Martha verbleekte, maar va
der eD zoon sprongen op vaD hunne bank. Met
rood gezwollen gelaat en verwilderde oogen,
slopg de oude zeeman krampachtig de hand aan
zijne bijl, gebood Govtrt zich van lijnen, koevoet
en verdere benoodigheden te voorzien en snelde
met zijnen zoon ter deure uit
Martha, de ongelukkige Martha zonk op hare
knieën en bsd God om ontferming en genade voor
beiden.
DE SCHIPBREUK.
Het was nacht Door de geweldigste storm
vlagen voortgesleept, werden de baren der zee
beurtelings hemelhoog verbeven, of ia eenen die
pen afgrond nedorgeploft, om eiudelijk op de
duinen van onze vaderlandsche kust, dat natuur
lijk bolwerk onzer veiligheid, met woeste cd alles
verbrijzelende kracht uit een te stuiven. De af
stand tusschen het dikbewolkle firmament en de
oppervlakte des oceaaos had, voor het menscbe-
lijk oog, opgehouden te bestaaneen ondoor
dringbare nevel van, in stofwolken opgevlogen,
zeewater scheen beiden te vereenigen. Te mid
den van dien chaos van verwarring en onstuimig
geweld kampte de Admiraal Nelson, een En-
gelsch koopvaardij-fregal deo laatsten atrijd met
t verbolgen element.
Te vergeefs had de opperstuurman den kapi-
n op het naderend gevaar opmerkzaam ge
maakt, te vergeefs hem aangeraden af te houden
van het strand en bij tijds zee te Liezen. Eeniga.
giazen grog hadden zoo we! het gezigt van 'den
loods als dat van den kapitein verblind. Zij
hadden gemeend in een der kustvuren eene vei
lige haveD te erkennen, en, toen zij hunne dwR-
ling bemerkten, was het te laat Vreesselijk
werd nu hun toestand. Reeds van twee uiige-
worpene ankers waren de kabels als spinrag van
een gevlogen; vergeefs waren alle zeileD gereefd;
men wierp het derde auker uit, maar ook dit be
zweek, en daarmede de moed van de geheele be
manning. Het was een ontzettend schouwspel
op het dek van den bodem. De zucht tot zelfbe
houd had al wat leven ontvangen had naar boven
gejaagd. De kapitein gaf onder de vreeselijkste
vloeken, helaas! te laat, zijne bevelen; zijn loods,
ziende dat alles toch verloren was, liet hem be
gaan. Nog was een gedeelte van het scheeps
volk ijverig bezig aan de pompen, ten einde het
geweldig indringend water, het gevolg van het
gedurig stooten der kiel, meester te worden: daar
werd op eers de groote mast door het geweld
des storms gescheurd en overboord geworpen, in
zijn' val de boot verbrijzelende, den laatsten steun
en hoop der ongelukkige schipbreukelingen.
De algemeene ontzetting over deze ramp, die
alle verdere redding onmogelijk maakte, was zoo
groot dat men naauwelijks acht sloeg op een ge
deelte van het scheepsvolk, dat, door dezen val op
eene jammerlijke wijze verminkt, luide om bulp
gilde. De wanhoop was algemeen. Alle verde
re pogingen tot redding vruchteloos oordeelende,
dacht ieder slechts aan eigen behoud, bij den
aanblik van de verschrikkingen des doods.
Gelijk een standbeeld, met strakke blikken,
door den schrik verstijfd, bield e sa san van ver
gevorderde jaren zijne in onmagt gezonkene doch
ter krampachtig in zijne armen gekneld; wagge
lende klemde hij zich vast aan bet schip maar
eene geweldige stortzee plofte hem met zijn dier
baren last in den ontstuimigen afgrond, welke
spoedig van beiden geen spoor meer overliet.Hier
lagen eenige weinigen geknield en smeekten met
gevouwene handen om redding, hunne ziel aan
God bevelende. Anderen gaven in de vreeselijk
ste vervloekingen het ontzettend bewijs banner
verregaande ligtzinnigheid en boosheid. Men
had de vaten met wijn en brandewijn opengesla
gen en bield zioh beug met de laatste spranken
van menschelijk gevoel, in de ijsselijkste onge
bondenheid zwelgende, te verdooven. De opper
stuurman, met de doodverw op het gelaat dit
tooneel aanschouwende, dacht aan de bewnste
glazen grog, de oorzaak van alle deae ellende, en
met eenen bitteren glimlach op de lippen moest
hij toestemmen, dat het scheepsvolk voor hunnen
bevelhebber niet onderdeed. Kort was dit, voor
de menschhaid zoo ontberend, aohouwepel; een
vernieuwde stormvlaag deed het wrak zoo gawel-
dig op eene bank stooten^ dat de voorsteven ge
heel verpletterd werd. Nog één oogenbllk, en
zuchten, gebeden en vervloekingen versmoorden
ia de schuimende golven, welke de nu verspreide
overblijfselen van net wrak in alle rigtrageu de
den verétnlven. Be Admiraal Nelson bestond
niet meer.
HOT STRAND.
De diepste duisternis bad alle middelen tot
redding van de zijde der strandbewoners onmo
gelijk gemaakt Mét alle daartoe strekkende mid
delen warep velen huoper mei wawlijk mensch-
liavende oogmerken toegesneld, om hét redde
loos vaartuig en deswlfc bemanning tor hqlpe to
komendoch helste!-hunne wensehen werden
niet vervuld, en in lijdelijk aanschouwen moesten
zij het daglicht afwachten eer er iets konde be
proefd worden. Mnar, voor de dag aanbrak, wa
ren reeds alle pogingen nutteloos.
Die zelfde duisternis, zoo noodlottig voor de
welgezinden, was een welkom verschijnsel voor
den veretokieD booswigt, wiens lage hebzucht
reeds op de prooi loerde, die hem 'de golven in
de banden zouden spelen. Langs eene grootè
uilgestrektheid van het strand, io hinderlagen, of
achter de duinen verscholen, waren de zooge
naamde strandjutten op bunnen post. Onder
dezen bekleedde onze Maarten met zijnen zoon
Govert eene waardige plaats. Zoo ver mogelijk
van het dorp verwijderd, zonder de rigting uit
het oog te verliezen, waarin zij meenden dat bet
in nood verkeerend schip zich zoude bevinden,
verbeidden zij in gespannen verwachting den uit
slag. Somber en akelig was de nacht, bij bet ge
huil van den storm. Somber en akelig was hel
Semoed gestemd van den ouden zeemanmaar
e hoop op rijken buit hield hem wakende en de
flesch, die Govert hem van lijd tot tijd moest toe
reiben, verschroeide de laatste opwellingen van
ziju ontwaakt geweten. Eindelijk brak de zoo
lang gewenschte oogenblik aan. De verbolgen
zee had gezegepraald en wierp hier en daar de
laatste overblijfselen V8n het verongelukte schip
bsd bet strand. Vaten, bisten, balen en wrak
hout bedekten ook spoedig de plaats, waar Maar-
/en"zich verscholen had. Een geruimen tijd was
hij met zijnen zoon bezig, alles, wat bij magtig
konde worden, naar het duin te slepen; maar te
dikwerf betwistte de zee hem zijne prooi, door
gedurig hot reeds aan strand geslagene terug te
voeren in de golven. Ongeloofelijk was beider
inspanning, maar groot was ook de behaalde buit.
Eindelijk begreep hij, dat het geraden was terug
te keeren ten einde de geredde voorwerpen zoo
spoedig mogelijk in de duinen te begraven en
voor aller oogen te verbergen. Reeds was hij
gereed, dit oogmerk te volvoejenj. toen nog een
maal de golven een nieuw voorwerp (in den eer
sten opslag moeijelijk te onderscheiden) aan
strand wierpen.
"Vader!" riep Govert, die het eerst was toe
geschoten, "het is een lijk eo, voor zoo verre ik
"in de schemering kan onderscheiden, bebloed en
"gewond."
"Zie of er nog iets van te halen Is, jongen
"Ja wel, vader! ik heb reeds een ho/ologie."
"Goed zoo, ik ben dadelijk bij je."
Nu was spoedig de beurt aan Maarten, Zelf
het lijk onderzoekende, bemerkte hij dat een
riem, om het lijf stevig gesloten, iets van meerde
re hardheid bedekte. Die riem los te maken en
de zich daaronder bevindende brieventasch te
bpmagligen, was voor Maarten het werk van
éénen oogenblik. Naauwelijks echter was de
riem ontgespt, of een diepe zucht ontglipte den
mond van het gewaande lijk. Maarten aarzelde
eene wijl, dacht aan de reeds geborgene en nu
spoedig te veriiezene waarde; dreigende bief hij
den arm op, en een doffe slag van de bijl op het
hoofd van den ongelukkigen schipbreukeling be
sliste de zonk. Slom van ontzetting staarde Go
vert met een doodsbleek gelaat op zijnen met
bloed bevlekten vader, dacht aan zijne lieve moe
der en sidderde.
O gij allen, die koel blijft bij de vreesselijke
gevolgen van het misbruik van den sterken drank,
bezoekt de zeeën en stranden van bet beschaafd
en christelijk Amerika, wanneer de storm woedt,
wanneer de overblijfselen der verongelukte sche-
Gn het strand bedekken; aanschouwt de toonee-
welke zich daar voor u opdoen en die voor
een groot deel hel werk zijn van den sterkon
drank, opdat uw gevoel ontwake en de liefde tot
uwe medemcnscben u dringe, dat rampzalig
kwaad met alle kracht te helpen bestrijden.
KEIZER NAPOLEON
In den polder deZuidkraaijert(Zuidbeveland),
in 1810.
noon Dn. G. T. OALLENFELS.
(Uit Zetland, Jaarboslje voor 1854.J
Alle voorvallen, ook kleinigheden, nit het le
ven van vermaarde mannen worden steeds met
zekere graagte gelezen, en af leveren zij juiBt
geene belangrijke bijdragen tot de kennis van
hun persoon cn hun karakter, zij hebben altijd
ietz onderhoudends, vooral op en nabij het too
neel waar de lezer verplaatst wordt
Daarom zal men zeker hier ter plaatse niet
zonder belangstelling het verslag aantreffen van
een bezoek door keiter Napoleon op een der
Zeeuwsche eilanden gebragt in het jaar 1810,
op bet hoogste toppunt zijner magten grootheid,
toen hij nog weinig denken kon, dat hij op een
ander eiland na weinig jaren als balling 'de laat
ste jaren van zijn leven slijten sou, als het spre
kendste toonbeeld van het vergankelijke van alle
«ardscbe heerlijkheid.
Dit eenvoudig verhaal is iu der tijd opgetee-
kond uit den mond van een reeds voorlang over
leden lid van dén raad der stad Goes, een' man
die bij het gebeurde tegenwoordig waa en alle
geloof verdient; zoodat deze anecdote uit Na
poleons leven do verdienste heeft van letter
lijk waar to zijn, hetwelk men niet altijd zeggen
kan van hetgeen op naam van C s a a r Peter,
Frederik den Groote en Napoleon
selvea is opgedisebt.
Het was zondag den 11 Mei 1810, 's morgens
te 0 ure, bij nevelachtig weder, dat N a p o 1 e-
o n in voornoemd eiland aan wal stapte, door ee
ne sloep derwaarts van Middelburg gebragt wor
dende. Hij was gekleed in zijn gewoon costuum,
grijze jas en broek eo driekanten hoed. In zijn
gezelschap bevonden zich de keizerin Marie
Louise, Jerime en zijne gemalin, twee
hofdames, vier generaals en een maraeluk; ter
wijl twee koetsen, eene met acht en eene met
zes bruine paarden, vergezeld van 100 ruiters,
hem op de landingsplaats afwachtten.
Deze plaats was de Zuidkraaijert, een polder
uit welken, na den terugiogt der enge lachen Daar
Walcheren in 1809, do franaclien zoo dikwerf
doch vruchteloos getracht hadden de vijandelijke
schepen uit het vaarwater het Sloe te verjagen.
Zoo dit had kunnen geschieden, zouden zij
de engelschen in evengenoemd eiland hebben
kunnen aantasten.
Volgens zijn karakter draalde Napoléon
niet lang om de plaats te gaan zien, van waar
men op de engelsche schepen zoo menig schot
gedaan had. Maar bij ging. zoodra hij aan wal
was, langs den zeedijk, naar de daar liggende
batterij na 1, bezet met 10 stukken gesahut.
stampvoetende ondertusschen van kwaadheid
dat zijne reuzenkrachten door een zoo smal wa
tertje gestnit waren.
Na deze batterij in oogenschouw genomen te
hebben, begaf bij zich naar de daarbij liggende
hofstede, bewoond door Nicolaas Willem
se Honderd; op welke plaats zioh inmid
dels de keizerin en zijn gevolg begeven hadden,
met last om voor zijn ontbijtte zorgen. Het be-
noodigde hiertoe moest van elders komen, docb
was er ongelukkig nog niet. Dit brugt, zoo als
men ligt bevroeden kan, alles in rep en roer;
men zond boden her-j*n derwaarts, om te zien of
bét ontbijfnog nié'f ïifanntogt ware; wel weten
de, dat, als alles niet ia orde was, het er duchtig
op zoude zitten. Intusscben kwam Napoleon
mede op de hofstede. Het eerste, zoo nis men
wel vermoed had, waar bij binnentredende Daar
vroeg, was of het ontbijt gereed was. Na hier
op een ontkennend antwoord ontvangen te heb
ben, teide hij op eene zeer gramstorige toon
"tout est en ordro et mon dejeuné n'y est pas."
Men begrijpt ligt, dst de gebieder van genoeg
zaam half Europa, op wiens wenken alles moest
bukken, niet bleef wachten.
Hij gelastte dat er dadelijk eijereo moesten
gekookt, boterhammen gesneden en koffij gezet
worden en gebood, nu het eten toch maar op zijn
boersch was. dat hij ook in dier voege bediend
zoude worden, en wel door de dochter des hui
zes; zijnde een 17 jarig meisje dat ei niet onaar
dig uitzag, en welke hij reeds in hel voorbijgaan
een vriendelijk lachje toegeworpen had. Brnoon
een kwartier tijds was het bestelde gereed.
Daar dit alles zoo spoedig in gereedheid was,
verdween bij Napoleon, een liefhebber van snel
le manoeuvres, spoedig die kwade luim, zoodat
hij aangezeten zijnde, op eene vriendelijke wijze
met de jeugdige boerin begon fransch te praten,
gelijk Marie Louise in het duitscb trachtte te
doen. Uit hoofde van de vele franscbe troepen,
welke eenen geruimen tijd op deze hofstede ge
legen hadden en nog lagen, verstond cd sprak
dit meisje een weinig fransch, door regeringsle
den uit Goes geholpen wordende, wanneer zij iets
oiat verstond. Van het duitscb daarentegen be
greep zij niet veel, behalve wooiden welk eenige
overeenkomst met het hollandsch hadden.
Het eerst wat de keizer hanr vroeg, was of zij
reeds getrouwd was. Hierop een ontkennend
antwoord ontvangen hebbende, wilde hij van
haBr weten, of zij dan geenen vrijer had. Eerst
durfde zij er niet regt voor uitkomen, die vraag
slechts met een vriendelijk lachje trachtende te
beantwoorden; maar dit was niet voldoende: Na
poleon liet niet los, zoodnt eindelijk bet hooge
woord er uit kwam, in hetwelk zij te kennen gaf,
dat zij eenen minnaar had. "Dit bad ik wel ge
dacht" vervolgde hij, haar bij den neus vattende,
"gij zijt een veel te knap meisje, om niet gevrijd
te worden." "Doch,hervatte hij, "laat dien vrij
er maar ioopen, en ga met mij mede naar Parijs;
ik zal goed voor u zorgen." Ofschoon Napoleon
dit bij herhaling vroeg, en zij hiernaar wol ooren
had, moest dit afspringen, omdat de oudere het
niet wilden toeslaan, dewijl zij slechts eene doch
ter hadden, en mitsdieo haar ongaarne wilden
missen.
Nadat het medenemen naar Parijs afgespron
gen was, wilde Napoleon van haar weten waar
om zij niet huwde. Hierop antwoordde zij na ee
nige aarzeling, dat zij dit wet zoude willen doen,
maar dat haar minnaar nog geen bestaan had.
?Wel, zeide Napoleon, laat mij dan eens hooreu
hoeveel gij wet noodig zoudt hebben óm van te
levenweligt weet ik nog wel een penningje te
vinden om u te helpen. Gij, vervólgde hij, moogt
toch wel wat lot gedachtenis van mij hébben,
omdat gij mij zoo goed bedieot." Hierop weid
geantwoord, dat dit eene som van SOQ in het
jaar sou bedragen. Napoleon, zich Ier zijde
wondende, gaf schertsende te kennen dat hij er
al wel van afkwam; daarna beloofde hij haar did
driehonderd gulden, zoo lang zij nog niet ge
trouwd was, aanvankelijk jaarlijks te zullen ge
ven en als zij trouwde het dubbele; hanr reed»
als handgeld twee dubbele gouden Napoleons
gevende. Bij bet toezeggen vao dit jaargeld
maakte hij eene conditie, namelijk dat het eers Ui
kind, dat zij in bet huwelijk kreeg, den naam
zou voeren van Napoleon of Marie Louisa
Een jaar nog ongehuwd blijvende, beeft zij
toen de bedoelde penningen ontvange».
Men moet zich nogtbans niet verbeelden, dat
de keizer onder het gebruik des ODtbijis geen
enkel woord tot de keizerin sprak. Meermalen
deed bij dit, en wel op de roinzaaniste wijze;
soms zelfs met haar gekscherende, b. v. door aar
dige zinspelingen te maken op het eten van eije-
ren.
Napoleon geen liefhebber van lang tafelen
zijnde, bleef niet langer zitten dan noodig was.
Opgestaan zijnde, wilde bij wel eens een enkel
woord met den man des huizes praten, en liet
dezeo daartoe voor hem komen. Dien boer had
de keizer bij bet binnentreden al even gezien,
terwijl bij met zijne vrouw in den hoek van den
bnnrd zat, doch hij bad zich spoedig met zijne
wederhelft, op verzoek van eenen der adjudan
ten. verwijderd.
Met da meeste onderdanigheid en eerbied, den
hoed in den hand houdende, kwam de boer voor
den keizer; de vrucht van een lesje, hetwelk hij
ontvangen had van de Goesche regeringsleden,
die daar waren om bunnen monarch te begroe
ten.
Hoe groot de keizer ook wns, wilde hij eehter
niet hebben, dat de boer voor hem bleef staan,
eD voegde hem daarom toe: "aaseyez mus."
Doch hoe dikwerf die mngligo vorst dit ook te
gen bom zeide, bleef hij toch staan.
Dit bevreemdde Napoleon ten sterksteen daar
om vroeg hij deD nederigën landman, om welke
reden hij niot wilde zitten. "Wel", antwoordde
hij, m«t eenjge verwondering dat hem zulk "ene
vraag gedaan werd, "de hei-ren van Goes heb
ben het mij immers verbodpn." Dit ^wetste
des keizers grootheid, bespeurende, dat de een
voudige landlieden nog meer hechten uan het
geen hen donr voormelde heeren gezegd werd,
dan aan dat gene wat bij verzocht.
Het gevolg hiervan was, dat bij den boer met
eene donderende stem gelastte te gaan zitten,
zeggende: "je lel'ordonne".
Toen de boer nu gezeten was, vroeg Napoleon
bern naar de grootte zijner hofstede, oiwr de ge
middelde opbrengst van dezelve, als ook hoeveel
lasten hij jaarlijks betalen moest. Daarna, hoe
veel hij wel noodig had om vnn te laven. Bij
deze berekeningen schoot er geen onaardig som
metje over, hetwelk ten gevolge had, dat de kei
zer dadelijk de opmerking maakte, dat men de
grondlasten wel wat verboogeu konde.
Vervolgens wilde Napoleon volstrekt de hof
stede koopen, daartoe een bijzonder goed bod
doende; docb welke moeite de keizer ook deed
om haar rnngiig te worden, de boer wilde de
hofstede toch niet afstaanhij antwoordde maar
gedurig; "ik bin erop eboren, ik wil er op slur
ven". Bij dit onderhandelen was intusschen het
lang verwachte dejeuné gekomen, waarvan even
wel niels dan al pratende wat brood, vleescb cn
wijn genuttigd werd. Nog liet Napoleon van
hel ontbijt eene taart voor zich brengen, waarvan
hij den boer een vrij groot stuk gaf. Deze, niet
gewoon zijnde op eene hoofsche wijze te eten,
begon er aanstonds met eenen zeer wijden mond
in te bijten, en at er van tot dat hij bijna tot de
keel toe vol was, waarna bij eenen heer uit.dén
raad van Goes, te weten den beer S., dié' met
eenige genernaia en sodere heeren in de voor-
vloer stond, toeriep: "mijnheer, hier heb je- ook
een brokje, je moet er evel ook eens van proe
ven, 't is zoo lekker"; terwijl, toen die heer dit
niet aannam, hij hervatte: "toe maar mijnheer,
je moet niet bescheemd wezen, ik lust niet meer."
Men beseft ligt, dal alle pogingen om er van te
doen gebruiken scbipbreuK leden. Napoleon
glimlachte bij dat alles, zeggeude: "voili l' bom-
me cemme il doit ètre". Verder wilde de kéi-
zer wel eens van den boer weten, of hij dien inag-
tigen persoon wel eens meer gezien had, «mdiit
hij gemeend bad, dat hij hem dadelijk bij het
binuentreden herkende. De boer zeide hierop
"ik doebt wel dat ji et wer, om dat ik zag, dat
ieder tegen jou en ji tegen niemand je comple
ment meekte, ook zou ik ja wel okonneo e'o, om-
dal je in min hüüs baogt met je wuf er bi". Na
poleon gaf lagebende te kennen, dat het hém
genoegen deed, dat hij en zijne vrouw ia des
land mans huis hingen, met deo wenseh om die
afbeeldingen eens te mogen bezigtigeo. Daartoe
geleidde de boer den keizer «o de keizerin naar
eene nabij gelegene kamer, waar de portretten
hingen, welke, zoo als men wel begrijpen kan,
niet van de fraaiste waren. Napoleon nam een
lorgnet om ze eena goed te bezig tigen; keek ««ret
naar het zijne, bij hetwelk bij bijna- geketende
vanlagcben, er bijvoegende'je suis dioMéotant
bien portraitté la" Daarna naar dat «M zijne
vrouwmaar dit viel hem bitter tegen, dewijl
het niet zijne bij bem staande, vrouwy maart Jose
phine waa. Bij deze onverwachte ontmoeting
sprak de keizer geen woord, kaarde, zich om,
en ging naar da vorige kamer.