No. 18.
Zondag 27 September 1914.
Orgaan voor Leger en Vloot.
Oorlogsnieuws.
Kwatta9s
Manoeuvre Chocolaadi
Onder redactie van D. MANASSEN.
Mededeelingen.
De Soldatencourant.
Prins Eugenius van Savoije.
Een Avontuurlijke
Huwelijksreis.
Feest in de benting.
De Fabriek „Kwatta" geeft wekelijks
een flinke bijdrage aan het NATIONAAL Steun
comité. NIET MET BELOFTE om te geven als....
Chocolade verkocht wordt, verleent men hulp,
doch met POSITIEVE GIFTEN.
Oplaag 50,000 exemplaren.
SOLDATENCOURANT
ADRES VAN REDACTIE EN ADMINISTRATIE: PALESTRINASTRAAT 10,
AMSTERDAM, TELEFOON Z. 1968. DIT BLAD ZAL DRIEMAAL PER WEEK
VERSCHIJNEN. L©SSE NUMMERS VOOR MILITAIREN 1 CENT, VOOR NIET
MILITAIREN 2 CENT, ABONNEMENT 1.50 PER DRIE MAANDEN.
VOOR ADVERTENTIEN WENDE MEN ZICH TOT HET ALG. ADV.-BÜBEAU
ROUMA CO., 226 .HEERENGRACHT A'DAMADVERTENTIEPRIJS PElt
REGEL 30 CENT.
Een Zeppelin boven Antwerpen-naar een titelplaat-van den roman „De Qorlogsspiou".
Nu en dan vernemen wij, dat bij een klein
onderdeel onzer landmacht De Soldatencourant
tot de onbekenden behoort. Wij houden ons
voor opgaven van de juiste adressen zulker
onderdeelen aanbevolen, opdat wij er dan dadelijk
exemplaren onzer Soldatencourant heen kunnen
zenden. Ons orgaan mag nergens ontbreken!
Aangezien wij van enkele onderdeelen
der landmaclit bericht ontvingen, dat zij
onbekend zijn met den inhoud van. het
ftecue.il Militair, ter zake van de afdracht
van gelden uit den verkoop van De
Soldatencourant verkregen, laten wij hier
het door Z.Exc. den Minister van Oorlog
(daaromtrent bepaalde volgen
„Ten aanzien van de betaling en verant
woording van de abonnementsgelden, ver
schuldigd wegens verstrekking van de door
den Heer D. Manassen te Amsterdam,
uitgegeven Soldatencourant, wordt ter
vermijding van geldv6rzending het na-
Volgende bepaald:
Onder toezicht van de betrokken comman
danten worden de Administrateurs van
compagnieën, eskadrons, batterijen, detache
menten, enz. belast met het in ontvangst
nemen van de verschuldigde gelden welke
ten spoedigste afgedragen moeten worden
aan do Administrateurs van de Depots,
korpsgedoelten, staven, Diensten, enz., waar
toe de compagnieën, enz. behooren, dan wel
in de loopende rekeningen door de Deta
chementscommandanten in ontvangst ge
nomen.
Laatstbedoelde Administrateurs nemen de
afgedragen gelden in hun kasboek, in ont
vangst voor rekening van de Ie Infanterie
brigade.
Onmiddellijk nadat door de Administra
teurs van de Depots der Korpsen de bewijzen
van ontvangst en uitgaven van de onder*
deelen van het Korps van den Controleur
zijn ontvangen (zie artikel 30 van de Be
palingen vastgesteld onder 4o van het K. B.
van 6 Juni 1913, No. 49), wprdt het totale
bedrag der bij het Korps over de vooraf
gaande maand deswege in ontvangst ge
nomen gelden, verrekend met den Administra
teur bij het Depot van de Ie Infanterie
brigade.
Aan dezen laatste zijn voor de verdere
verantwoording der gelden bereids afzonder
lijk bevelen gegeven".
Van dan landweer-sergeant dr. H. H. Knippenberg.
n.
Al was Eugenius ©enigszins mismaakt van
gestalte behalve mot kooge schouders en
een wipneus was hij van nature bedeeld met
een te korte onderlip, waardoor twee grooto
Witte tanden zich hinderlijk naar voren dron
gen zijn geest bleek vernuftig voor het mili
tair loven en, nadat hij zich bij de belegering
van Weenen had doen kennen als een vaardig
veldoverste, en zijn doorzicht gebleken was bij
de gevechten van Parkary en bij het beleg
van Gran, klom hij op van rang tot rang en
was in 1687 reeds luitenant-veldmaarschalk,
daarna generaal-veldraaarschalk en in 1703
voorzitter van den krijgsraad. Lodewijk XIV
gevoelde berouw over de voorbarige minach
ting, welke hij jegens Eugenius aan den dag
gelegd had. Hij stelde thans allerlei pogingen
in hot werk om den kloeken krijgsman in
iFranschen dienst aan zich te verbinden; hij
gelastte hem door zijn minister Louvois naar
Frankrijk terug te keeren; indien hij weiger
de, zou eeuwgo verbanning uit zijn vaderland
heit? beschoren zijn. Eugenius gaf op deze be
dreiging fier ten antwoord „Ik zal wederkee-
ren, maar ten spijt van Louvois en met de
wapens in de hand." De keizer, die hom in
staat gesteld had om blijken te geven van zijn
militaire bekwaamheid, zou hem als veldheer
trouw bevinden. Al toonde hij zich te beschei
den door in zijne krijgsberichten niet te ge-
Wagen van do wijze voorzorgsmaatregelen,
door hem zelf genomen en waaraan meestal
voornamelijk de zege te danken was, en al
liet hij steeds allereerst doorschijnen, hoe deug
delijk zijne onderbevelhebbers zich van hun
taak gekweten hadden, de keizer wist maar
al te goed, hoe het met de zaken geschapen
Auteursrecht dezer, artikelen behoudt de
gchrjfyer zich vftSfo
Gezondheidsleer.
Door J. P. Bijl, officier v. gezondheid.
VII.
Zindel ij kheid.
Tn no. 6 van de Soldatencourant wordt door
Landweerman.'gevraagd om wat meer hy
giëne te velde en hij vertelt over heb gebrek
aan zindelijkheid, dat maar al te vaak wordt
aangetroffen. Zeer terecht wordt dus zindelijk
heid en hygiëne in één adem genoemd. Beide
zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden.
Een zindelijke omgeving geeft reeds dadelijk
een aangonamen indruk; men gevoelt er zich
behagelijkor in, is er opgeruimder, heeft er
meer werklust enz. enz. Allemaal dus dingen,
die uit een oogpunt van gezondheid zeer be
langrijk zijn.
Maar, zooals wij gezien hebben, zal een on
zindelijke omgeving ook een direct gevaar voor
de gezondheid kunnen opleroren, doordat af
val rotten gaat, vliegen worden aangelokt, in-
fectaekiemen worden overgebracht. Een zelfde
gevaar schuilt er in onzindelijkheid van lichaam
en kleeivui. Zooals wij nog „zien zullen, zullen
ook daardoor verschillende ziekten vooral van
ds huid kunnen ontstaan.
Ten slotte zal zindelijkheid van het lichaam
dit harden en meer weerstandsvermogen geven,
zoodat het beter bestand is tegen de gevaren,
die den soldaat te velde uit een gezondheids
oogpunt bedreigen.
lieden te over zijn er dus-om den landweer
man, die om wat meer zindelijkheid vroeg, in
zijn streven ter zijde te staan.
Natuurlijk geldt het ook hier, dat men te
velde niet kan eïsolxm, wat men in een groote
stond, on bleef, zijn generaal in eore houden.
Met een. bewonderenswaardige kalmte leid
de Eugenius het gevecht. Hoe kan zijn optre
den ton voorbeeld zijn aan die officieren,
welke door geketter en gejaag hun manschap
pen zenuwachtig maken en tegen zich inne
men! Geen razen, geen schreeuwen, geen
grove woorden, neen, bezadigdheid en rustig
overleg leiden ter overwinning èn boezemen
den ondergeschikten het meeste vertrouwen
in. Wij, landweermannen, die de knapen-
schoenen zijn ontwassen en in het burgerlijk
leven leiding hebben te geven aan den jeug
digen geest, wij, die als vaders van gezinnen,
elke daad en elk woord van een meerdere on
willekeurig in stilte niensekkpndig beoordeo-
len, zien de waarheid hiervan vooral in de
huidige omstandinheden, nu hij optreden moet
,als leeraar en leider, een taak, dubbel zwaar,
wijl hij niet te doen heeft met onbezonnen
wildzangen van miliciens maar met mannen,
aan wie de ernst des levens zich reeds in ver
schillende gedaante geopenbaard heeft. Hoe
veel tact en beleid is er noodig om de tucht
te handhaven zonder de liefde zijner onderge
schikten te verliezen. Dat kon Eugenius.
Daarbij was het leven zijner soldaten hem
dierbaar Boven alles. Hij had een afkeer van
nutteloos bloedvergieten en spaarde zooveel
mogelijk zijn manschappen. De Napoleontische
methode van den massastrijd, waarbij minder
gelet wordt op het verlies van dooden en ge
wonden, zou zeker niet van zijn gading ge
weest zijn. Dagelijks bezocht hij zelf de hos
pitalen en hield scherp toezicht op de offi
cieren van gezondheid, of deze zich naar be
hooren van hun plicht kweten en schrander
genoeg bleken om gegronde van ongegronde
ziekte-klachten te onderscheiden. Was hij
punctueel in den dienst en vorderde hij nauw
gezette plichtsbetrachting, hij onderzocht
naarstig elke overtreding der krijgswet en
zijn helder verstand deed hem de middelen
aan de hand om passende straffen op te leg
gen, waar dit .werkelijk noodig bleek,. Daarbij
moderne stad heel gewoon vindt. Te velde zal
men zich altijd moeten behelpen, maar kan,
zooals „landweerman" zegt, met een weinig
goeden wil en wat strenger toezicht van hooger
hand dan zner veel bereiken.
Men moet altijd trachten „ervan te maken
wat ervan te maken is" en niet doen zooals
ik onlangs ergens opmerkte. Een soldaat, die
gelegerd was in een afgelegen dorpje, waar
bijna geen water te krijgen was, geen rivier
tje stroomde en de bewoners voor het meeren-
deel weinig-welgestelde menschen waren, vroeg
mij of ik niet kon zorgen, dat hij eens een
bad kreeg, 't Speet mij aan den eenen kant den
man onmogelijk te kunnen helpen, maar aan
'den anderen kant was ik verheugd zoo'n be
hoefte aan reinheid aan te treffen in zoo'n
weinig zindelijke omgeving. Ik begreep, dat
do man met de weinige hulpmiddelen, die er
waren, gedaan had wat bij doen kon. Groot
was dan ook mijn verwondering, ja eigenlijk
verontwaardiging, toen mij bleek dat deze
makkervoeten bad zoo zwart, dat de eigen
lijke huidkleur nergens meer te zien was en
dat een tandenborstel nooit in zijn bezit ge
weest wasOm voeten te wasschen en tanden
te borstelen was anders gelegenheid te over in
bet afgelegpn dorpje.
Men zal zioh t© velde moeten behelpen en
wij zullen dus eens nagaan op welke manier
men dat doen kan en waarop men uit een zin
delijkheidsoogpunt het meest heeft te letten,
wil men aan de eisohen van de gezondheidsleer
zooveel mogelijk tegemoet komen.
Wij zullen dap beginnen met het een en an-
deF te zeggen over de reinheid van het
lichaam.
Deze reinheid, zoowel van het geheele
lichaam als van handen, voeten, mond enz, is
in ieder opzicht van groote beteekenis.
Iedereen heeft wel eens opgemerkt, dat on
der invloed van de koude de huid bleek wordt
en onder invloed van groote warmte rood.
Deze werking is zeer belangrijk. In de koude
toch is het noodig, dat het lichaam zoo weinig
mogelijk van zijn eigen warmte verliest. De
prikkel van de koude buitenlucht maakt, dat
de bloedvaten, die in do huid zijn, zich samen
trekken, er stroomt dus minder bloed door de
huid, deze ziet daardoor bleek en staat tevens
minder warmte af dan wanneer er volop warm
bloed doorstroomde. Het tegenovergestelde
doet (zich voor wanneer het zeer warm is of
wanneer door zwaar werk het lichaam zelf veel
warmte heeft voortgebracht. In zoo'n geval is
het noodig om warmte af te staan men ziet
dan, dat de huid rood wordt ten gevolge van
de sterke vulling van de huidbloedvaten met
bloed, waardoor natuurlijk ruimschoots ge
legenheid bestaat om warmte af te staan aan
de omgeving.
Behalve deze belangrijke werking van de
huid noem ik nog die van de huidklieren. Deze
bestaan uit uiterst kleine buisjes, die voor een
deel een vetachtige stof afscheiden en
voor een deel zweet. Deze zweetaf-
- scheidingis, zooals- iedereen weet,, van
groote beteekenis. Door het zweeten verliest
het lichaam warmte en men ziet dan ook, dat
wanneer, zooals bij zeer zware marschen bij
heet vochtig weer wel eens voorkomt, de zweet-
afscheiding van een soldaat ophoudt, dit 't
begin is van een warmte-flauwte. Het lichaam
wordt te warm en nadeelige gevolgen blijven
niet uit. De zweetafscheiding is dus een zeer
belangrijke werking van dö huid.
Wil men, dat de taid haar plicht behoorlijk
verrolt, dan is het noodig, dat zij voldoendo
rein gehouden wordt, dat de mtgangsopeningen
van de kliertjes niet verstopt raken, dat er
geen vervuiling ontstaat, waardoor de wer
king van de huidbloedvaten niet tot haar redht
komt.
Bovendien werkt de reiniging van het
lichaam in het algemeen hardend. Men is ge
noodzaakt zidh geheel of gedeeltelijk te ont-
Icleeden, waarbij reeds de koudere lucht als
prikkel werkt. Ook het min of meer koude
water en het wrijven met een liefst ruwe hand
doek om af te drogen werken prikkelend op de
huid. Deze wordt daardoor genoodzaalct krach
tig te werken en werken is gezond. Een spier,
die niets uitvoert, verslapt, terwijl een die ge
regeld werkt stevig wordt. Hetzelfde -geldt van
de huid, ook die moet zoo nu en dan eens flink
tot werken worden aangezet,
Is de huid goed gèhard dan zal men spoedig
de voordeelen ervan ondervinden. Vooral de
ve'ldsoldaat, die onder alle omstandigheden in
regen en wind, bij naribt en ontij gereed moet
zijn om zijn plicht te vervullen, zal het groote
nut ervan inzien, wanneer hij tegen plotse
linge verandering van temperatuur bestand
blijkt te zijn, wanneer hij 's nachts uren lang
op wacht kan staan of bij koud weer in een
bi-vak kan overnachten zonder ziek te worden.
Ten slotte schuilt in een ongereinigde huid
-op zich zelf ook reeds een gevaar. Wanneer de
was hij er steeds op uit om zijn soldaten hun
vrijen tijd te veraangenamen en droeg vooral
in de winterkwartieren zorg voor ontspannin
gen en geriefelijkheden, die de verveling ver
hielden en het moreel gehalte van den troep
verhoogden. Geschiedenis en wiskunde waren
de lievelingsvakken, waaraan hij zelf zijn vrije
uren zooveel mogelijk besteedde, want naast
de werken des oorlogs bleef hij ook de werken
des vredes beoefenen. Daarbij was hij zeer
godsdienstig en wakkerde onder zijne man
schappen ook den godsdienstzin aan,' waar
door hij hun plichtsbesef verlevendigde en hen
afhield van onwaardige daden.
Behalve togen de Turken trok hij het
zwaard ook meermalen tegen den Franschen
koning. Niet steeds was Eugenius de gehoor
zame dienaar van den keizerlijken raad, die
het oppertoezicht had over de krijgsbedrijven.
Somtijds ging hij te werk naar eigen initia
tief, doch dan bewees de uitkomst ook, dat
hij juist gezien had en geen roekeloosheid of
verwaandheid hem geleid had bij het nemen
van afwijkende maatregelen. Toen in 1697 de
Turken bij Zentha stonden en Eugenius met
het opperbevel der troepen in Hongarije was
bekleed, leverde hij den veldslag tegen den
zin van den keizerlijken raad, aan welken hij
verantwoordelijk was voor zijn daden. Hij
bracht de Turken zulk een gevoelige nederlaag
toe. dat hun macht voorgoed verzwakt was.
Toch moest hij, te Weenen teruggekeerd, do
vernedering ondervinden in het ongelijk ge
steld te worden, zoodat hem het opperbevel
over het leger ontnomen werd. Een man als
Eugenius, zich bewust van zijn goed recht,
moest dat zwaar vallen. Hij troostte zich ech
ter met de hoop, dat de toekomst weer betere
dagen brengen zou. En dat gebeurde ook.
Want spoedig werd hij in zijn ambt hersteld
om in den Spaanschen Successieoorlog nieuwe
lauweren op het slagveld te behalen.
(Wordt vervolgd.
Lr. H, Hs KNIPPENBUEG.
kliertjes, vooral de kliertjes,die vet afscheiden,
verstoppen, ontstaat daarin een groote opeon-
hooping van vet en het gevolg kan zijn een ont
steking, soms in den vorm van kleine onschul
dige puist-jee, soms in den vorm van zeer hin
derlijke en pijnlijke steenpuisten. Ook kleine
verwondingen, onbeduidende schrammetjes en
dergelijke zullen veel eerder en zonder stoornis
genezen, indien do 'huid goed onderhouden is,
dan wanneer er een laagje vuil opligt.
Iodereen zal dus begrijpen, dat een goede
verzorging van, de huid uit een oogpunt van
fozoneïheid zeer belangrijk js en iedereen zal
us moeten trachten zoo goed en zoo kwaad als
't gaat ook in dit opzicht de regelen /an zin
delijkheid cn hygiëne op te volgen.
Wordt vervolgd.)
Die waagt zich zeiven 't eerst
En hij
Beklimt den wal, nog altoos twintig schreden
Vooruit; zijn sabel wijst e§ baant den weg
Der manschap, die hem onverschrokken volgt.
Nu staat hij op de kruin Een sabelzwaai
Naar links, naar rechts de vijand wankelt
wijkt
De benting is genomen hij was d' eerste
Verdiend, de Willems-Orde! Moeder!
Bertha I
Eén kogel snort nog aan en hem in 't hart.
Willem Zuidema.
8e toestand in den reuzenstrijd.
Onveranderd, dat is in de laatste dagen
de qualificatie, die men geeft aan den toe
stand op het oorlogsveld. Onze lezers zul
len dit ook wel hebben gemerkt, de eigen
lijke nieuwstelegrammen van de oorlogs
terreinen zijn in de laatste dagen schaarsch,
wij zonderen daarvan natuurlijk uit het
geen dezer dagen op zee gebeurde, de ver
nieling der drie Engelsche kruisers. Doch
ook dit is welbeschouwd geen feit geweest,
dat maar de minste verandering heeft ge
bracht in den algemeen en toestand.
Uit deze onveranderlijkheid van den toe
stand moet men niet opmaken, dat de oor
log verslapt, dat er bijna niet meer gevoch
ten wordt. Integendeel, er gaat geen dag, pr
Lilian Quiller Couch.
„Wel?" vroeg de heer Arnold Mark
onverschillig, toen hij na zijn club bij zijn
vrouw in haar boudoir kwam. Hij wierp
hot eindje van zijn sigaret in het vuur,
nam een andere uit zijn gouden koker en
streelde die met zijn spitse vingers- „Is de
dokter er geweest
„Ja," antwoordde mevrouw Mark kortaf.
„Zeker niets van belang?"
„N... neen," zeide zij aarzelend; „maar
hij zegt dat het al te wreed van ons was,
haar stilletjes hier te laten, terwijl mij naar
Trouville gingen. Wat een onzin riep
hij driftig. „Alsof meisjes, die geen steek
uitvoeren, altijd behoefte hebben aan af
wisseling en pretjes!"
„Zoo'n verwenschte onbeschaamdheid
viel de heer Mark uit. „Ik kan den kerel
niet uitstaan. Waarom liet je geen ander
komen?"
„Ja, in onze kringen heeft iedereen den
ouden Gurdon; bet zou te gek zijn als wij
veranderen
„Dus moeten wij ons maar tevreden
stellen met drankjes en een slap melkpud-
dinkje om twaalf uur?"
„Hij dringt er op aan," zeide mevrouw
Mark onrustig, „dat Enid naar buiten zal
gaan, en wel dadelijk.
„Bah!" riep de heer Mark ontsteld.
„Dat zijn praatjes! Ik heb geen lust om
Het krachtvoedsel van het Nederlandsche Leger.
HEERLIJK VAN SMAAK. VERWEKT GEEN DORST.
Hij kent zijn vader enkel van 't portret
Met sterrenkraag en Willemsordekruis,
't Bevelend aangezicht, de licldcn-oogen
Vol moed on teederheïd.
Zijn jongensdroom
Was: officier 1 Die droom is nu vervuld.
Hoe zalig-trotseh was moeder op haar zoon!
Hoe zielsgelukkig, midden in haar angst,
Bij 't afscheid!... Bertha sloeg hare oogen neêr,
Zweeg stil als hij, 'maar liet haar handje gaan.
Toen hij het vatte; 't kussen dorst hij niet.
En nu sloeg d'ure van den vuurdoop hem;
Hij schrijft twee brieven vol van goede hoop
En jongen moed en jonge liefde en gaat.
Diep dofgroen in 't nog niet verschroeiend
licht
Der ochtendzoimo hangt het keerkringbosch
Zijn dichten sluier uit, zijn doodscho stilte.
In stilte ook rukt de kleine bende voort,
Die 't spits beeft af te bijten bij den storm.
Elk oor, elk oog gescherpt, dé voeten slechts
Al tastend neergezet, want ied're stap
Kan treffen op een felle randjoe-punt,
En ieder boschje kan een klewang bergen,
Een roer wellicht, uit doode hroedervuist.
Geroofd, een brein vol list, een hart vol haat.
Toch dringen ze onbevreesd al verder door
Want Neerlands vaandel volgt hen, waar te
gaan
En Wilhelmina is hun Koningin.
Hij gaat aan 't hoofd; en altyd twintig
schreden
Hun vóór; wie met oranje zich omgordt.
Wie Neerlandsch bloed misschien ten doode
voort,
't verst en
't langst.
Het bosch nu dóór, ontvang hen 't open veld
En ook de kogelhul van gïndschen wal,
Hier valt, daar valt, ginds valt een,...
„Looppas, marsch!"
De voet der benting is bereikt de bui
Wordt zwaarder
- „Velt geweer!"
zal wel geen uur voorbijgaan, waarin Fran
schen en Engelschen de Duitschers niet be
strijden. Maar de gevechten blijven feite
lijk zonder re6ultaat. De Franschen mogen
hier, de Duitschers ginds een voordeeltje
behalen of vooruitkomen, van eenig belang
is dit niet, wijziging in den toestaud komt
er daardoor niet.
Dit Bewijst, dat de legers in 'b noordoos
ten van Frankrijk ongeveer tegen elkaar
opwegen. Misschien zijn de Duitschers iets
machtiger, maar in de Vogezen hebben zij
te doen met de versterkte linie Verdun
Toul-Nancy en zelfs met hun zware kanon
nen, komen ze daar niet zoo gauw voorbij.
Zoo staan de vijandelijke strijdmachten fei
telijk nu al weken tegenover elkaar en, ten
minste in de laatste dagen, wijken zij geen
van beide 'terug. Het gevolg is, dat de oor
log in Noord-Frankrijk van karakter ver
andert. Van beide kanten wordt hij meer
©en verdedigende dan een aanvallende
strijd. De Franschen en Engelschen, maar
niet minder de Duitschers, versterken zich
in de eenmaal ingenomen posities; zij bren
gen loopgraven en allerlei bevestigingen
aan, zij trekken zich terug in de bescherm
de plaatsen na een aanval en zijn er vrij
veilig. Op die wijze kan men van weerskan
ten den strijd lang volhouden, steeds vech
tende en toch zonder ©enig succes van be
lang to behalen.
Want daarin zijn de jongste Fransche en
D'uitsche berichten het roerend eens: zij
vorderen geen van beide. Het Duitsche le-
gerbericht, het nieuwste, dat we voor ons
hebben liggen, is in dit opzicht wel een
voorbeeld van beknoptheid en duidelijk
heid „Op het westelijk oorlogsveld is niets
belangrijks gebeurd; uit België en van het
oostelijk oorlogstooneel valt niets te vermel
den"... De Fransche militaire autoriteiten
hebben wat meer woorden noodig, maar zij
komen in hun communique's tot dezelfde
conclusie.
Wat daar het einde van moet zijn Of
uitputting van een der tegenpartijen vóór
de andere, of een verrassend-krachtige
aanval van een der beiden, die verandering
in de positie brengt. De Duitschers bijv.
richten nu al hun kracht op de forten-linies
in Lotharingen, zijn ze daar eenmaal door,
dan heeft het Fransche leger een belangrijk
steunpunt verloren en dringen de vijanden
gemakkelijk in Frankrijk door, is de weg
naar Parijs niet zoo heel lang. Nu zijn de
vestingen en forten in de Vogezen zeer uit
gebreid en buitengewoon sterk, maar het
moderne Duitsche geschut heeft ook won
deren gedaan in België tegenover versterkte
steden als Luik en Namen.
Van den anderen kant hebben de Fran
schen in 't noorden, langs de Aisne, ook
hun plannenzij beoogen blijkbaar een
omtrekkende beweging van den Duitschen
vleugel daar. Het doel daarvan zou dan
zijn een aanval te doen op de Duitsche
mij, bij deze koude, ergen3 buiten te gaan
begraven. Dat wil ik je wel zeggen. In de
club.is het nu op zijn aardigst; onze bridge
avonden zijn juist goed op gang. Het zou
eenvoudig zelfmoord wezen. Geen sprake
van. Dat heb je hem toch zeker wel
gezegd?"
„Neen, dat heb ik niet!" snauwde me
vrouw Mark. „Hij scheen te twijfelen of wij
wel goed voor Enid waren, en verklaarde,
dat hij voor niets instond; als -wij haar in
..dien gedrukten toestand lieten .blijven-.
Hij gaf een wenk,' dat wij niet met haar
mee behoefden te gaan."
„Mijn lieve Ellen, ik voor mij zie heel
goed in, dat onze pleegdochter bijna twin
tig jaar is en een buitengewoon mooi meisje
en ik ben geen dwaas. Als wij
haar laten vertrekken met de kans, een
troep jongens en meisjes van haar eigen
leeftijd te ontmoeten, is het kwaad gauw
geuoeg gebeurd. Dan komt er niets van
een huwelijk met Herbert- Zij komt terug
met een minnaar, en dan weg zijn de
zestigduizend pond en wij hebben het na
kijken Slechte pensions, eten uit blikjes
neenJe kunt tegen den dokter zeggen
wat je wilt. Ik bedank er voor, mij te
laten dwarsboomen in mijn plannen, om een
meisjesgril. Ik wou, dat je niet om hem
gestuurd had."
„Ik heb er mee gewacht, totdat de
dienstboden het mii lastig maakten over
haar flauwten, toen durfde ik niot langer."
„Nu, wat moeten wij deen?" vroeg
hij ongeduldig.
„Ik heb er, toen de dokter weg was,
voortdurend over zitten denken", begon zij.
,En?"-
verbindingslijnen, den aanvoer van nieuwe
troepen van den vijand te verhinderen,
hun misschien den weg af te snijden.
Dit zijn natuurlijk meer gissingen dan
dat wij het welen. Duidelijk is alleen, dat
in de laatste dagen meer en meer blijkt, dat
de vijanden in 't Westelijk oorlogsterrëin
tegen elkaar zijn opgewogen. En daar het
•vredeswoord weer verklonken is, kunnen
wij ons voorbereiden op oen langen strijd
nog, zoo meenen sommigen. In Engel
sche'' kringen spreekt men zelfs van oen
„jaren"-langen oorlog, want Duitschland
moet vernietigd worden! Maar... 't is ook
een Engelsch blad, de „Manch. Guardian",
die 'er op wijst, dat zoo'n lange oorlog in
onzen t-ijd en met onze middelen feitelijk
onmogelijk is. Zelfs een jaar zouden Frank
rijk en Duitschland het niet uithouden.
Het eerste land heeft in zeven weken reeds
200.000 a 300.000 mannen verloren in
dezen oorlog, het laatste op zijn minst een
half millioen. Na een jaar oorlogens zouden
de landen millioenen hunner beste en krach
tigste bnrgers hebben verloren. Dat zal
het Fransche volk evenmin willen verdra
gen als het Duitsche, ongerekend nog de
economische" gevolgen, die beide volken
zouden nuneeren.
België.
Belgische berichten.
LGNDÉN. Volg en» een telegram uit Ant
werpen is in den nacht van Dinsdag op
Woensdag een Zeppelin gesignaleerd boven
de eerste weerstandslinie in de richting van
Mol] en Lierre. Toen de zoeklichten der for
ten op het luchtschip werden gericht, keerde
dit terug.
De Belgische troepen stootten bij een
operatie in een niet nader aan to duiden
richting op 2500 Duitschers. Er ontstond
een hevig gevecht, waarhij de Duitschers
veel dooden en gewonden kregen en krijgs
gevangenen verloren.
De Belgische troepen waren numeriek in
de minderheid, maar hun actie werd onder
steund door een gepanteerden trein.
Gendarmen hebben een klooster bij
Borsbueh bezet, dat bewoond wordt door
Duitsche nonnen, van wie er veertig wer
den gevangen genomen. Zij zullen over de
grenzen worden gezet.
Deze maatregel werd genomen naar aan
leiding van hetgeen één der vrouwen gezegd
had tegen een werkster, n.I. „bidt voor
den keizer, deze is een eerlijk mensch, ter
wijl uw koning Albert een valschaard is en
weinig achtenswaardig." Deze woorden
wekten onder de bevolking hevige veront
waardiging. zoodat hot klooster zou zijn
vernield, indien de overheid geen afdoende
maatregelen had genomen.
Duitschland.
Vliegeraanval op Dusseldorf.
LONDEN. De correspondent van de Mor-
ning Post aan de Duitsche grens zegt dat
„Nu, toen dacht ik* opeens aan Mary
Spode."
„Wie 'is in vredesnaam Mary Spode?"
vroeg hij minachtend.
„Zij was hier keukenmeid, toen George
Trent Emid hier bracht. Weet je niet meer?
Zij is met een boer getrouwd en woont in
een dorp dat Ten field heet. Zij is Enid nog
dikwijls komen opzoeken. Nu is zij weduwe.
Ik zou haar kunnen vragen, Enid een poosje
'bij- haar in hu"is_- té nemen."
„Er zijn daar zekér een aantal jonge
pachters in de buurt!"
„Neen. Mary heeft dikwkijls verteld, dat
haar hoeve zoo eenzaam ligt. Allemaal klei
ne huisjes met yier kamers op zijn hoogst
behalve het „groote huis" van het gehucht,
en dat staat ledig."
„Hm! Er zal wel niet andere op zitten,
hè?"
„Ik weet ten minste niets betere."
„Gewaagd, blij ft het altijd!"
„Gewaagd is natuurlijk alles!", snauwde
zij, want zij had een dag van ergernis ea
angst gehad, terwijl hij rustig in zijn club
had. kaart gespeeld.
„Zeker. Maar als zij terug komt, moeten,
wij Herbert ook thuis laten komen."
„Dat weet ik nog niet. Herbert,
die arme jongen, is nu juist geen man, om
zin in te hebben voor een jong meisjes",
zuchtte zij.
De heer Mark lachte cynisch.
„Als zij maar een klein beetje op mij
lijkt", verzekerde hij, „neemt zij den eer
sten man den beste, na een maand buiten
te zijn geweest-, in de omgeving die Mary
Spode beschrijft.
QVordt vervolgd)».