ZSondag 13 Octotoer A O X 3.
6
33E3 soxJio^rrBE3ivrc?o"CJr8.Jal.i«Q-ra?.
Van daar, dat de Engelsche aviatenrs aanval
len. doden op Friedrichshafen en do luclitschip-
ihullen te Düsscldorf. Ook in hot Oosten ver
leenden de Zeppelins flink hun medewerking
1 ibij 06sowieo en Warschau. Do Franeche luoht-
seiicpen vertrouwden zioh daartegenover mot
aan het front. Eenmaal slechts bij de gevoch
ten om Lunoville, vertoonde zich een hransch
luchtschipverder werd er niet lang gelcdeu
op een nacht door een luchtschip ecu aanval
gedaan op Straatsburg. Waarom do Franscheu
geen intensiever gebruik maken van hun lucht
schepen, schijnt onverklaarbaar.
De Engelsche vliegers toonden zich kranigo
en goed geoefende aviatenrs. Eigenlijk waren
zij het, die het eerst luchtgevechten aanvaard
den; de Franschen volgden 6poedig hun voor-
x beeld, vooral nadat zij Uun grooto gepantserde
vechtmachines in. dienst gesteld hadden. Iu het
verdere verloop van don positie-oorlog traden
voornamelijk in het westen do vliegmachines
ja groot verband op en werden' aanvallen ge
daan door gehcele vJiegtuigeskaders. Het voor
deel van een dergelijken aanval ligt> voor alles
hieriu dat, op hoe meer plaatsen tegelijk de I
aanval plaats heeft, des to grooter do gestichto j
verwarring is en des te grooter ook de kans
voor alle aan den overval deelnemende vlieg
tuigen om ongedeerd te ontkomeu.
Op het oostelijk oorlogstponeel (ten minsto
op het zuid-oosteüjk deel, waar ik zelf was;
werden nooit dergelijke vliegtuigeskaders ge-
vormd. Men beperkte zich daar tot verkenning
door enkele machines, waartoe bovenal het
t karakter der streek en het geringere aantal
.[vliegtuigen bij één legerafdecling behoorend,
T aanleiding gaven. Zeer interessant ;;al het zijn,
hoe de luchtoorlog zal verloopen op het allci
nieuwste,, het zuidelijke oorlogsterrein, waai
men iu lust hooge gebergte steeds met moeilijke
opstijg- en-landingsterreinen, te maken zal heb
ben.
In de .Karpathen heeft naast de Duitsche,
de, wel is waar in aantal geringe, doch prach
tig gcoefendo en kranige Ooiiennjksch-Hon-
gaarsche apiateursafdeeling uitstekend voldaan.
Zooals bekend hadden de Russen over het K
en K. leger eer, groote overmacht aan cavale
rie en gelukte hc-t den met groot bravour voor-
uitrukkenden ruiterdivisie's slechts onder
zware verliezen den dichten sluier op te heffen,
die de .Russen over hun opmarecli hadden ge
legd. IÏLer kwam de vliegerverkenning te hulp,
die zelfs hij de slechtste w eerstoestanden uit
stekend work te en nauwkeurige berichten
bracht over den tegenstander.
Het aantal machines, dat bij het begin van
den oorlog bij de Oostenrijkers voorhanden
«was, was niet greot. Daarom moesten machi
nes van Duitschland gekocht wordeD, die zeer
goed voldeden. Het bleek echter spoedig dat
men bij de gevechten in de Karpathen, in
verband met do daar voorkomende buiige win
den, do groote hoogten, die overvlogen moes
ten worden, en verder met het oog op het
ontbreken van eenige noodlandingsplaats, ver
boven de gewoonlijk gebruikelijke mctorcapa-
citeit moest gaan. Dit was ook het geval in
den oorlog tegen Servië en vooral tegen Mon
tenegro. Do geweldige bergmuur der Kar
pathen werd echter overvlogen evenals de
scherp getande bergruggen dor Karst. Er
werden bommen geworpen op de hoog in de
bergen gelegen stellingen der Montcnegrijncn
en do havenpier van Antivari werd verwoest.
Door de kranige aanvallen der K. en K.
vliegers werd do ontscheping van troepen cn
oorlogsmateriaal te Antivari voortdurend ver
hinderd eens werd daar zelfs door Oosten-
rijksch-Hongaarsche watervliegtuigen een aan-
val op schepen ondernomen, welke spoedig i
door den vijand op do vlucht gejaagd ^verden.
Men moet. hierbij niet uit het oog verliezen
dat een noodlanding in dat terrein geheel
onmogelijk is. Overkomt een vlieger daar
iets, dan moet hij, als,hem dat nog lukken
kan, op het water dalen, onverschillig of hij
in een land- of watervliegtuig zit.
De vlieghoogten, waartoe i..ea daar stijgen
moest, waren soms buitengewoon. Daar zoo
wel in de Karpathen als in het Karstgebergte
de tegenstanders zich op 1800 tot 2000 M.
hoogte hebben ingegraven, moet de aviateur
tot 3500 M. hoogte gaan om eenigennnte vei
lig te zijn voor het vijandelijk vuur.
Bij de nieuwste constructie zit de waar
nemer achter, wat in de praktijk goed blijkt
te voldoen. Zijn uitrusting bestaat behalve uit
de noodige photografie- en signaaltoestellen
uit mauserpistolen als handwapens, en oen
normaal machinegeweer met waterkoeling;
verder uit rijkelijk munitie. De waarnemer
werpt de bommen, waarvan er verschillende
modellen bestaan, verschillend zoowel wat
grootte als werking betreft.
Een uiterst moeilijk vraagpunt is dat der
vliegterreinen. Bij het oneffen terrein en den
modderigen bodem in het voorjaüfr cn den
winter was men menigmaal verplicht met
planken groote vloeren te maken om behoorlijk
opstijgen en landen mogelijk te maken.
Po samenwerking met de artillerie, vooral
met do zware batterijen, was steeds uitstekend. J
Door goede photografische opnemingen werd J
r?o nln;irs do;- viiandcliiko Irifrprii-n nan».
j vooral wat durf cn uithoudingsvermogen aan-
gaat, op buitengewoon hoogen trap staan en
verre superieur boven de ïtussen.
Het beschieten van luchtvaartuigen is met
het oog op de grooto hoogten, waarop tegen
woordig wordt gevlogen en do sncllo verplaat
sing van het bevochten doel buitengewoon
moeilijk en cr behoort werkelijk eenig geluk
bij om een vliegmachine tot dalen te brengen.
Do talrijke beschietingen van vliegtuigen,
waarvan ik getuige was, zoowel van ons als
van de Franschen, bleven Gteeds zonder ge
volg. Het meeste resultaat werd nog met
houwitsers behaald, doch men gebruikt deze
mot het oog op het groote munitieverbruik
niet graag tegen do aviatours. In het algemeen
is echter oen hevige beschieting reeds vol
doende om een vlieger tot den terugtooht te
doon besluiten, zoodat hij zijn opdracht, bom
men to gaan werpen, niet kan volvoeren.
Dat hoe langer hoe meer steeds grooter
wordende aantallen luchtschepen en vliegma
chines in onderling verband optreden, wijst op
do nieuwe wegen, welke de luchtoorlog in de
toekomst zal inslaan. In elk geval kunnen wij
deze ontwikkeling rustig tegemoet zien, daar
wij ons overwicht op onze tegenstanders zoo
wel op liet gebied van do luchtschip- als van
do vlicgdienst-organjsatie, wat qualiteit zoo
wel als wat quantiteit betreft, hebben doen
blijken en onze aviateurs, wat durf en be
kwaamheid aangaat, werkelijk onovertrefbaar
zijp.
Kleine Piet.
(Tan luit. G. L. Kroes.)
Lieve kindje, ga nu slapen,
Ga nu slapen, lieve schat,
Moeder wil zoo graag wat rusten,
Moeder voelt zich afgemat.
Moeder, vader zou toch schrijven,
Hoe het met hem ginder gaat;
Vader is nu aan het vechten,
Vadertje is toch soldaat?
Moedertje, nog even praten,
Voor ik lekker slapen ga-.
Vader schreef al in een maand niefy
En 'k heb toch zoo'n lieven pa...
Moedertje, is doodslaan zonde?
Heeft dc Lieve Heer verdriet,
Als de mensehen elkaar steken,
Of wanneer m'n paatje schiet?
Pa zal toch geen menscken doodslaan?
Nee, dat doet m'n vader niet.
Een agent zou 'em dan lialen,
Wat hadt u dan een verdriet!
Waarom mag ik niet meer spelen
Met m'n looden generaal.
Met m'n mooie looden ruiters
En soldaten allemaal?
Moeder, doe do kast eens eens open,
Dat ik ze maar even zie.
Och toe, laat ze even kijken,
Moeke, die soldaten, die
Moeke, tranen in uw oogen?
Moeke, waarom schreit u toch?
Dat zijn immers ook soldaten,
Net als paatje toch?
Moeder, houdt n veel van vader?
Net zooals ik van hem hou'?
En mag ik nu even bidden,
En dan ga ik slapen gauw.
(Pietje bidt.)
Lieve Heer, bescherm ons paatje
Op z'n verre reis van huis.
Moeder zegt Pa is aan 't reizen
En breng Gij hem veilig thuis.
Geef Gij, dat Pa niemand doodmaakt,
Anders zou hij zonde doen,
Dan kan Piet niet van 'cm houden,
Geef Gij hom van Piet een zoen.
<Mofeder bidt.)
Met m'n kindje in m'n armen
Smeek ik 17, O lieve Heer,
Laat Gij toch TJw stemme hooren
En beveel; ,,Do wapens neer."
En als eens m'n man moet sterven,
Zooals iedere soldaat,
Heer, Iaat dan zijn lijden kort zijn,
Of komt mijn gebed te laat?
God brengt ons toch 6poedig samen,
'k Ga nu slapen, Heere. Amen.
G. L. KROES.
Mil. 2e luit. II-2-9 R. I.
do plaats der vijandelijke batterijen nauw
keurig vastgesteld en werd de uitwerking van
het vuur daarop van uit het vliegtuig waar
genomen.
In dit opzicht bieden de belegeringen van
Prsemysl en vooral de gevechten bij Krakau
leerzame voorbeelden voor het samenwerken
van artillerie met vliegmachines. Met behulp
der vliegers werd gedurende de belegering het
verkeer met Przamyel onderhouden en toen
Przemysl eindelijk viel, volbrachten drie vlieg
machines kranig voor de laatste maal den
tocht door de vuurbarrière der Russen om
als ooggetuigen het bericht van den heldhafti-
gen ondergang der Karpathenvesting over te
brengen.
De Russen beschieten elke vliegmachine
hevig: de Oostenrijksch-Hongaarscho troepen
slechts dan, wanneer het ook werkelijk moge
lijk is haar naar beneden te schieten. Een
bepaalde passieve bravour moet den Russen
worden toegekend koelbloedig breken ze door
do vuurzone lieen. Luchtgevechten aanvaar
den ze niet als zij ze maar even kunnen ver
mijden zij vliegen terug, zoodra ze door een
vliegmachine worden aangevallen.
Ook de organisatie van den Russisdhen vlieg-
dienst is minder goed en systematisch dan die
bij het Oostenrijksch-Hongaarsche leger.
Wat afstandsvluchten betreft, hebben do
Russische aviatenrs weinig gepresteerd. Zij
beperken zich tot de verkenningen der ver
houdingen onmiddellijk voor hun front. On
getwijfeld hadde i ze van den aanvang af ge
brek aan een werkelijk goed en goed geoefend
aviateurscorpshun verliezen aan aviateurs,
zoowel door naar benéden schieten als ook door
weersomstandigheden, zijn zeer groot geweest.
De Karpathen hebben hen een groot aantal
vliegers gekost. Door deze verliezen is het
getal der zich nog in dienst bevindende wer
kelijk goede aviateurs zeer beperkt. Zij wor
den bepaald ontzien. Om een voorbeeld te
noomen: ik bon twee maanden aan het ge
vechtsfront in het Oosten geweest, zonder ook
maar één edkelen Russischen vlieger te zien.
In fcet begin van den oorlog vlogen de Rus
sen ook tamelijk laag, wat hun eveneens op
een aantai machines te staan is gekomen.
Nu zijn ze slimmer geworden en blijven ze
doorgaans op grooter hoogte.
Hot materiaal aan vliegmachines, dat de
Rus-en mee in het veld namen, was overwe
gend van Franschen oorsprong. Van Russisch
maaksel waren eigenlijk alleen de reuzon-
veebtmachines Sikorski, waarvan de Russen
zich wonderen voorstelden, doch dio zeer wei
nig hebben uitgericht cn nauwelijks te voor
schijn zijn gekomen.
Wanneer wo dan het Russische met het
Oc?ienrjjkseh,-HoDgaarschc aviateurscorps ver
gelijken, kan het oordeel, zoowel wat mate
riaal als Vooral wat oefening en prestaties
betreft, slechts ten gunsto van het laatste i
uitvallen. Gedurende bijna 10 maarden van
der. orolog hebben do K on K. vhegortroepen
getoond, dat zij zoowel wat uitrusv'.ipg, als I
Aan den Luit. p. w. Pieters
naar aanleiding van zijn artikel
,,0ns Zelfvertrouwen".
(Van sergt. Fred. v. d. Chijs.)
„Zelfvertrouwen" cchoone leus,
Waaronder ied're soldaat
Onbevreesd ten strijde gaat;
Want kwam er eens een reus
Op Vaderlandsclien grond,
Wees verzekerd dat hij vond,
Hoe Neerland's zonen
Hem zouden toonen,
Dat liet bloed nog in do aad'ren vlooit,
Het bloed der Hollandsche mannen van weleer,
Die tachtig jaar streden voor hun eer,
En vrijheid voor ons allen!
Ja, vrijheid voor allen kwam in 't land,
Na de ontworsteling aan vreemde hand,
Die ons wilde onderdrukken.
Die vrijheid willen wij nu bewaren,
En ons volk sparen
Voor vreemde dwingelandij;
Want wij weten
Wil dit niet vergoten
Dat hot is ook ons belang,
Te behouden het aardsche paradijs,
Daarom zijn wij nimmer bang,
Om Holland te verdedigen tot iederen prijs!
FRED.
Lijntrekkers.
(Van Sergt. G. Persklomp.)
(Wijze: Vrije Vrouwen.)
Er is een soirt van flinke knullen,
Die steeds altijd en overal,
Diensten weten te ontduiken,
Hoe? Daarom geeft men geen bal.
Bij een uitgebreide oef'ning,
Hebben zo koorts of rheumatiek,
Of wel nekkramp, of ook buikpijn,
In ieder geval, zo zijn ziek. (bis)
En ze kijken, of geen baantje,
Steeds maar voor hen openstaat;
Ze probeeren dat te krijgen,
't Moge gaan, zooals het gaat;
Ais ze maar niet boeven dragen
Hunnen ransel 'o hoe zwaar!),
Gaan zo zelfs privaten poetsen,
Al ruikt dat een beetje naar. (bis)
Moeten ze een wachtje kloppen,
Liegen ze er maar op raak
„Sergeant, mijn tuniek is aan 't scheuren,
...Mijn geweer is Jn den maakl"
Of ,,lk heb zoo'n last van hoofdpijn",
„Oh, ik voel me zoo onwel".
Maar ga een uurtje later kijken,
Dan spelen ze het voetbalspel.
(bis)
Doch is het de tijd van eten,
Dan zijn zo niet ziek of dol;
Want dan willen ze, moet je weten,
Wel twee heele ketels vol.
Verdwenen is dan hoofd- of maagpijn.
Dan maiikccren zo geen bal,
Of 'tmoeo zijn, dat een dier luitjes,
Een vuile maag zich eten zal. (bis)
Dat een ander voor hen dienst doet,
Och, wat gaat hot hen toch aan,
Als ze zelf het maar goed hebben,
En niet mede hoeven gaan.
Zoo zelfzuchtig, egoïstisch,
Zjju dio kerels steeds van aard,
Neen, dat zijn geen goedo soldaten,
Zo zijn geen knip voor d'r neus waard. (bis)
G. PERSKLOMP.
Klaaswaal
(Van sergt. J. Edelschaap).
In het midden van het eiland Hoekscha
Waard"
Vindt men op eone uitgespreide kaart,
Schrik niet, geachte lezer, wat ik verhaal:
Onze garnizoensplaats, depotafdeeling „Klaas
waal".
Wij allen moeten bewaken de 6teiling „Hol-
Üandsch Diep"
Indien het voorkwam, dat de Koningin ons
riep,
Wij behooren volgens „Rouge" tot het 4e re
giment „platvoeters,
Zoo'n betrekking is toch nog altijd beter dan
loopgraa f wroeter,
Doch ik spreek hier boven reeos andere taal,
Terwijl ik bezig was met iets te vertellen van
Klaaswaal.
Ons garnizoen ligt aan de welbekende tram,
Die dagelijks eenige keeren rijdt naar Rotter
dam.
Men ziet hier dan ook steeds waggons met rei
zigers vol,
Maar zelden is iemand zoo gek of dol,
In ons landbouwdorpje uit te stappen,
Want wat ik zeg is waar en zijn geen grappen,
Bij het verlaten van de tram ziet men in de
negorij,
Niets, dan een viertal straten, een agent en
onze batterij.
De batterij is wel het voornaamste van de
drie,
Daar vindt men de toestellen, waarmee men
maakt herrie,
Zij heeten vuurmonden, en kunnen duchtig
grommen,
Deden zij het 's nachts, heel Klaaswaal lag ie
brommen.
Behalve artillerie, ziet men hier nog eene af-
deeling „amazonen",
Die zich vooral op Zaterdagavond laten toonen.
En in hoofdzaak gevormd zijn uit families van
boeien,
Flink uit de kluiten gewassen en die zioh danig
kunnen roeren.
Als een soldaat zoo vrij is, in plaats van te
vragen, te nemen haar hand,
Zooals dat is voorgekomen op den geboortedag
van de Koningin van ons land.
Do amazones zijn niet bleUj maar ook niet heel
lief,
Voor ons militairen is en blijft zoo iets een
groot ongerief,
Daar wij de „sclioonen" moeten zoeken buiten
de negorij.
Schoon dit het geval is zijn wij allen nog al blij,
Daar wij ze toch vinden kunnen buiten ons
garnizoen
Niemand ziet alzoo, wat wij met onze „schat-
jes" doen.
Want wist men zulks in ons dorpje Klaaswaal,
Direct ging men met onze goeden naam aan
den haal.
Bovendien maken wij buiten de rayon geen ver
plichting,
Te klagen over de allerslechtste straatverlich
ting.
Aan het laatste wórdt niet gedacht, omdat wij
er in den regel niét zijn
Doch voor de enkele achterblijvers doet zulks
veel pijn,
Het is daarom voor ons allen te hopen,
Dat de gemeente, bij opkomst van den land
storm, gas wil gaan koopen.
Doch gebeurt er een ongeluk in 't duister <ie
schuld ligt Piet aan mij,
Maar wel aan de vroede vaad'ren van Klaas
waals burgerij.
J. EDELSCHAAP,
Sergeant, Artillerie,
Klaaswaal.
De Zang.
(Wijze Vr. vr.)
(Van sergeant G. Persklomp.)
Waarom doet men aan de zangen,
In ons leger nog niet veel?
Ik zou het wel méér verlangen,
'k Vind het slecht voor het moreel.
Waarom op de lange wegen,
Hoort men nooit een flinken mop,
Waarom steeds maar stil gezwegen,
Als zat in je keel een prop? (bis)
Waarom hoort men alleen „Janus",
„Met je mooie hoedje op",
Weet jo niet anders, houdt je kanis,
Zoo te zingen is een strop.
Waarom steeds maar weer die rare,
Waarom steeds die straatjesdeun,
Van: „Wij lusten ouwe klare",
Of wel „0 wat ben je sjeun". (bis)
Waarom: „Over alle bergen",
„Woont mijn allerzoetste lief",
Erger kunt g' iemand niet tergen,
Houd jo mond dan als u 't blieft.
Vele deuntjes hoor jo zingen,
In do dorpen, in de stee,
Maar om uit je vel to springen,
Klinkt nu: „Katwijk aan de Zee": (bis)
En die mooie(f) Tipperarv,
Is nu overal berucht;
Ja, die deun lijkt nu wel larie,
Is geen minuut, van de lucht.
Laat het buitenland ze houden
Hunne zangen al te maal,
Zing de vaderlandsche lied'ren.
Zing alleen je Moedertaal, (bis).
Daarom laat 'k niet langer kallen,
Over hoe de zang zijn moet;
I.ar.t jo volkslied'ren schallen.
Zingt het echt; „Wien Neerlands bloed'
Laat je mooie marschen hooren,
Als. ..De Vlag" cn als „Piet Hein",
't „Limburgs Volkslied", zal bekoren,
Zoo moet het bij ons steeds zijn. (bis)
G. PERSKLOMP.
Strljdonsmoede.
(Van mil. J. M.)
In het bloedig roode westen,
Sterft het dagelicht,
Roode wolkjes, lijk herauten,
Dragen 't doodsbericht.
't Dagelicht bescheen de dooden,
Op het veld van eer,
't Dagelicht. ontvoert, hun zielen,
Naar een hooger sfeer.
Zwijgend trekken stille drommen,
Tot God3 rechterstoel.
't Kruis der Hoop belicht die scharen,
Los van strijdgewoel.
't Dagelicht is zacht verstorven,
'fc Nachtkleed dekt de aard.
Rond God's troon in 's Hemels licht
gloed,
't Strijdertal zich schaart.
In liet dichte nachilijk duister,
Klinkt nog strijdgeschal,
In de zon'ge Hemelzalen,
Ruischt 't Emmanuel.
In den eeuwig schoonen Hemel,
Zingt de zaligenschaar,
't Lied van goddelijkea vrede,
't Blij Alleluja.
't Vertrek uit OoItRnespIaat.
(Van korp. Rouge.)
Nu ik, na bijna veertien maanden,
Van Ooltgensplaat moet scheiden gaan,
Wil ik nog enk'le regels schrijven
Geachte Lezers, hoort mij aan
Toen 'k school ging, op de H. B. 8.,
En vlijtig leerde elke les
Toen pompte men men leogen bol
Met allerlei geleerdheid vol.
Ik leerde daar anatomie,
Cosmographie, economie,
En 'k was een baas in geographic
Maar, waar „do Plaat" lag wist ik nie*.
Nu weet ik 't echter tot mijn spijt
En niemand heeft mij ooit benijd!
Daarom zal 'k zeker niet gaan huilen
Wanneer we met do Landweer ruilen.
Al was de dienst hier niet zoo slecht
En evenmin ons diensigerecht,
Zoo zal een ieder toch wel weten
„Verandering van spijs, doet etenl"
Wat de rest betreft, 'k zal 't niet verhelen,
Dat mc-n zich hier zou doodvervelen,
En toch heb 'k hier nog taam'lijk pech,
Nu 'k „Plaatsch" kau spreken, moet ik weg.
„Vaartwel"! dan ..Plaat" met groene weiden
En menschenschuw-lijkende meiden,
Gij kunt met uwe hobbelkeiën,
De Landweermannen straks verblijen.
Mijn lied is uit, dus beste Plaat",
Dat 't u altijd voorspoedig ga#»t;
'k Zie u niet meer, want 't zit tot troost,
Tot aan 't vertrek in de provoost.
Korporaal „ROUGE".
Fort, Ooltgensplaat.
Zeeman's lot.
(Van stoker J. P. J. Lichters.)
"t Is storm, 't is nacht, er woedt een orkaan,
Dapper nog kampt een schip;
Ziet gindse he woeste golven slaan,
Daar verrijst een klip.
Iedereen werkt steeds uit al zijn macht,
Geen reddende hand iu den donkeren nacht,
In doodsgevaar (bis).
Onverschrokken cn moedig staan allen daar,
Woest rollen golven steeds over het dek
Nergens een uitkomst, het schip is reeds lek,
Geen redding meer (bis).
Alles verdwijnt op den bodem neer,
„God zij met onsl"
Klinkt nog een beè uit de golver en zeeë.
„Goa zij met ons!"
Do storm is voorbij, do dag breekt aan,
Geen golven ziet men meer.
Van hen, die moedig zijn uitgegaan,
Niemand daarvan keerde weer;
Diep op den bodem, op vreemden grond
Sluim'reu zij aüon, met blecken mond,
Geen lijden meer, geen strijden meer.
Bescherm hen, die wij verlieten, o Heer!
Stil zingt de zee haar eeuwenoud' lied,
Vermanend een ieder, wiens hulpe zij biedt:
Zeeman geeft acht! (bis)
Hoort, als de zeewind u toeroept zacht:
Zeeman waakt toch!
Opdat gij niet vindt het graf in do golven.
Met haar bedrog!
J. P. J. LICHTERS,
stoker H. M. „Zeehond".
Oorlog en Vrede 1
(Van sergt. J. A. H. van Hof.)
In bloed en vlammen zonk de zomerzon,
Ik zag rivieren, rood van menschenbloed,
En stede' iu brand, waaruit oen vrouwenstoet,
Haar kind'ren torsend, vlood zoover hij kon.
Een wind van waanzin woei mij tegemoet,
Den rossen rook, di# rees ten horizon,
Kartetsgefluit, gejuich van wie verwon,
Gekerm van wie, te jong nog, sterven moet.
Toen zag ik Vrede ik zag haar leliekleed.
Haar arm gelieve' in koninklijk gdjaar.
Haar groene' olijftak en haar wapprVnd haar,
Gelijk een gouden vlag, en rustig reed
Zij op een sneeuwwit ros. En rondom haar
Knielde' allen neer om redding uit hun leed.
J. A. H. VAN HOF,
sergeant.
Caat mij die kerel an?l
(Van een milicien.)
Do handen in de zakken
Van do gescheurde breek.
Zijn schoenen heèl versleten,
De zolen zijn gansch zoek.
Zijn jas is vol met gaten,
De knoopen zijn niet meer.
Zoo loopt.hij langs de straten,
En overal valt hij neer.
Soms werkt hij een paar dagen
Bij d' een of and'ro baas.
Maar de zuur verdiende centen,
Gaan naar do kroeg helaas!
En ginds in 't achterbuurtje,
Daar is zijn woning klem.
Vraag hem naar vrouw en kind'rcn,
Hij weet niet, waar ze zijn.
Vraag aan zijn beste buren:
Wie is toch wel die man P
Ze zeggen zonder twijfel
Gaat mij die kerel an!?
Rotterdam. P. D.
Uit Loosduinen.
(Van mil. Stal.)
Het zal hier misschien wel den lezers hekoren,
Ook toch eens wat uit Locsduinen te hooren,
Want, over het jaar zijn wo hier al geland,
En weinig nog kwam er van ons in de courant.
Daarom zal ik u nu eens vertellen,
Hoe wij liet in de broeikassen stollen.
Welnu, de ligging is niet zoo kwaad.
Jo slaapt er.... net als een Hoilandsch soldaat.
Eu word je eens wakker, gewekt door 'n vloo,
Je waarschuwt sergeantje je krijgt ander stroo.
Want 'n vlooen dat weet ieder met mij,
Die zit met t'n snuitje overal bij.
En dikwijls gebeurt het, voor je het weet
Dat zoo'n beest oen stuk uit je armen vreet.
Nu zal ik het hiermee wel wat overdrijven
Och ja, maar dat is de manier van mijn schrijven
't Weet ook wel, zoolang er in Holland geen
geen oorlogskreet gaat
Dan heb je het door 'u enkelo vloo niet te
kwaad.
'n Goede geest is hier. en dat merk je aan Stal
Maar ons Baton heeft dien naam toch vooral,
Want ruzie, o neen, dat zal hier niet gaan.
Dat weten we lang. daar heb je niets aan!
Wij leven gezellig, gaan om beurt met verlof,
En soms 'n dag extra; dat noemen we 'n bof.
Nu kwam ons zoo juist het nieuws nog ter oor
De wintercursus gaat 'zeker weer door.
Vol ambitie gaan we daarmee voort,
En als je soms later nog meer van ons hoort!
Want wio nu nog strijdt voor 't Land als
soldaat
Gaat hij „den vrede" naar huis als advocaat.
Milicidh STAL.
Onze strijd!
(Van mil. P. Dijkgraaf).
Een wercldkrijg reeds lang ontbrand
Woedt steeds met grooter kracht;
En heeft Europa thans gehuld,
Als in eon donkren nacht.
Nog dondren de kanonnen voort,
De strijders vallen neer.
Getroffen door het doodljjlc lood,
Is dot tot 'smenschen eer?
En ver van hui6, van vrouw en kind
Vindt menigeen den dood
Rust thans met vriend en vijand saam;
Huu bloed kleurt d'aarde rood.
Oorlog, met uw wreed© kracht,
Wat brengt ge 't mcnschdom leed;
Uw rampen zijn aan niets geljjk,
Met dood en rouw omkleed.
Dan ken 'k een strijd die eed'ler is,
Die gaat voor schooner zaak
En al wat kan, gaat mco ton strijd,
Verlicht onz' zware taak.
De vijand is wel groot en sterk.
Maar onze macht groeit aan
Al durt het nog een langen tijd,
VY ij zullen hem verslaan.
Geen wapen of wreed geweld,
Geen slagveld vol van moord;
Alleen onder de Blauwe Vaan,
Wordt onze strijd gehoord.
En komt dan eens dio grooto dag,
Ligt Alcohol verslagen.
Het stemt onz' strijders nu reeds blij,
Dat eens dio dag zal dagen.
Gij allen, dio nog niet geschaard
Rond onze Vaandels staat,
Waarom strijdt ge niet met ons mee,
Maar steunt nog steeds het kwaad?
P. DIJKGRAAF, A. T.
Rotterdam.
Kolenncod.
(Van kann. G. J. Groenouwe.)
Ons Nederland komt op de keien,
Holland raakt geducht in nood,
Ieder ziet 't met schrik gebeuren,
Dra toch komt cr kolennood.
Van den winter blijft de kachel,
Dus maar stiekun aan den kant,
En we hangen poken, tangen
Maar voor sieraad aan den wand.
's Avonds alles in het donker,
Nergens meer een lampje aan,
En je behoeft dan om te vrijen,
Naar geen bioscoop te gaan.
Botsingen gebeuren 's avonds,
Daar kan je gerust op aan,
'k Zie al reeds voor straatverlichting,
Op den Dam een kaarsje staan.
Weten 's middags rauwe piepen,
Als groenten alle dagen „sla",
'tVIeesch wordt ongekookt genuttigd,
Zooals in 't donker Afrika.
Ook wij worden menscheneters,
En voel je je van honger ziek,
Je pakt dan maar voor <le consumptie,
D'eon of d'and'ro „politiek".
Treinverkeer heeft opgehouden,
„Mot verlof gaan" dat is uit,
Of we moeten mot een kruikar,
Loopen of wel met een schuit.
De infant'rio kan dat niet schelen,
Die loopt met een dienstgezicht,
Met 24 uur permissie,
'an_ Den Helder naar Maastricht.
't Wordt secuur een rare quaestie,
Donker, koud, niets aangebrand,
Geen burger is z'n leven zeker,"
In 't zoo veilig Nederland.
Wat altijd door toch warm zal blijven,
Is 't hart van ieder militair,
Het blijft vel vuur, vol warmte kloppen,
Voor Wilkelmien, voor Hoilandsch eer.
G. J. GROENOUWE,
Kanonnier K. R. A.
Er komt eens vrede!
(Van mil. H. Verheyen.)
Als in den herfst-do bladeren vallen,
Molden 't vorig jaar Duitsche bladen,
Zullen onze soldaten allefr
Met roem en eer beladen,
Of nog veel eerder misschien
Duitschlands bodem wederzien.
Maar sedert is oen jaar verstreken,
En voort duurt steeds do strijd,
Menigeen hoort men ook smeeken,
Brengt ons den vredestijd,
Maar o jammer, de strijd duurt voort,
Men kent niets meer dan moord.
Maar daarom do hoop niet opgegeven,
Want liij dio het heelal regeert,
Geeft ons weer kracht om nieuw te leven,
Als eens do vrede wederkeert,
Daarom niet terneer geslagen,
Ons kruis is nóg to dragen.
't Is zeker, veel gezinnen in ons midden
Verkoeren thans in hangen nood,
Maar waar er zeven bidden.
Daar komt voor zeven brood,
Daarom hot middel ishoudt moed,
Het einde wordt nog goed.
H. VERHEIJEN,
Alferden.
Oorlogswee!
(Van mil. M. Koonyin.)
Eenzaam sta 'k op post lo kijken
Naar 't cindo van deez' hangen tijd,
Doch nergens zie ik nog wat blijken
Van 't eindo van den wreeden strijd.
'k Zio slechts een wereld vol van smarten,
Nooit zag ik nog zoo veel verdriet;
Wat treuren er niet vele harten,
Om hen, dio men nooit weder ziet!
Ginds treurt een vrouw al om haar gade,
Daar 'n moeder, om haar ccn'gcu zoon,
Zij zijn bedolven door do spade,
Zij rusten bij de and'ro doón.
Ginds hoort men weer wanhopig vragen,
Naar Vader, dio nooit wederkeert.
Daar wordt een Moeder weggedragen,
Door smart is zij geheel verteerd.
En velen zijn er reeds gevallen,
Op 't veld van eer, ginds, ver van huis.
Men telt zo zelfs bij duizendtallen,
O oorlog, o schrikkelijk kruis
En immer zio ik nog veel smarten.
En immer zie 'k nog veel verdriet!
ik zio niets dan gebroken harten,
En ach, den Vrede zio ik niotl
Mil. soldaat M. KOOMAN,
Fort „De Hel" (bij Willemstad.)
De Zwemkunst.
(Van mil. Fred. v. d. Chijs.)
Jan durfde niet to water gaan,
Hoewel hij het gaarne had gedaan;
Want hij wilde weieens proueereu,
Of ook hij het zwemmen kon leeren.
Eerst werd do Sold. Ct. bestudeerd,
Waarin stond, hue men leert
Zich iu het water vrij to bewegen;
Want deze sport lachte Jan steeds tegen.
Amen voorwaarts, becnen sluiten,
l)ie theorie kende hij reeds van buiten;
Daarbij het hoofd goed omhoog,
Dan blijft het neusje droog.
En op zekeren dag gaat Jan
Toonen wat of hij nu kan,
En met het drijfmiddel op den rug,
Maakt hij de bewegingen, dcch niet te vlug.
Doordat hij korten tijd,
Al zijn aandacht aan dc theorie had
Werd onzo Jan alras,
Een zwemmer eerste klas.
iwijd,
Toen hij op zekeren keer,
Wandelde langs een singel, op en neer,
Klonk opeens een hulpgeschrei,
„Help, o help, sta mij h;j!"
Onzo Jan werd niet bleek van schrik,
Hij bedacht zich geen oogenblik,
Eén sprong, cn, voordat iemand 't weet,
Heeft hij reed™ den drenkeling beet.
Men bood geschenken nan onzen vriend,
Doch .hij zei„Dio hob i k niet verdiend,
Stuur ze naar den hoer Mnnassen. want,
Mijn zwemkunst dank ik aan de Sold. Ct.
FRED.
»iDat noem ik niks gedaan!"
(Van mil. P. Schijf).
Ia Monster" u 200 slecht nog niet.
Dat hoort men telkens weer,
Je ligt daar in het druivenland
Zoo iets krijgt men nimmer meer.
Men ziet de kassen overvol
De boomen zwaar beladn;
Dat je alles duur betalen moet,
Dat noem ik niks gedaan 1
str«f' th«M iedereen,
Uok deez gemeenteraad,
Dat ziet men aan do nieuwe spuit
En aan de Dorpstraat.
In alles komt verbetering,
Eén ding staat mij niet aan,
dat, wij nog zonder water zijn,
Dat noem ik niks gedaanI
Groenten eet men ook volop,
t Wordt dan ook vaak gedacht,
nce?De IS no° amP°r op,
Of t andere wordt gebracht
In t voorjaar was het anders toch.
->u is liet goed voortaan;
Driemaal bruine boonen in de week.
Dat noem ik nrks gedaan!
Onlangs toen kwam er een bericht.
»»y gingen naar Den Haac-
Bij stemming bleek het dan ahas.
De meesten bleven graag.
De dienst is over 't algemeen,
Aogal vrij goed gegaan,
Alleen t piket dat moest er af.
Dat noem ik niks gedaan 1
Wat men toch al niet practiseert.
Zooals de courant vermeldt
Een dansclub is hier opgericht,
Die 'n zeventig leden telt.
T.^ns<' dan die vereeniging,
Hij lang nog mag bestaak;"'
Zoolang er nog geen dames zijn,
Dat noem ik niks gedaan 1
Met rasse schreden nad'ren wjj
Den langen winter weer;
V io helpt ons uit die narigheid
Te komen eens 'n keer.
De opkomst en 't succes is groot.
Daar durf 'k voor in te staan,
Want zonder dat, in Monster hier,
Dat neem ik niks gedaan
Monster. Mil. P. SCHUF.
Afscheid aan 't fort Saüïcna Henrica.
(Van mil. G. D. Kosters uit Willemstad.)
Sabiena, fort Sabiena
Wat doet het ons tcch leed
Om na een tijd van 14 maanden
Te scheiden, ja, 't is wreed.
Ja veertien lange maanden
Hebben wij ons hier verveeld
Tot we plotseling hoorden zeggen:
Jullie moeten hier vandaan
Wij waren zeer nieuwsicrig
Waarheen wij zouden gaan.
W ij boorden spoedig zeggen
Ze gaan naar Ierseke heen
Toen werden wij weer vroolijk.
Een iedereen was blij,
Wij gaan, nu dat is zeker
Gezelliger leven in.
Ja, 't lort met al zijn parken,
Zijn danssalons, café s,
Heeft voor ons geen aantrekkelijkheid,
Wij gaan naar Ierseke heen.
Adieu nu, fort Sabiena,
Gegroet nu Willemstad,
Enn leve lang voor Ierseke,
Wij gaan met blijdschap heen.
Permissie is wel minder,
De dienst, is wel wat zwaar,
Maar 't leven is veel beter,
Dat is veel waard niet waar?
Gegroet! gegroet! gij vrienden
Die blijven hier op 't fort,
Steeds zullen wij aan u denken,
Na 't verlaten van het fort.
G. D. KOSTERS.
Matigheid.
(Van mil. P. Dijkgraaf uit Rotterdam.)
Bekeer de dronkaards toch, hoord' ik laatst
iemand praten,
Gaat naar do kroegen heen, vertel daar van
i krt kwaad,
Dat Alcohol hen brengt, hij mij kimt go 't wol
laten.
De onthouding baat me niet, i „nt ik weet
steeds mijn maat.
Maar ik vroeg hem, zijn dronkaards dan
geboren,
Of hielden zij voorheen, ook steeds hun maat
als gij
Juist door do Matigheid gaat menigeen ver-
loren.
En Matigheid rs de weg, naar Drankgods
heerschappij.
R- D.
Het nestje in de batterij.
(Van mil. Chr. Vuijst.)
Gij hadt uw nestje reeds verkoren,
O, aardig voog'lenpaar,
Wij hadden 't niet uit 't oog verloren,
Doch keken zelfs te voel er naar.
Gij hadt in ons nogal vertrouwen,
Om in onze batterij,
Zoo'n aardig nestje te gaan bouwen.
Al waren wij er dikwijls bij.
W ij konden u soms erg vermoeien,
Gij werdt door ons zcc-r veel gestoord,
Maar toch na een'ge dagen broeien
Bracht gij een drietal jongen voort.
Geen kwaad behoefdet gij te vreezen.
Wij hadden werkelijk geen schuld.
oor dienst toch moesten wij daar wezen,
Wij hadden onzen plicht vervuld.
WééSt welkom dan, gij sckoone vogels 1
In onze batterij is vree,
Gij zult niet schrikken van de kogels,
V\ ij doen aan d' oorlog nog niet mee.
Vliegt daarom vrij'lijk om ons benen,
Blijft vele dagen ons nabij,
Totdat de zomer is verdwenen,
Trekt dan gerust naar d' overzij.
En gaat gij ons dan weer verlaten,
O. aardig voog'lenpaar,
Vaarwel, maar niet meer nis soldaten,
Tot de lente van bet volgend jaar.
Batterij III.
Mil. CHR. VUIJST,
Of niet!
(Van hosp. sold. C. Galjaard).
Wij liggen met ons allen,
In eene groote loods;
Het is ons steeds bevallen,
Ja, zoo een grooto poos.
Maar wordt het soms te koud,
Want de winter is op handen,
Een kachel en wat hout,
Voor 't warmen van onzo handen.
Soms moeten wij verbinden,
Als er eem in zijn handen snijdt,
Dan komen zij zonder hinder,
Ja, het is geen malligheid.
Wij kunnen het best schikken,
Wij allen onder elkaar,
Want Dirk dat is zoo'n dikke,
Die schudt ze allen door elkaar.
En 'savonds om tien uren,
Gaan wij allen heel gauw slapen,
Soms een heeft rare kuren.
Maar begint ook gauw te gapen.
Dan hoort men soms nog wel,
D'een SDOrken, d'and'ro blazen, hoor!
Doch spoedig slaapt een ieder,
Tot den volgenden ochtend dooi\
O. GALJAARD,
hospitaalsoldaat, Hellevoetsluis.