No. 18. Zondag 27 September 1914. Orgaan voor Leger en Vloot. Oorlogsnieuws. Kwatta9s Manoeuvre Chocolaadi Onder redactie van D. MANASSEN. Mededeelingen. De Soldatencourant. Prins Eugenius van Savoije. Een Avontuurlijke Huwelijksreis. Feest in de benting. De Fabriek „Kwatta" geeft wekelijks een flinke bijdrage aan het NATIONAAL Steun comité. NIET MET BELOFTE om te geven als.... Chocolade verkocht wordt, verleent men hulp, doch met POSITIEVE GIFTEN. Oplaag 50,000 exemplaren. SOLDATENCOURANT ADRES VAN REDACTIE EN ADMINISTRATIE: PALESTRINASTRAAT 10, AMSTERDAM, TELEFOON Z. 1968. DIT BLAD ZAL DRIEMAAL PER WEEK VERSCHIJNEN. L©SSE NUMMERS VOOR MILITAIREN 1 CENT, VOOR NIET MILITAIREN 2 CENT, ABONNEMENT 1.50 PER DRIE MAANDEN. VOOR ADVERTENTIEN WENDE MEN ZICH TOT HET ALG. ADV.-BÜBEAU ROUMA CO., 226 .HEERENGRACHT A'DAMADVERTENTIEPRIJS PElt REGEL 30 CENT. Een Zeppelin boven Antwerpen-naar een titelplaat-van den roman „De Qorlogsspiou". Nu en dan vernemen wij, dat bij een klein onderdeel onzer landmacht De Soldatencourant tot de onbekenden behoort. Wij houden ons voor opgaven van de juiste adressen zulker onderdeelen aanbevolen, opdat wij er dan dadelijk exemplaren onzer Soldatencourant heen kunnen zenden. Ons orgaan mag nergens ontbreken! Aangezien wij van enkele onderdeelen der landmaclit bericht ontvingen, dat zij onbekend zijn met den inhoud van. het ftecue.il Militair, ter zake van de afdracht van gelden uit den verkoop van De Soldatencourant verkregen, laten wij hier het door Z.Exc. den Minister van Oorlog (daaromtrent bepaalde volgen „Ten aanzien van de betaling en verant woording van de abonnementsgelden, ver schuldigd wegens verstrekking van de door den Heer D. Manassen te Amsterdam, uitgegeven Soldatencourant, wordt ter vermijding van geldv6rzending het na- Volgende bepaald: Onder toezicht van de betrokken comman danten worden de Administrateurs van compagnieën, eskadrons, batterijen, detache menten, enz. belast met het in ontvangst nemen van de verschuldigde gelden welke ten spoedigste afgedragen moeten worden aan do Administrateurs van de Depots, korpsgedoelten, staven, Diensten, enz., waar toe de compagnieën, enz. behooren, dan wel in de loopende rekeningen door de Deta chementscommandanten in ontvangst ge nomen. Laatstbedoelde Administrateurs nemen de afgedragen gelden in hun kasboek, in ont vangst voor rekening van de Ie Infanterie brigade. Onmiddellijk nadat door de Administra teurs van de Depots der Korpsen de bewijzen van ontvangst en uitgaven van de onder* deelen van het Korps van den Controleur zijn ontvangen (zie artikel 30 van de Be palingen vastgesteld onder 4o van het K. B. van 6 Juni 1913, No. 49), wprdt het totale bedrag der bij het Korps over de vooraf gaande maand deswege in ontvangst ge nomen gelden, verrekend met den Administra teur bij het Depot van de Ie Infanterie brigade. Aan dezen laatste zijn voor de verdere verantwoording der gelden bereids afzonder lijk bevelen gegeven". Van dan landweer-sergeant dr. H. H. Knippenberg. n. Al was Eugenius ©enigszins mismaakt van gestalte behalve mot kooge schouders en een wipneus was hij van nature bedeeld met een te korte onderlip, waardoor twee grooto Witte tanden zich hinderlijk naar voren dron gen zijn geest bleek vernuftig voor het mili tair loven en, nadat hij zich bij de belegering van Weenen had doen kennen als een vaardig veldoverste, en zijn doorzicht gebleken was bij de gevechten van Parkary en bij het beleg van Gran, klom hij op van rang tot rang en was in 1687 reeds luitenant-veldmaarschalk, daarna generaal-veldraaarschalk en in 1703 voorzitter van den krijgsraad. Lodewijk XIV gevoelde berouw over de voorbarige minach ting, welke hij jegens Eugenius aan den dag gelegd had. Hij stelde thans allerlei pogingen in hot werk om den kloeken krijgsman in iFranschen dienst aan zich te verbinden; hij gelastte hem door zijn minister Louvois naar Frankrijk terug te keeren; indien hij weiger de, zou eeuwgo verbanning uit zijn vaderland heit? beschoren zijn. Eugenius gaf op deze be dreiging fier ten antwoord „Ik zal wederkee- ren, maar ten spijt van Louvois en met de wapens in de hand." De keizer, die hom in staat gesteld had om blijken te geven van zijn militaire bekwaamheid, zou hem als veldheer trouw bevinden. Al toonde hij zich te beschei den door in zijne krijgsberichten niet te ge- Wagen van do wijze voorzorgsmaatregelen, door hem zelf genomen en waaraan meestal voornamelijk de zege te danken was, en al liet hij steeds allereerst doorschijnen, hoe deug delijk zijne onderbevelhebbers zich van hun taak gekweten hadden, de keizer wist maar al te goed, hoe het met de zaken geschapen Auteursrecht dezer, artikelen behoudt de gchrjfyer zich vftSfo Gezondheidsleer. Door J. P. Bijl, officier v. gezondheid. VII. Zindel ij kheid. Tn no. 6 van de Soldatencourant wordt door Landweerman.'gevraagd om wat meer hy giëne te velde en hij vertelt over heb gebrek aan zindelijkheid, dat maar al te vaak wordt aangetroffen. Zeer terecht wordt dus zindelijk heid en hygiëne in één adem genoemd. Beide zijn onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Een zindelijke omgeving geeft reeds dadelijk een aangonamen indruk; men gevoelt er zich behagelijkor in, is er opgeruimder, heeft er meer werklust enz. enz. Allemaal dus dingen, die uit een oogpunt van gezondheid zeer be langrijk zijn. Maar, zooals wij gezien hebben, zal een on zindelijke omgeving ook een direct gevaar voor de gezondheid kunnen opleroren, doordat af val rotten gaat, vliegen worden aangelokt, in- fectaekiemen worden overgebracht. Een zelfde gevaar schuilt er in onzindelijkheid van lichaam en kleeivui. Zooals wij nog „zien zullen, zullen ook daardoor verschillende ziekten vooral van ds huid kunnen ontstaan. Ten slotte zal zindelijkheid van het lichaam dit harden en meer weerstandsvermogen geven, zoodat het beter bestand is tegen de gevaren, die den soldaat te velde uit een gezondheids oogpunt bedreigen. lieden te over zijn er dus-om den landweer man, die om wat meer zindelijkheid vroeg, in zijn streven ter zijde te staan. Natuurlijk geldt het ook hier, dat men te velde niet kan eïsolxm, wat men in een groote stond, on bleef, zijn generaal in eore houden. Met een. bewonderenswaardige kalmte leid de Eugenius het gevecht. Hoe kan zijn optre den ton voorbeeld zijn aan die officieren, welke door geketter en gejaag hun manschap pen zenuwachtig maken en tegen zich inne men! Geen razen, geen schreeuwen, geen grove woorden, neen, bezadigdheid en rustig overleg leiden ter overwinning èn boezemen den ondergeschikten het meeste vertrouwen in. Wij, landweermannen, die de knapen- schoenen zijn ontwassen en in het burgerlijk leven leiding hebben te geven aan den jeug digen geest, wij, die als vaders van gezinnen, elke daad en elk woord van een meerdere on willekeurig in stilte niensekkpndig beoordeo- len, zien de waarheid hiervan vooral in de huidige omstandinheden, nu hij optreden moet ,als leeraar en leider, een taak, dubbel zwaar, wijl hij niet te doen heeft met onbezonnen wildzangen van miliciens maar met mannen, aan wie de ernst des levens zich reeds in ver schillende gedaante geopenbaard heeft. Hoe veel tact en beleid is er noodig om de tucht te handhaven zonder de liefde zijner onderge schikten te verliezen. Dat kon Eugenius. Daarbij was het leven zijner soldaten hem dierbaar Boven alles. Hij had een afkeer van nutteloos bloedvergieten en spaarde zooveel mogelijk zijn manschappen. De Napoleontische methode van den massastrijd, waarbij minder gelet wordt op het verlies van dooden en ge wonden, zou zeker niet van zijn gading ge weest zijn. Dagelijks bezocht hij zelf de hos pitalen en hield scherp toezicht op de offi cieren van gezondheid, of deze zich naar be hooren van hun plicht kweten en schrander genoeg bleken om gegronde van ongegronde ziekte-klachten te onderscheiden. Was hij punctueel in den dienst en vorderde hij nauw gezette plichtsbetrachting, hij onderzocht naarstig elke overtreding der krijgswet en zijn helder verstand deed hem de middelen aan de hand om passende straffen op te leg gen, waar dit .werkelijk noodig bleek,. Daarbij moderne stad heel gewoon vindt. Te velde zal men zich altijd moeten behelpen, maar kan, zooals „landweerman" zegt, met een weinig goeden wil en wat strenger toezicht van hooger hand dan zner veel bereiken. Men moet altijd trachten „ervan te maken wat ervan te maken is" en niet doen zooals ik onlangs ergens opmerkte. Een soldaat, die gelegerd was in een afgelegen dorpje, waar bijna geen water te krijgen was, geen rivier tje stroomde en de bewoners voor het meeren- deel weinig-welgestelde menschen waren, vroeg mij of ik niet kon zorgen, dat hij eens een bad kreeg, 't Speet mij aan den eenen kant den man onmogelijk te kunnen helpen, maar aan 'den anderen kant was ik verheugd zoo'n be hoefte aan reinheid aan te treffen in zoo'n weinig zindelijke omgeving. Ik begreep, dat do man met de weinige hulpmiddelen, die er waren, gedaan had wat bij doen kon. Groot was dan ook mijn verwondering, ja eigenlijk verontwaardiging, toen mij bleek dat deze makkervoeten bad zoo zwart, dat de eigen lijke huidkleur nergens meer te zien was en dat een tandenborstel nooit in zijn bezit ge weest wasOm voeten te wasschen en tanden te borstelen was anders gelegenheid te over in bet afgelegpn dorpje. Men zal zioh t© velde moeten behelpen en wij zullen dus eens nagaan op welke manier men dat doen kan en waarop men uit een zin delijkheidsoogpunt het meest heeft te letten, wil men aan de eisohen van de gezondheidsleer zooveel mogelijk tegemoet komen. Wij zullen dap beginnen met het een en an- deF te zeggen over de reinheid van het lichaam. Deze reinheid, zoowel van het geheele lichaam als van handen, voeten, mond enz, is in ieder opzicht van groote beteekenis. Iedereen heeft wel eens opgemerkt, dat on der invloed van de koude de huid bleek wordt en onder invloed van groote warmte rood. Deze werking is zeer belangrijk. In de koude toch is het noodig, dat het lichaam zoo weinig mogelijk van zijn eigen warmte verliest. De prikkel van de koude buitenlucht maakt, dat de bloedvaten, die in do huid zijn, zich samen trekken, er stroomt dus minder bloed door de huid, deze ziet daardoor bleek en staat tevens minder warmte af dan wanneer er volop warm bloed doorstroomde. Het tegenovergestelde doet (zich voor wanneer het zeer warm is of wanneer door zwaar werk het lichaam zelf veel warmte heeft voortgebracht. In zoo'n geval is het noodig om warmte af te staan men ziet dan, dat de huid rood wordt ten gevolge van de sterke vulling van de huidbloedvaten met bloed, waardoor natuurlijk ruimschoots ge legenheid bestaat om warmte af te staan aan de omgeving. Behalve deze belangrijke werking van de huid noem ik nog die van de huidklieren. Deze bestaan uit uiterst kleine buisjes, die voor een deel een vetachtige stof afscheiden en voor een deel zweet. Deze zweetaf- - scheidingis, zooals- iedereen weet,, van groote beteekenis. Door het zweeten verliest het lichaam warmte en men ziet dan ook, dat wanneer, zooals bij zeer zware marschen bij heet vochtig weer wel eens voorkomt, de zweet- afscheiding van een soldaat ophoudt, dit 't begin is van een warmte-flauwte. Het lichaam wordt te warm en nadeelige gevolgen blijven niet uit. De zweetafscheiding is dus een zeer belangrijke werking van dö huid. Wil men, dat de taid haar plicht behoorlijk verrolt, dan is het noodig, dat zij voldoendo rein gehouden wordt, dat de mtgangsopeningen van de kliertjes niet verstopt raken, dat er geen vervuiling ontstaat, waardoor de wer king van de huidbloedvaten niet tot haar redht komt. Bovendien werkt de reiniging van het lichaam in het algemeen hardend. Men is ge noodzaakt zidh geheel of gedeeltelijk te ont- Icleeden, waarbij reeds de koudere lucht als prikkel werkt. Ook het min of meer koude water en het wrijven met een liefst ruwe hand doek om af te drogen werken prikkelend op de huid. Deze wordt daardoor genoodzaalct krach tig te werken en werken is gezond. Een spier, die niets uitvoert, verslapt, terwijl een die ge regeld werkt stevig wordt. Hetzelfde -geldt van de huid, ook die moet zoo nu en dan eens flink tot werken worden aangezet, Is de huid goed gèhard dan zal men spoedig de voordeelen ervan ondervinden. Vooral de ve'ldsoldaat, die onder alle omstandigheden in regen en wind, bij naribt en ontij gereed moet zijn om zijn plicht te vervullen, zal het groote nut ervan inzien, wanneer hij tegen plotse linge verandering van temperatuur bestand blijkt te zijn, wanneer hij 's nachts uren lang op wacht kan staan of bij koud weer in een bi-vak kan overnachten zonder ziek te worden. Ten slotte schuilt in een ongereinigde huid -op zich zelf ook reeds een gevaar. Wanneer de was hij er steeds op uit om zijn soldaten hun vrijen tijd te veraangenamen en droeg vooral in de winterkwartieren zorg voor ontspannin gen en geriefelijkheden, die de verveling ver hielden en het moreel gehalte van den troep verhoogden. Geschiedenis en wiskunde waren de lievelingsvakken, waaraan hij zelf zijn vrije uren zooveel mogelijk besteedde, want naast de werken des oorlogs bleef hij ook de werken des vredes beoefenen. Daarbij was hij zeer godsdienstig en wakkerde onder zijne man schappen ook den godsdienstzin aan,' waar door hij hun plichtsbesef verlevendigde en hen afhield van onwaardige daden. Behalve togen de Turken trok hij het zwaard ook meermalen tegen den Franschen koning. Niet steeds was Eugenius de gehoor zame dienaar van den keizerlijken raad, die het oppertoezicht had over de krijgsbedrijven. Somtijds ging hij te werk naar eigen initia tief, doch dan bewees de uitkomst ook, dat hij juist gezien had en geen roekeloosheid of verwaandheid hem geleid had bij het nemen van afwijkende maatregelen. Toen in 1697 de Turken bij Zentha stonden en Eugenius met het opperbevel der troepen in Hongarije was bekleed, leverde hij den veldslag tegen den zin van den keizerlijken raad, aan welken hij verantwoordelijk was voor zijn daden. Hij bracht de Turken zulk een gevoelige nederlaag toe. dat hun macht voorgoed verzwakt was. Toch moest hij, te Weenen teruggekeerd, do vernedering ondervinden in het ongelijk ge steld te worden, zoodat hem het opperbevel over het leger ontnomen werd. Een man als Eugenius, zich bewust van zijn goed recht, moest dat zwaar vallen. Hij troostte zich ech ter met de hoop, dat de toekomst weer betere dagen brengen zou. En dat gebeurde ook. Want spoedig werd hij in zijn ambt hersteld om in den Spaanschen Successieoorlog nieuwe lauweren op het slagveld te behalen. (Wordt vervolgd. Lr. H, Hs KNIPPENBUEG. kliertjes, vooral de kliertjes,die vet afscheiden, verstoppen, ontstaat daarin een groote opeon- hooping van vet en het gevolg kan zijn een ont steking, soms in den vorm van kleine onschul dige puist-jee, soms in den vorm van zeer hin derlijke en pijnlijke steenpuisten. Ook kleine verwondingen, onbeduidende schrammetjes en dergelijke zullen veel eerder en zonder stoornis genezen, indien do 'huid goed onderhouden is, dan wanneer er een laagje vuil opligt. Iodereen zal dus begrijpen, dat een goede verzorging van, de huid uit een oogpunt van fozoneïheid zeer belangrijk js en iedereen zal us moeten trachten zoo goed en zoo kwaad als 't gaat ook in dit opzicht de regelen /an zin delijkheid cn hygiëne op te volgen. Wordt vervolgd.) Die waagt zich zeiven 't eerst En hij Beklimt den wal, nog altoos twintig schreden Vooruit; zijn sabel wijst e§ baant den weg Der manschap, die hem onverschrokken volgt. Nu staat hij op de kruin Een sabelzwaai Naar links, naar rechts de vijand wankelt wijkt De benting is genomen hij was d' eerste Verdiend, de Willems-Orde! Moeder! Bertha I Eén kogel snort nog aan en hem in 't hart. Willem Zuidema. 8e toestand in den reuzenstrijd. Onveranderd, dat is in de laatste dagen de qualificatie, die men geeft aan den toe stand op het oorlogsveld. Onze lezers zul len dit ook wel hebben gemerkt, de eigen lijke nieuwstelegrammen van de oorlogs terreinen zijn in de laatste dagen schaarsch, wij zonderen daarvan natuurlijk uit het geen dezer dagen op zee gebeurde, de ver nieling der drie Engelsche kruisers. Doch ook dit is welbeschouwd geen feit geweest, dat maar de minste verandering heeft ge bracht in den algemeen en toestand. Uit deze onveranderlijkheid van den toe stand moet men niet opmaken, dat de oor log verslapt, dat er bijna niet meer gevoch ten wordt. Integendeel, er gaat geen dag, pr Lilian Quiller Couch. „Wel?" vroeg de heer Arnold Mark onverschillig, toen hij na zijn club bij zijn vrouw in haar boudoir kwam. Hij wierp hot eindje van zijn sigaret in het vuur, nam een andere uit zijn gouden koker en streelde die met zijn spitse vingers- „Is de dokter er geweest „Ja," antwoordde mevrouw Mark kortaf. „Zeker niets van belang?" „N... neen," zeide zij aarzelend; „maar hij zegt dat het al te wreed van ons was, haar stilletjes hier te laten, terwijl mij naar Trouville gingen. Wat een onzin riep hij driftig. „Alsof meisjes, die geen steek uitvoeren, altijd behoefte hebben aan af wisseling en pretjes!" „Zoo'n verwenschte onbeschaamdheid viel de heer Mark uit. „Ik kan den kerel niet uitstaan. Waarom liet je geen ander komen?" „Ja, in onze kringen heeft iedereen den ouden Gurdon; bet zou te gek zijn als wij veranderen „Dus moeten wij ons maar tevreden stellen met drankjes en een slap melkpud- dinkje om twaalf uur?" „Hij dringt er op aan," zeide mevrouw Mark onrustig, „dat Enid naar buiten zal gaan, en wel dadelijk. „Bah!" riep de heer Mark ontsteld. „Dat zijn praatjes! Ik heb geen lust om Het krachtvoedsel van het Nederlandsche Leger. HEERLIJK VAN SMAAK. VERWEKT GEEN DORST. Hij kent zijn vader enkel van 't portret Met sterrenkraag en Willemsordekruis, 't Bevelend aangezicht, de licldcn-oogen Vol moed on teederheïd. Zijn jongensdroom Was: officier 1 Die droom is nu vervuld. Hoe zalig-trotseh was moeder op haar zoon! Hoe zielsgelukkig, midden in haar angst, Bij 't afscheid!... Bertha sloeg hare oogen neêr, Zweeg stil als hij, 'maar liet haar handje gaan. Toen hij het vatte; 't kussen dorst hij niet. En nu sloeg d'ure van den vuurdoop hem; Hij schrijft twee brieven vol van goede hoop En jongen moed en jonge liefde en gaat. Diep dofgroen in 't nog niet verschroeiend licht Der ochtendzoimo hangt het keerkringbosch Zijn dichten sluier uit, zijn doodscho stilte. In stilte ook rukt de kleine bende voort, Die 't spits beeft af te bijten bij den storm. Elk oor, elk oog gescherpt, dé voeten slechts Al tastend neergezet, want ied're stap Kan treffen op een felle randjoe-punt, En ieder boschje kan een klewang bergen, Een roer wellicht, uit doode hroedervuist. Geroofd, een brein vol list, een hart vol haat. Toch dringen ze onbevreesd al verder door Want Neerlands vaandel volgt hen, waar te gaan En Wilhelmina is hun Koningin. Hij gaat aan 't hoofd; en altyd twintig schreden Hun vóór; wie met oranje zich omgordt. Wie Neerlandsch bloed misschien ten doode voort, 't verst en 't langst. Het bosch nu dóór, ontvang hen 't open veld En ook de kogelhul van gïndschen wal, Hier valt, daar valt, ginds valt een,... „Looppas, marsch!" De voet der benting is bereikt de bui Wordt zwaarder - „Velt geweer!" zal wel geen uur voorbijgaan, waarin Fran schen en Engelschen de Duitschers niet be strijden. Maar de gevechten blijven feite lijk zonder re6ultaat. De Franschen mogen hier, de Duitschers ginds een voordeeltje behalen of vooruitkomen, van eenig belang is dit niet, wijziging in den toestaud komt er daardoor niet. Dit Bewijst, dat de legers in 'b noordoos ten van Frankrijk ongeveer tegen elkaar opwegen. Misschien zijn de Duitschers iets machtiger, maar in de Vogezen hebben zij te doen met de versterkte linie Verdun Toul-Nancy en zelfs met hun zware kanon nen, komen ze daar niet zoo gauw voorbij. Zoo staan de vijandelijke strijdmachten fei telijk nu al weken tegenover elkaar en, ten minste in de laatste dagen, wijken zij geen van beide 'terug. Het gevolg is, dat de oor log in Noord-Frankrijk van karakter ver andert. Van beide kanten wordt hij meer ©en verdedigende dan een aanvallende strijd. De Franschen en Engelschen, maar niet minder de Duitschers, versterken zich in de eenmaal ingenomen posities; zij bren gen loopgraven en allerlei bevestigingen aan, zij trekken zich terug in de bescherm de plaatsen na een aanval en zijn er vrij veilig. Op die wijze kan men van weerskan ten den strijd lang volhouden, steeds vech tende en toch zonder ©enig succes van be lang to behalen. Want daarin zijn de jongste Fransche en D'uitsche berichten het roerend eens: zij vorderen geen van beide. Het Duitsche le- gerbericht, het nieuwste, dat we voor ons hebben liggen, is in dit opzicht wel een voorbeeld van beknoptheid en duidelijk heid „Op het westelijk oorlogsveld is niets belangrijks gebeurd; uit België en van het oostelijk oorlogstooneel valt niets te vermel den"... De Fransche militaire autoriteiten hebben wat meer woorden noodig, maar zij komen in hun communique's tot dezelfde conclusie. Wat daar het einde van moet zijn Of uitputting van een der tegenpartijen vóór de andere, of een verrassend-krachtige aanval van een der beiden, die verandering in de positie brengt. De Duitschers bijv. richten nu al hun kracht op de forten-linies in Lotharingen, zijn ze daar eenmaal door, dan heeft het Fransche leger een belangrijk steunpunt verloren en dringen de vijanden gemakkelijk in Frankrijk door, is de weg naar Parijs niet zoo heel lang. Nu zijn de vestingen en forten in de Vogezen zeer uit gebreid en buitengewoon sterk, maar het moderne Duitsche geschut heeft ook won deren gedaan in België tegenover versterkte steden als Luik en Namen. Van den anderen kant hebben de Fran schen in 't noorden, langs de Aisne, ook hun plannenzij beoogen blijkbaar een omtrekkende beweging van den Duitschen vleugel daar. Het doel daarvan zou dan zijn een aanval te doen op de Duitsche mij, bij deze koude, ergen3 buiten te gaan begraven. Dat wil ik je wel zeggen. In de club.is het nu op zijn aardigst; onze bridge avonden zijn juist goed op gang. Het zou eenvoudig zelfmoord wezen. Geen sprake van. Dat heb je hem toch zeker wel gezegd?" „Neen, dat heb ik niet!" snauwde me vrouw Mark. „Hij scheen te twijfelen of wij wel goed voor Enid waren, en verklaarde, dat hij voor niets instond; als -wij haar in ..dien gedrukten toestand lieten .blijven-. Hij gaf een wenk,' dat wij niet met haar mee behoefden te gaan." „Mijn lieve Ellen, ik voor mij zie heel goed in, dat onze pleegdochter bijna twin tig jaar is en een buitengewoon mooi meisje en ik ben geen dwaas. Als wij haar laten vertrekken met de kans, een troep jongens en meisjes van haar eigen leeftijd te ontmoeten, is het kwaad gauw geuoeg gebeurd. Dan komt er niets van een huwelijk met Herbert- Zij komt terug met een minnaar, en dan weg zijn de zestigduizend pond en wij hebben het na kijken Slechte pensions, eten uit blikjes neenJe kunt tegen den dokter zeggen wat je wilt. Ik bedank er voor, mij te laten dwarsboomen in mijn plannen, om een meisjesgril. Ik wou, dat je niet om hem gestuurd had." „Ik heb er mee gewacht, totdat de dienstboden het mii lastig maakten over haar flauwten, toen durfde ik niot langer." „Nu, wat moeten wij deen?" vroeg hij ongeduldig. „Ik heb er, toen de dokter weg was, voortdurend over zitten denken", begon zij. ,En?"- verbindingslijnen, den aanvoer van nieuwe troepen van den vijand te verhinderen, hun misschien den weg af te snijden. Dit zijn natuurlijk meer gissingen dan dat wij het welen. Duidelijk is alleen, dat in de laatste dagen meer en meer blijkt, dat de vijanden in 't Westelijk oorlogsterrëin tegen elkaar zijn opgewogen. En daar het •vredeswoord weer verklonken is, kunnen wij ons voorbereiden op oen langen strijd nog, zoo meenen sommigen. In Engel sche'' kringen spreekt men zelfs van oen „jaren"-langen oorlog, want Duitschland moet vernietigd worden! Maar... 't is ook een Engelsch blad, de „Manch. Guardian", die 'er op wijst, dat zoo'n lange oorlog in onzen t-ijd en met onze middelen feitelijk onmogelijk is. Zelfs een jaar zouden Frank rijk en Duitschland het niet uithouden. Het eerste land heeft in zeven weken reeds 200.000 a 300.000 mannen verloren in dezen oorlog, het laatste op zijn minst een half millioen. Na een jaar oorlogens zouden de landen millioenen hunner beste en krach tigste bnrgers hebben verloren. Dat zal het Fransche volk evenmin willen verdra gen als het Duitsche, ongerekend nog de economische" gevolgen, die beide volken zouden nuneeren. België. Belgische berichten. LGNDÉN. Volg en» een telegram uit Ant werpen is in den nacht van Dinsdag op Woensdag een Zeppelin gesignaleerd boven de eerste weerstandslinie in de richting van Mol] en Lierre. Toen de zoeklichten der for ten op het luchtschip werden gericht, keerde dit terug. De Belgische troepen stootten bij een operatie in een niet nader aan to duiden richting op 2500 Duitschers. Er ontstond een hevig gevecht, waarhij de Duitschers veel dooden en gewonden kregen en krijgs gevangenen verloren. De Belgische troepen waren numeriek in de minderheid, maar hun actie werd onder steund door een gepanteerden trein. Gendarmen hebben een klooster bij Borsbueh bezet, dat bewoond wordt door Duitsche nonnen, van wie er veertig wer den gevangen genomen. Zij zullen over de grenzen worden gezet. Deze maatregel werd genomen naar aan leiding van hetgeen één der vrouwen gezegd had tegen een werkster, n.I. „bidt voor den keizer, deze is een eerlijk mensch, ter wijl uw koning Albert een valschaard is en weinig achtenswaardig." Deze woorden wekten onder de bevolking hevige veront waardiging. zoodat hot klooster zou zijn vernield, indien de overheid geen afdoende maatregelen had genomen. Duitschland. Vliegeraanval op Dusseldorf. LONDEN. De correspondent van de Mor- ning Post aan de Duitsche grens zegt dat „Nu, toen dacht ik* opeens aan Mary Spode." „Wie 'is in vredesnaam Mary Spode?" vroeg hij minachtend. „Zij was hier keukenmeid, toen George Trent Emid hier bracht. Weet je niet meer? Zij is met een boer getrouwd en woont in een dorp dat Ten field heet. Zij is Enid nog dikwijls komen opzoeken. Nu is zij weduwe. Ik zou haar kunnen vragen, Enid een poosje 'bij- haar in hu"is_- té nemen." „Er zijn daar zekér een aantal jonge pachters in de buurt!" „Neen. Mary heeft dikwkijls verteld, dat haar hoeve zoo eenzaam ligt. Allemaal klei ne huisjes met yier kamers op zijn hoogst behalve het „groote huis" van het gehucht, en dat staat ledig." „Hm! Er zal wel niet andere op zitten, hè?" „Ik weet ten minste niets betere." „Gewaagd, blij ft het altijd!" „Gewaagd is natuurlijk alles!", snauwde zij, want zij had een dag van ergernis ea angst gehad, terwijl hij rustig in zijn club had. kaart gespeeld. „Zeker. Maar als zij terug komt, moeten, wij Herbert ook thuis laten komen." „Dat weet ik nog niet. Herbert, die arme jongen, is nu juist geen man, om zin in te hebben voor een jong meisjes", zuchtte zij. De heer Mark lachte cynisch. „Als zij maar een klein beetje op mij lijkt", verzekerde hij, „neemt zij den eer sten man den beste, na een maand buiten te zijn geweest-, in de omgeving die Mary Spode beschrijft. QVordt vervolgd)».

Krantenbank Zeeland

De Soldatencourant. Orgaan voor Leger en Vloot | 1914 | | pagina 1