Nieuwe Uitgaven, mrx-i ID EI SOL'DA'rENCOïJRAMT Van ^oiï. ciei.gr 3 2. October 191E, Speelkaartcnbclasting. Onder don naam van „speelkaarten- b e 1 a a t i n g" wordt gelieven een belasting van de spe/:! kaarten ten bedrage van vijf en twintig cents voor spellen van 32 kaarten of nnnder en vijftig cents voor allo andere. Belasting op goud cn zilver. 5. Onder den naam van ..belasting op de gouden en zilveren werken -wordt van deze werken een belasting gehe ven. -ten lied rage van dertig gulden per hec togram goud-aïliage on oen gulden vijftig cents per hectogram zilver-alliage. Voornamcnbdasting4 6. Onder den naam van „voo r n a m e n b c- lasiing" wordt een belasting geheven we gens a. toekenning van meer clan één voor naam aan een kind bij cle aangifte der geboor te b. latere bijvoeging of verandering van den geslachtsnaam of bijvoeging van een of meer namen aan den geslachtsnaam. Do dag waarop de verschillende wetten tot regeling of herziening der genoemde belas tingen. voor zoover die wetten niet reeds in werking zij 5. in werking zullen treden, wordt voor elk die wetten afzonderlijk hetzij in of krachtens de wet zelve, heizij bij kon. besluit bepaald. Elk© thans in werking zijnde belastingwet blijft onveranderd van kracht totdat- do wet, welke haar wijzigt'of doet vervallen, in wer king zal zijn getreden. Op don suikeraccijns, gelijk deze in hoofdsom is vastgesteld bij art. 30 der Leeningswet 1914, worden ook na het jaar 1917. zoolang het Lce- uingsfonds 1914 uitgaven zal hebben, twintig opeenten geheven. Tot dekking der uitgaven van liet Leenings- fond-r. 191-4 wordt, zoolang dat fonds uitgaven zal hebben, van de opbrengst der volgende belastingen aangewezen het achter clko daarvan vermelde gedeelte van de grondbelasting, de effectenbelasting, do dividend- on tantième-belasting, de inkom stenbelasting, de vermogensbelasting, de perso neele belasting, den accijns op het zout- en den 3"'ijns op den wijn elk een zesde gedeelte; van de successiebelasting, het registrat ie- Tcchf, on den accijns op het gedistilleerd, elk een elfde gedeelte. Het bepaalde omtrent het Leeuingsfonds treedt voor elk der genoemde belastingen in wérking met den dag, waarop de wet tot regeling of tot herziening dier belasting, welke bij deze wet behoort, in werking treedt. Ten aanzien van den accijns op het zout treedt hot- in werking op den lsten Mei 1917. Telkens wanneer ten aanzien van een dier belastingen het bepaalde in werking treedt, vervalt hetgeen in de artikelen 31 tot en met van de Leeningswet 1914, ten aanzien van heffing van opcenten op die belasting op iLondevcleel dier belasting .is bepaald. aunoeer do wet tot regeling of herziening ■n een der genoemde belastingen, waarop ■Viltens de Leeningswet 1914 opcenten wor- geheven, niet vóÉr of op 1 Januari 1918 Worldng' treedt-, blijft tc-n aanzien van die isting hetgeen in de artikelen 34 tot en 4 37 van de Leeningswet 1914, ten aanzien de heffing van opcenten op die belasting Op een onderdeel dier belasting is bepaald, Lxjion- -aar 1917 van kracht, tob op den geland's sta] ]iofc tweede lid van dit artikel, eenigszins ni Mei 1917 af totdat de heffing De Britscl.ing zal geschieden volgens de den Grieksche.cibclasting 1916 ontvangt het overhandigd, '14 oen uitkeering uit 's Rijks uitlegging vairage van 125,000 per maand, door Grieken worden aangehaald als .."Wet Schappelijke gstclsel 1916". Zaimis had bij den koniuht© opbrengst tier ni3ime staf, Dusma belastingen. Toen. Na dezt aan de Memorie van Toelkli- ploats. Vóórd een vergelijking van de ge- sluit hoorde gst dor bestaande met die dei- staf, die er rlastingen. verblijf der liet volgende ontleend gevaarlijk w; belastingen (grondbelasting, scheiden nretantièmo belasting en effecten den tekst dden volgens liet ontwerp geraamd raad hod Zbrengen ongeveer 40 miiliocn, naris. De traamde opbrengst van grondbelas- bij den kdend- en tantième belastingvolgens atwoordemvet 1916 bedraagt ruim f 21 mil- Britsel tig persoonlijke belastingen naar inkomen en vermogen (inkomstenbelasting, vermogensbelas ting, pensioenbelasting, weergeld, vlootbelas- ting, belasting van de .doode hand en successie belasting) w-orden geraamd op ruim 80 mil lioen, terwijl voor 1916 voor inkomstenbelasting, vermogenbelasting en successiebelasting rilim 43 millioen wordt geraamd. Do verkeersbelastingen (registratierecht, ze gelrecht en hypotheekrechten) wordc-n volgens het ontwerp geraamd op ruim f 20 millioen. Volgens do Middelenwet 1916 zouden zij opbren gen bijna f 16 millioen. Do verkeersbelastingen (invoerrechten en statistiekrecht i worden op ruim f 21 millioen geraamd, terwijl de invoerrechten voor 1016 waren geraamd op ruim ƒ17 millioen. De verteringsbelastingen zijn verdeeld in drie groepen. a. personeele belasting en plaatskaartenbe- lasting. Deze worden geraamd te zullen opbren gen ruim l&i miiiiaen, terwijl de personeele belasting voor 1916 was geraamd op ruim f 14 millioen. b. accijnzen (suiker, wijn. gedistilleerd, zout, l ier, tabak en geslacht) moeten volgens het ont werp gezamelijk opbrengen ruim 76 millioen. Voor 1916 was geraamd (natuurlijk zonder de tabaksbelasting) f 63 millioen. e. speelkaartenbelasting, belasting op gou den- en zilveren voorwerpen en voornamenbe- Jasting zijn tezamen geraamd op ƒ1.740,000. terwijl voer 1916 voor de Gouden- en zilveren werken f 520,000 was geraamd. De opbreng-.t van de nieuwe belastingen .wordt als volgt geraamd: Effecienbetasting f 3,000,000. Pensioenbelasting 12.000.000. Weergeld 4,000,030. J" Vlootbelasting 6,000,009. Belasting doode hand 2.000.6CO. 's Statist iekrecht 3,000.000. Plaatskaarten belasting 2,000.030. Tabaksbelasting G,090,000. Spealkaarteubelasting 200,000. V oornamen belasting 500X00. 1)3 totale opbrengst van alle belastingen in hoofdsom en opcenten wordt volgens het ontwerp geraanmd op f 263.641.600, terwijl vcor 1016 was geraamd f 202,-609,700, zoo- dat. de meerdere belastingopbrengst zal be dragen f 61,000,000. Geerlings' Briefsteller, Vraagbaak voor iedereen. 14e verbeterde en vermeerderde druk door IV. Cramer, hoofd der school. Uitgave G. B. van Goor Zonen, te Gouda. Een brief schrijven is niet iedereens werk, vooral niet, wanneer het een brief geldt, waar bij een groot belang op het spel staat. Menig een weet dan niet goed, hoe hij zijn epistel moet opstellen, welke woorden hij zal kiezen, vaak ook niet, hoé hij den brief moet adressee- ren. Anderen w eer weten wel een brief op poo ien te zetten, maar zij zijn niet altijd thuis in velo maatschappelijke toestanden, in finan cieel© of andere zakdi. Dezen zullen in „Geer lings' Briefsteller'' ccn goeden vriend, een wer- k el ijken raadgever vinden. Want 'ij vinden daarin niet alleen brieven, in allerlei model len, voor alle gebeurtenissen, elke gelegenheid, <>p elk gebied, maar ook modellen van reques ter aanmaningen, contracten, lastgevingen, •gnz, Wy vinden er ia wettelijke voorschriften, wijzen van adro.sseoiing, voorschriften by testn- mentairo beschikkingen, huurcontracten en wat niet al meer. Briefsteller" is dan ook een ti tel, die veel te weinig zegt, en „vraagbaak" is boter. Voor bijna iedereen staat er wel iets in dat nieuw voor hem is en dat hij moet weten cn vele brieven kunnen den een of ander wel uit den nood helpen, al gelooven we nu juist niet, dat oen verliefd jonkman uit „Gcer- ling" zal putten om zijn meisje to schrijven, noch dat een zoon of dochter, vader of moe der elkaar andere brieven zullen schrijven dan die hun hart hun ingeven. Moeten we 't boek echter nog aanprijzen? De 1-ld© druk ligt voor ons. zegt dat niet genoeg Lied van cor. beek en een vlag. (Wijze: Een meisje dat je nooit vergeet.^ (Luit. G. L. Kroes). Toen nog een zomer was gekomen, Een zomer van het oorlogsjaar, Toen nog <le bronzen monden zongen. Aanhoudend bromden dol en zwaar, De oorlog steeds maar door bleef woeden En alles op een hel geleek, Toen kwamen we in ons zonnig landje Op wacht vlak bij een kleine boek, Dat is een stroompje, dat ik nooit vergeet! (bie). Wo leefden in een zodenhuisje Mot hier en daar een raam er in; Do eompagnieskar bracht het eten Dat ging er altijd gladjes in. We gingen ook patrouille-loopen En vingen menig smokkelaar Die heeren vonden het daar vervelend, Die zomer in dat oorlogsjaar. Dat is een zomer, dien ik nooit vergeet! (bis). En bij een strooien schilderhuisje Daar wapperde Oud-Hollands vlag Daar schilderden ook onze mannen Wel twee des nachts en een bij dag. En bij dat liuisjq was een hekje. Zooals ook voor een land soms staat, Om koeien in de wei to houden Omwikkeld met wat prikkeldraad. Dat is een hekje, dat ik nooit vergeet (bis) En in de zoele zomernachten, Als stil de nacht lag op de hei. Als alle menschen rustig sliepen, Dan waakten er. dat waren wij. We lagen in do hei verscholen, De bajonet op ons geweer. Do nachtw ind ruischte door do dennen, En fluisterde zon innig teer. Daar is een meisje, dat je nooit vergeet! (bis) Eu 'savouds als de zon ging zinken. En kalm de dag ten einde gleed, Dan boorden wo do Duitschers zingen En klagen zacht hun donker loed. Dan was er weemoed in zijn oogen Als men zoo'n ouden Beier sprak, Dun bad ie 't over vrouw on kinderen En haaldo een foto uit zijn zak, Daar zijn ook Duitschers, die ik nooit vei- geet! (bis) Wanneer do vrede is gekomen En onze trein te puffen staat Dan zingen wo nog eens dit liedje. Voor elk voorgoed naar moeder gaat. Dan denken wo aan deze dagen, En aan don 1 Augustus dag. Ook aan hef wachthuis met de zoden, Aan 't schilderhuisje met de vlag. Dat waren dagen die ik aiooit vergeet! (bis) G. L. KROES, Mil. 2e luit. 2-11-9 R. I. IV divisie, Veldleger. Herinneringen. (Van sergfc. Ered.) Als ik 's avonds wil gaan slapen, Wel. voorwaar, het lukt mij niet; En dan onderbroken door gapen Schrijf ik gedichtjes, of ik wil of niet. Het langst blijven mijn gedachten Bij de jongens aan do grenzen staan; Vet heil trok ik, bij dagen en nachten, Van do eene plaat3 op de andere aan. Lief en leed, wij deelden 't samen, Beide werd ruimschoots ons deel, Dankbaar gedenk ik een dame, Want die deed voor ons zooveel. Kameradon, wil de handen 7,elj nu aan den den ploeg eens slaan, Laat niet alles over aan anderen, Daar door allen iets kan worden gedaan. Sergt. FRED. Uit Leur. (Van sergt. G. Philippart). We zijn in 't dorpje L:ur Met onzen Mitrailleur, Geen schooner plaatsje op dcez' aard, Een bezoek is t heusch wel waard. De menschen zijn er o, zoo goed. Want de koiiie smaakt er altijd zoet. Ieder is er knap en wijs. En een mode als in Tarijs. Er is een electriseho tram, Veel beter dan in Amsterdam. Boeren zijn er niet, Alleen boertjes" die je ziet. Huizen zijn er als kasteelen. Vol met schatten en juweelen. De straten ziju zoo fijn, Ja echt... als in Berlijn. Bij eiken 6tap, Verzink j'in de rijstepap. Want slijk is er hier, Veel meer dan bier. A's je eens komt aan do brug, Denk je, :k ga maar gauw terug; Je leven hangt aan een draad, Als je er over gaat. Nu ja, de gemeente doet haar plicht, Want ze houdt haar beursje dicht; Ze trekt zich nergens iets van aan. Daarom wensch ik ze naar do maan. .Te maakt hier wel plezier, Fen tochtje op de modderrivier, O, slikgat, Toch b;n ik je niet zat! Sergt, G. PHILIPPART. Het brandende vuur. (Van scFgt.-torp. P. Vermeer.) De Zondag is voor menigeen Een rustdag en genot meteen. Men ze-t dan door 't gohoelo land De zorgen van de week aan kant. Orn frissehen moed weer op te hoopen En met vernicuwdo kracht Do nieuwo week weer door te loopen. Zooiets is echter op de vloot. En vooral op een torpedoboot, Waar het parool stoeds varen is, Niet mogelijk, dat begrijpt gewis Een ieder, die geen domoor is. Welnu, wij varen langs do kust Dc s morgensniemand zich bewust Wat deze dag ous weer seven zal. G 11, het nummer zegt liet al, Is, zoo go v/eet, eeu gok getal. Hot zou dus geen verwondering geven, Indien we ©ens iots geks beleven. Daar loopt, aan dek op zijn gemak, Een sergeant van zeker vak; Hij denkt aan het uitmuntend slagen, En het succes der laatste dagen, Geoogst door 't clubje, wat gewis Wel klein, maar rein te noemen is. Want al zijn we geen acteurs van ons vak, Toch heeft men aan ons geen kat in den aak. Het spel mag door ieder worden bekeken, Dat is op „IJmuidou" wel weer gebleken... Daar schrikt men op door een geval, Dac ik u hier vertehen zal. De kok loopt badend in zijn zweet; Boven zei ik, zoo ge weet, Dat men op 'n torpedoboob Weinig Zondagsrust genoot. Do kok 'is in deze de eerste man, Daar niemand buitc-n. eten kan, En 't eerst eetbaar moet gemaakt, Eu niet rauw, daar dit niet smaakt. En nu zeg ik. overbodig, Hier is natuurlijk vuur voor noodig. Kok Krab, ik zal zijn naam maar noemen. Is in do kookkunst wel te roemen; Maar als heb vuur niet branden wil, Dan staat natuurlijk alles stil. Do commandant is ook niet mis, Die stelt zijn eisch als 't Zondag is: Aardappelen, groenten, voor de mindre lièn, 'k Ileb het nop; nooit zoo sterk gezien. En bij de H.H.O.O. moet je weten, Worden koffie en appelbollen gegeten, 't Is in navolging van den 'huislijken haard, Maar moet je er voor zorgen, Blijf dan maar bedaard. Dan moet je iminors werken als een paard! Zoo mopperde nu de kok steeds Tooit, Tot hij den sergeant in zijn mijmering stoort. Je hebt gelijk, zegt. de sergeant; En deze is gewoonlijk vrij bij de hand, En denkt, jongen, goede raad is duur, Hoe krijg ik vlamming in dat vuur? Doch heel gauw had hij iets bedacht, Fluks de luchtleiding aangebracht. Dcez' verscheen dan ook aan dek, En dra had men een keuken met geforeeerden trék. En zie, binnen een half uurtje, Brandde er eon reuzenvuurtje. De kok danst bijna van de pret, Nu gauw liet eten opgezet. En geloof me, 't is geen kleinigheid^ In één uur zes gerechten bereid. Dus koks van de torpedobooten, 't Zelfde is voor u niet uitgesloten? Loof met de xorp.m. op goeden voet, 'k W<*1 dat hij voor u hetzelfde doet. Zoo'n man zonder hem op te halen, Is met goud niet te betalen, En ton slotte noem ik me zelf Een opvarende van G 11. Hen Helder. P. VERMEER. Op post. (Van korp. P. r. d. Wiel.) Alleen op post, alleen met mijn gedachten, Stikdonker om en om. De wind, gezel Vnn donkro najaarsnachten, Blaast langs het fort, verwekt een dof gebrom. De zee. die 't fort bespoeld, is raw. Zij schijnt verbolgen op al wat zij bespoelt, en wat haar golven stuit. Hoe beuken ze op 'fc strand de wilde waterwolven 1 Het geschreeuw der meeuwen lijkt mij thlms een schril geluid. De wind steekt op, mijn geesteroogen turen Naar huis, waar mijne ga, alleen als ik, vertoeft. Hoort zij den storm ook snerpen langs de muren Denkt zij aan mij? Is zij wellicht bedroefd? Hoe gaarne zou ik huiswaarts willen snellen, Om haar te troosten in 't verdriet. Ik zou haar smart in vreugde doen verkeeren; Stond ik niet op post, weerhield de plicht mij niet. Wel valt het dikwijls zwaar, zijn plicht getrouw te volgen Waar lands belang het vergt steeds op de bres to staan, Maar eens is het zoet, 't bewustzijn mee te dragen, T.en allen tijd heb ik mijn plicht gedaan. Korp. P. v. d. WIEL, 26e Batt. L.W., 2e Comp. Onze facteur. (Van mil. korp. Max) Nauw zijn wo van den morgendienst Om twaalf uur terug, Of ieder snelt, model bepakt, Naar Joost van Helvoirt, vlug. Wie is die Joost-, dat iedereen Hom zooveel aandacht schenkt? Wel do facteur, die, onverpoosd, Ons steeds de brieven brengt. Nooit is liij norsch, nooit moppert hij, Maar immer blij te moe, En reikt, verzeld van eene grap, Een krant of brief je toe. En vraagt ge hij de Compagnie, Of men daar Joost ook kent, Dan hoort- ge: „Joost!, nou, of, Een allerlepksto vent." Wo wonschen hem, als „burgerpost", Dat hij nog vele jaren, Tn Meppel of een and're stad, De brieven mag vergaren. En dat hij die steeds welgemoed, En ijv'rig mag bestellen. Dit is nu al, wat ik van Joost Van Hcivoirt nou vertellen. Arme Huismoeders. (Van korp. P. .J. van Eggelen.) Als de zon daalt in 't Westen neder, Dan is het werk voor menigeen gedaan, De moeder zegt dan tot haar kinderen, Wij zullen maar weer rusten gaan. Lkwo kinderen, wij gaan weer slapen. Nog enkele uren, en 't is weer nacht. Leg gerust jo hoofd maar neder, Vader houdt voor ons de wacht. Moeke, mag ik eerst wat vragen? En dat is: mijn lieve schat? A\ aa rom heeft u in zooveel dagen Van vader nog geen brief gehad. Moeder, vol kommer en vol zorgen Sprak ach mijn kindje lief, Ik verwacht nu wel morgen, Van vader weer een brief! 't Is enkele weken reeds geleden Dat 't vrijdom van port is afgelast Menig een zit nu daar voor te zuchteri Men zit toch al op zoo'n zwaren last. Ik hoop dat l;ct riet lang zal duren, Of men hoeft weer vrije port, Daar z:t iedereen naar te gluren Want menigeen heeft nu een strop. M nar moet het Leen, zoo zeggen alle menschen Waar meet het heen, zoo 'klinkt het wijd er. zijd Was het maar gauw gedaan, dat is een ieders wenschen Die vervloekte groote strijd! Veel ellende wordt er thans geleden, In huisgezinnen groot en klein, Veel en vurig wordt er ook gebéden Waar geen sucoes zal bij to halen zijn. Wij richten alle onze bede opwaarts, En vragen aan God te zamen. Dat er spoedig oen eind moge komen En ccn gelukkige vrede!" .Amen! tyl. korpl. P. J. v. EGGELEN. Middelburg. Waarom I (Van korp. K. Bontes.) Waarom vrouwen en kinderen schreien? Waarom die onafgebroken rijen Van soldaten opgesteld Op het bloodig oorlogsveldl Waarom oneindig vee! verdriet? Ach, waarom kon het anders niet? Waarom gezucht, geklaag, geweou? Waarom al3 een harde steen Dit zuohten, klagen aangehoord? Waarom zoo menig hart doorboord Waarom zoo woest de vuist gebald? Waarom do oorlogstoon geschald Waarom dc hardo roep om brood? Waarom gegooi met moordend lood? Waarom kanonnenrleesch gevraagd? En menig grijsaard, kind verjaagd? Waarom ons beê dan niet verhoord? Waarom onz' medemensch vermoord? Waarom komt er geen vrede? Waarom klaagt een ieder mede? Waarom do arbeider geknakt? En menig' handel ueergesmakt? Waarom Waarom Ja, waarom moest deez' oorlog zijn? Waarom toch al dat bitter lij'n? Waarom die heerschappij geduld? Waarom de oorlogsleeuw gebruld? Is er dan geen vrede denkbaar? Waarom aan al dat droef gestaar Naar man of vader, broer of kind, Die toch door allen wordt bemind, Waarom Waarom? Telt al dc lijken op 't bloedig veldl Telt allen, die zijn neergeveld! Wiens schuld is dat? Zeg op! Zeg op Wie krijgt dat alles op zijn kop Wie heeft toch al dat weê gesticht? Ach, 't is en blijft steeds „mondje dicht" Iets anders valt steeds buiten keus, Neutraliteit is hier de leus! Tolt de soldaten nu eens weer! De helft vindt ge nu niet meer. Van wat geweest is van voorheen. Vrede! Vrede! Vrede? Neen! Nogmaals neen!, voor *t laatst nog neen! Vrede komt er nooit meer! Neen! Schrap vrede maar uit 't woordenboek! Gooi vrede nu maar in een hoek! Neen! .oorlogsheersohappij alleen! Laat af dat zuchten eu gewee&! Waarom? Waarom?, nog eens, waarom? Waarom voor al deez' beden stom? Moet heerschen dan, dat woest geweld. Totdat de aard' geen menscli meer telt? K. BONTES, korp. Vest.-Artill. fort „Pr. Frederik". Dö wacht op de Schelde. (Van Matr. Ie kl. H. Udo, a/b. Hr. Ms. „Gruno".) In het zuiden van ons land, Waren wij met do Gruno aangeland, Dat is een paiitserboot, moet u weten, Daar zit menig vijand voor te zweetcu. Wij liggen in liet midden der rivier Eu houden ieder scheepje in 't vizier, Al is het maar een mosselensohuit, Van den kant van Antwerpen uit I Vooral als het eens is J Dat er gevaar voo? smokkelen is. I Dan zijn wij er heel spoedig bij, IEn sleepen hem met de stoomsloep langs zij Dan wordt de naam van den schipper opge schreven, I Om later aan de justitie over te geven, j Het gebeurt wel eens, dat eeu schuit j Van den kant van Antwerpen uit, i Ons tracht te misleiden, Om zich langzaam van de rivier te laton glij den. Maar wij laten dan een sein waaien, Een bewijs van stoppen en bijdraaien. Dan roept hij wol: ik kan heb niet, En dan schreeuwt de schildwacht; blijf liggen of ik schiet! Maar gaat de schipper dan nog er van door, Suist hem een kogel langs heb oor En dan begint hij to schreeuwen: bij m'n leven! Ja, commandantje, wacht even! En dan met een bleekeu mond Werpt hij heb anker in den grond. En dan is het meestal waar, Dat wij beginnen to praten met elkaar, Over hetgeen, wat er is gebeurd, Dan wordt monig pikker betreurd, Als hij een uurtje roeien moet met de jol, Allemaal voor die schipper z'n lol. En dan zou je hem dc huid wel vol willen schelden, Maar dan denk je weer, ja het is wacht op de Schelde H. UDO. De Landstorm I Wijze: (Mcerenber§ cn, Mcdcmblik Van Landweerman Jos. Verleg.) Zeg, v.-ie bad dat nou toch ooit zoo kunnen droomen, Als dat er in ons kleine Nederland Een Landstormwet zou moeten worden aan genomen, Voor de veiligheid van het vadonand. (bis.) Ouzo ïtegeering die sprak met w;js beleid Hoor eens, het leger moet worden uitgebreid Nog immer dreigt gevaar, En maken w© ons niet kiaar, Wie weet, om men ons niet eet, met huid en haar. (bis) Dagelijks kam men u den landstorm zien marcheercn, Waaraan zij vroeger nooit hadden gedacht, Zij zullen hun plicht doen, want, dat strekt hun tot eoro, Al ziin ze dan ook al wat zwaar bevracht. (bis.) Zij nemen de plaats in van don bravon land weerman. Die trouw blijft aan Koningin, doch nu naar huis toe kan. Maar komt ons land in 't nauw, Soldaat is hij weer gauw. Zijn hart klopt o zoo warm voor 't dierbaar rood-wit-blauw. (bis.) Wat heeft toch die landstorm dikwijls staan to turen Naar onze landweer, als die uittrok. Op zeer korten afstand stond men ze te beg!uren, Om bunnen grijzen soldatenrok, (bis.) Ik weet wel, jaloerschbeid las men op hun gelaat, Omdat ze niet waren, of konden zijn soldaat. Maar nu ze 't a!len ziin Ja, et root zoowel als klein, Hoop ik dot ze 'n goed soldaat mogen zijn. (bis.) JOS. VERLEG, Fort Loevenstein. Bij den dokter. (Van mil. A. Tb. Hciurichs.) Mijnheer de Redacteur, Stel mij niet te leur En wil zondfr haasten Dit gedicht voor mij plaatsen In uw geëerde Soldatenkrant, Die gelezen wordt-in heel ons land. Ik wil van de zieken niet schrijven, Doch hoop Jiéutraal to blijven. Des morgens om een uur of tien Kan men het zien, Dat zieken, hcele hoopen, Naar den dokter loopen. Die komt voor dit en die voor dat, Doch allen mankeeren zij wat. Nummer één wordt afgeroepen, En zegt: dokter ik kan niet p.. pen. Sinds gisteren, en vandaag Heb ik zoo'n kramp in mijn maog. De dokter zegt met veel fatsoen: „Veel is er niet aan' to doen, Doch om de kramp to stillen, Krijg jc aspirine-pillen". Nummer twee. die komt naai- voren, En zegt,.'k Sukkel met m;j'1 oore^ En ik geloof mijn kwaal Is gewoonweg kolossaal." Do dokter zegt: „Ga oven zitten, 'k Zal gerust op jou niet vitten, Even spuiten, patient gaat gillen En krijgt aapirinepillen Nummer drie gaat nu naar binnen» En zegt: ,,'k Weet niet wat 'k moet be ginnen; Mijn rug, mijn borst, mijn maag Alles doet mij pijn vandaag. 'k Ben den gansehen dag van streek En ik zie verschrikkelijk bleek!" De dokter zegt: ,,'k Geloof jo graag Dat je pijn hebt in je maag; Kom. sta niet zoo erg to rillen, Hier heb je aspirinepillen". fort Abcoude. A. TH. HEINRICHS. Ons vertrek. (Vaa Mil. Dommanschet.) 'i Was 28 September, Een dag van vreugd voor ons, Wij zouden dan worden verplaatst Naar den Zeeuwsellen grond. Na tien maanden ie hebben doorgebracht Op het fort ta Ooltgensplaat, Kwam het bericht, zoolang verwacht: Wij moeten vertrekken gaan. Van d'een hoera-geror^-, Door anderen werd gemord; Want ook waren er in den ploeg, Die een meisje hadden opgesnord! Des morgens om vijf uur Was het reeds reveille; We vertrokken toen vol vuur Onder 't zingen van de Tipperairy. Bij den steiger aangekomen, Zagen wij veel meisjes staan. En menigeen riep met oen traan in 't oog: Dag Jan, dag Piet of Koos. Al spoedig waren wij op de boot, Tot afscheid een laatst hoera! Leve de burgers van de Plaat, Dat het u steeds goed ga! En wanneer het dan eens komen zal, Als de Mobilisatie is gedaan, Dan denken wij nog al', Aan 't fort te Oolfcgens)-laat. Mil. DOMMANSCHET. I-III 14 R.-I. 3o Divisie Veldleger. Hot afscheid van onzen kapitein. (Van mil. J. Zagwijn.) Redactie der Soldateneourant, Hot gebeurde hier maar zelden, Dat wij eens waren bij de hand. Om een nieuwtje te gaan melden. 'k Heb daar iets bij elkaar gedacht, Om eens met u te bepraten; Dat onze kapitein, zoo lioog geacht, Ons plotseling heeft verlaten. Na 14 maanden met elkaar. Liefde en leed te hebben gedragen Kwam onverwacht de tijding daar, Of het hem ook kon behagen, To aanvaarden een betrekking in Den fiaag, Als zijnde administratiobodrijven, Dc plicht was, om... al deed hij 't nu niet zoo graag.... Veel en druk correspondentie te. schrijven. Het was niet de kapitein zijn lust, Van de compio te zijn verdreven, Want hij. verklaarde dat hij heel gerust, Den ganschen duur, bij ons compio zou zijn gebleven. Doch het gaat, zooals het altijd gaat, Als men 't eenmaal met elkaar kan vinden, Maak er zeker dan maar op staat, Dat do boel zich gaat ontbinden. Nu betreuren we onzen kapitein, Om zoo'n leidsman te verliezen Doet, als mag het vreemd ook zijn, Van weemoed ons haast kniezen. Wij hopen, dat hij zijn nieuwen plicht, Met genoegen mag vervullen! Want de woorden, voor zijn vertrek tot ons gericht, Hebben ons van voldoening doen smullen. Des daags, voordat hy honen ging, Bedacht hij, dat hij nog iets ontbeerde; En besprak daarom met ons onderling, Wat in al dien tijd passeerde. Tevens sprak hij den wensch nog niet, Dat men de compio goed bleef besturen, En bekrachtigde nog met het besluit: Dat 't niet eeuwig kon blijven duren. Tegen do manschappen sprak hij 't ga u goed, Gij waart mij tot geen schande, Een drukte met een bewogen gemoed, Het kader tot afscheid hunne handen, Opdat ze. als 't ware door een drang, Dien handdruk op ons konden overbrengen, Het duurde anders wel wat lang, Om do tijd zoo noodeloos te verlengen. De enk'lo dagen, nadien gepasseerd, Kwam het toch niet ongelegen, Wij hebben een chef niet lang ontbeerd, Want we hebben een nieuwen kapitein ge kregen. Wo hopen dat deze voor ons kan zijn, Wat ziin voorganger voor ons openbaarde, Dan stellen we ook onz' nieuwen kapitein, Od even hoogo waarde! J. ZAGWIJN. mil. 2e C. 3o B. 17 R. I. Zoo gaat het! (Van milicien E. van Oosterom.) Alen zucht en klaagt, En gejaagd, En vraagt en smacht naar 't ende. Men treurt en zeurt, En wordt gesleurd In wanhoop en ellende. Men denkt en zoekt 'z Waarom en vloekt, En wil zich niet getroosten. Men lijdt met nijd, En schreit van spijt, Waar jammer men moet oogsten.... Niet allen zijn. Zoo droef en klein, Niet zoover is 't gekomen. Fik goed soldaat, Erkent wel 't kwaad, Wil ook vtfn 't goedo „boomen". Hij klaagt maar draagt, En treurt maar jaagt, Naar troost en blijft niet zuchten. De doorn voelt hij. Maar denkt ook blij Aan 's levens schoone vruchten. Hij heeft geduld, En is vervuld, Van eerbied, liefde en trouw. Hij mint zijn land, Houdt vast'lijk stand, Als men 't eens mocht benauwen. Ede. E. VAN OOSTEROM. De geesel van der> oorlog. (Wijze: „Ik had een wapenbroeder.") (Toegezonden door mil. J. H. Enters.) Do geesel van den oorlog, Trekt heel de wereld door, De trotse lie legermachten Ontwikkelen hare krachten, Op 't bloedig oorlogsspoor. De dapp'ro krijgers vallen Bij duizenden terneer, Hun bloed doorweekt do velden» Zij sneuvelen als helden In 't kamp vjjn roem en oer. Verwoesting allerwegen, Ellende, smart en louw, Niets wordt gespaard, ontweken, 't Moot alles buigen, breken, Ja, zelfs 't Staatsgebouw, De veivaort 's goweken, Gebrek staat vcor de deur; Wat vroeger ons behoorde, En 0117.0 i-.rachten schoorde, Dat stelt >ns thans to leur. Waar nog geen oorlogskreten Of jamm'ren zijn gehoord; Daar drijven angst en zorgen, Bij eiken nieuwen morgen, De menschheid lustloos voort. D© gansche, gansche wereld, Gaat onder 't leed gebukt Geen pen vermag to malen, Geen sterv'ling kan verhalen Den nood, die 't menschdom drukt. Wie kan 't rumoer beteug'len, 't Geweld aan banden slaan, :t Is God, die op Zijn wenken De legermacht doet zwenken, Den krijg doet stille staan. Behoed, o God der krachten, Ons dierbaar vaderland, Bewaar het bij den vrede, En hoor, lean 't zijn, de bede, Vcor 't heil van Nederland. Gedenk do Koninginne, In dezen bangen tijd, Gedenk aio ons regeeren, Wil wijsheid hun venneeren En kroon hun wijs beleid. Herstel, o God, genadig Den vrede weer op aard, Leer vorsten, volken buigen, En van Uw roem getuigen. Zoo word' Uw Rijk op aard. J. W. v. d. LINDE. Mobilisatie 1914'15. (Van mil.-kan. M. Sauerbreij.) Veertien maanden gingen benen, Gelijk een schaduw ons oog voorbij, Hoelang zal do tijd zich nog leenen Voordat het weer eens vredo zij. De zomer bracht ons nog verzachting In ons lot, zoo hard, zoo wreed, Daarom zien wij met verachting Op deez' oorlog, die ons zooveel lijden deed. Nog denken wij aan den winter, die voorby is, Die kou en sneeuw ons bracht, En d« vroege duisternis Van de dagen, die ons wacht. Misschien moeten wij ook nog eens grijpen Naar de wapenen yoor ons land, En zo dan t© laten slijpen, Om te verdedigen met hand en tand. Dan, vrienden, laten wij strijden Voor de vrijheid van ons land, En saam te dragen ons lijden In een sterken, trouwen broederband. Mil.-kan. M. SAUERBREIJ, Militair Hospitaal te Delft. (Wijze: Zandvoort a/d. Zee.) (Van mil. J. A. van Hurck.) Ergens in een afgelegen hoek daar ligt B. B., Het is er nog al goed, al valt de dionst er ook niot mee; Om de 14 dagen met oen dag of drie verlof, Nou, dat is toch maar voor ons een ecllite reuzenbof, Maar van verlof op wacht, dat is toch ook alwoer een sof. We gaan naar B. B., wie gaat er mee, Het heel© boeltje nemen we mee. Den ransel, den koppel, het geweer, De bajonet ex* bovendien opgezet, Zoo gaan we naar B. B. Wie gaat er meeP 't Hcele boeltje nemen we mee, O 1 het is zoo'n zaligheid Als je bij die B. B. leit! Wo gaan naar B. B. Wie gaat er mee? Laatst ging er eens een stelletje mot verlof van do B. B. Ze kwamen aan den tram en dat viel hun daar juist niet mee. De caféhouder vertelde hun daar dan alras, Dat de tram van W.-R. toen in de Mark geval len was. Dan maakte men daar rechtsomkeert en zei niet heel terree: We gaan naar B. B,, wie gaat er mee? Het heele stelletje tippelde mee, Janus en Adriaan eu Kees, die kwam toen ook maar aan, Toen nog Jan en Alleman, Die gingen naar B. B., niet heel tevree, Maar 't heele relletje ging toch mee, Ja, het is een zaligheid. Als je bij die B. B. leit, Wo gaan naar B. B., wie gaat er mee? Kom je Zondags niet op wacht, dan vraag je weer permissio aan, Om met vrij van beweging naar jo meissie toe toe to gaan, Dan sta je daar te wachten tot de klok 5 uur zal slaan, Want eer kan je toch om jo verlofbriefje niet gaan. Dan vinden ze 't jammer, dat zij om half vijf niet weg gaan Dan gaan ze van B. B. Wie gaat er mee? Neem je overschoenen ook maar mee, Wat ik onderweg toen ondervond, 'k Viel pardoes in de koeiondrek, We gaan naar B. B., kom ga maar mee, Neem ie overschoenen ook maar mee, O! het is zoo'n zaligheid. Als je bij die B. B. leit. We gaan naar B. B., geniet maar meel J. A. VAN HURCK. Overschoenen laarzen. Gelukkig Nederland. (Van genie-sold. Jagt. Ruim 14 maanden gingen heen, Sinds de mobilisatisoproep tot ons verscheen, Dien dag, dien 'k nooit vergeten zal, Nederland geleek één groot tranendal; De meeste vrouwen zagen van het weenen rood, Neerland; dien dag waart ge groot! Men zag do toekomst donker tegemoet, En dacht -, ik zie je voor t laatst, lieve toet. De eerste dagen vielen bijzonder zwaar, Als varkens lag men in 't etroo naast elkaar. .Men dacht met schrik en beven, O. God! wat zal ons de dag van morgen geven? De weken vlogen henen En 't gevaar, dat ons zoo nabij had geschenen, Nam af, 'i verlof kwam weer in 't land; En. de soldaten waren uit den brand. En menig vrouwtje lachte zoo blij, Toen manlief weer zat aan hare zij. Slaan wij thans den blik, zoo om ons heen, Dan hoort men niets, dan weeklaag en geween. O', slagveld; o, land van eer, Bij duizenden vallen do dooden op u neer; Alen zegt: het is voor 't lieve vaderland Maar ik zeg: gezegend zijt ge, o, Nederland! Neerland, gelukkige uit velo landen, U blijf ik mijn hart verpanden; Neerlandsch koniDgin, o trots van alle vrou wen, Neerland blijft op u zijn hope bouwen. Jïecbt door zee; bestuurd door uwe vaste hand Blijven wij 't gelukkig N-^^Hnnd. Zutphea, Geniesoldaat JAGT,

Krantenbank Zeeland

De Soldatencourant. Orgaan voor Leger en Vloot | 1915 | | pagina 4