BRILLEN ,/©e ^rillemaefteu" Luclor et Emeigo DE ZWARTE VLEK De betekenis van onze duinen De schakel ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN 8e Jaargang Nummer 429 Vrijdag 10 APRIL 1953 Drukkers-Uitgeverij: Firma SMOOR DE HULSTER - Dorpsstraat 10 - BRESKENS - leiefoon 27 - Giro 35829b Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,per kwartaal; franco per post f 1,15 Prijs der advcrtentiën 10 cent per m.m.; bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", 10 cent extra OOSTBURG ui. Behalve het dreigende gevaar ener overstroming, werd de Elizabethpolder ook bedreigd door het toenemen en overkomen van de tegenoverliggende Hoofdplaat. Hiertegen verdedigde men zich door het leggen van rijshoofden. Helaas, bij de vloed van 26 Januari 1682 geraakten de zeeweringen in zeer hachelijke toestand. De zeedijken en ook de inlaagdijken in het Westen en in het Oosten werden weggeslagen en over het land heen gespreid, alsof er nooit dijken geweest waren. Al het buitendijkse voorland werd verzwolgen terwijl ook een groot deel van de Elizabeth onder water kwam te staan. De ingelanden, moedeloos geworden onder zoveel tegenspoed, stonden in beraad de strijd te staken en hun landerijen aan de zee ten prooi te laten. Een half jaar lang werd er dan ook geen hand uitgestoken. De Zeeuwen voeren echter niet voor niets de wapenspreuk „Luctor et Emergo". Toen onze dappere voorvaderen enigs zins van de schok bekomen waren, togen ze toch weer aan het werk en na korte tijd hadden ze een groot deel van het ondergelopen land herwonnen. Een grote stimulans was de hoop dat de zee haar koers wat zou wijzigen. Toch was men er zich van bewust, dat herindijking alleen niet voldoende zou zijn. Om het herwonnen land met succes tegen de zee te verdedigen, waren kostbare verdedigingswerken nodig. Aanhoudend bleef er in het Westen en in het Oosten gevaar drei gen. Vooral aan de Oostkant nam de voortdurende inkankering zozeer toe, dat er niets anders te verwachten was dan dat op den duur ook de achter- liggende polders van Breskens, Baar- zande en Groede zouden weggenomen worden. Het was dus billijk dat deze polders mee ten strijde trokken, in hun eigen belang. Daarom wendden de ingelanden van „Oud en Jong" zich tot de Staten-Generaal met het ver zoek jaarlijks een bedrag bij te leggen van de belasting op alle eigendommen van het eiland van Cadzand (toen de watering van Cadzand, polders van Nieuwvliet, dijkages van Groede, Bres kens en Baarzande). De gedeputeerden uit de Raad van State, die elk jaar FEUILLETON 51. door NIEK VAN DER ZWAAN. Miep kwam een kwartier later, voor ze naar de kerk ging, even aanlopen. En van de oude mevrouw de Rooij, die in allerijl geroepen was - men had Aagje de avond tevoren naar huis ge zonden - hoorde ze het verpletterende bericht. Verslagen viel ze op een stoel neer: Tinie dood maar dat was verschrik kelijk Mevrouw de Rooij vertelde, zelf met tranen in de ogen, hoe het verloop was geweest. Miep luisterde en knikte een paar malen zwijgend. Ze kon het zich nog niet goed realiseren. En een innig medelijden ging van haar uit naar de man, die ze nog altijd liefhad. Was haar plicht niet, nu zijn vrouw overleden was, bij hem te zijn? Resoluut trok ze haar mantel uit en legde die over een stoel. „Is hij nog boven?" vroeg ze toon de vestingwerken in Staats-Vlaanderen kwamen inspecteren, stelden zich per soonlijk op de hoogte van de toestand der polders. Men kwam tot de con clusie dat de Hoofdplaat, destijds als een zandbank in zee liggend, de oor zaak van de inkankering was. De geul, die haar van het land scheidde, werd hoe langer hoe smaller, met het gevolg dat de stroom het water met steeds groter kracht in de geul perste, waar door de oever sterk inkankerde en ondermijnd werd. Bij een volgend bezoek van gedepu teerden van de Raad van State, hielden deze te Sluis een vergadering, om de daar aanwezige afgevaardigden van de achterliggende polders tot het verlenen van subsidie te overreden. Tevergeefs, want geen der afgevaar digden toonde zich hiertoe bereid. Zo werden dus onze ingelanden van de Elizabeth aan hun lot overgelaten. Bij een nieuwe inspectie door gedeputeer den bevonden ze de toestand zo hache lijk, dat ze lust kregen de ingelanden van achterliggende polders voor zich te ontbieden en ze tot een accoord te brengen inzake steun aan de Elizabeth polder. Op de bijeenkomst te Hulst verklaarden die van Breskens en Baar zande zich tot het geven van subsidie bereid, als ook die van Groede mee wilden werken. De Groenaren verklaar den dat ze niet wisten waartoe men hen te Hulst ontboden had en waren daarom maar gelast te luisteren naar wat de gedeputeerden hun voor te dragen hadden. In het vervolg zou deze komedie voorkomen worden door alle ingelanden vóór hun bezoek vol ledig op de hoogte te stellen, door middel van het vroegtijdig doen toe komen van afschriften van hun last brief. De ingelanden van Groede gaven te kennen dat ze geen conferentie wil den bijwonen en zich met de zaak niet wensten in te laten. Er restte maar één middel om de Groenaren gedwee te maken, het gebruiken van dwang, maar daartoe waren de Staten niet gezind. Reeds te lang was er heen en weer gepraat. September 1697 viel de lang gevreesde slag. De Elizabethpolder liep onder water. Slot volgt. loos. Mevrouw de Rooij knikte. „Ja, op haar kamer. Wil je eerst hun dochtertje niet zien?" Ze schrok. Dat was waar ookGer had een dochter. Aan het pasgeboren kind had ze in het geheel niet ge dacht. Arm ding, nu al moederloos „Waar is het?" vroeg ze. „Op de logeerkamer, in de wieg. Ze slaapt nu. Zullen we even gaan kijken? Het is zo'n schatje Zacht liepen beide vrouwen de trap op. Uit de sterfkamer kwam geen ge luid. Miep bleef staan, ongerust, om dat ze niets hoorde. Ze keek de oudere vrouw, die zich omgedraaid had, aan. Langzaam liep Miep naar de slaap kamerdeur en luisterde. En toen ze nog steeds niets hoorde, draaide ze zacht de kruk om en opende de deur. Wijnandse lag geknield voor het bed. Zijn lichaam schokte van het in tense leed, dat hij doorstond. Miep kreeg tranen in haar ogen. Ze ging naar binnen en sloot zacht de deur. Doch hij hoorde het niet. Het „Zeeuws Tijdschrift" dat be oogt de vermeerdering en verspreiding van kennis omtrent Zeeland en zijn 'bewoners, is dezer dagen uitgekomen met een speciaal watersnoodnvmmer van dubbele omvang. Wanneer men kennis neemt van de inhoud van dit fraai verzorgde nummer, kan men zich een voorstelling maken van de grote moeilijkheden waarin Zeeland verkeert. Wij laten hieronder een artikel vol gen van Ir. A. G. Wiersma, voor komende in bovengenoemd tijdschrift, getiteld Als des zomers de kinderen aan zee genieten van hun spel en de ouders eveneens hun lichamelijke en geeste lijke gezondheid herstellen door een onbezorgd verblijf aan het strand, be seffen slechts enkelen, welke betekenis de stranden en de daaraan grenzende duinen voor de veiligheid en de be woonbaarheid van het achtergelegen land hebben. Terwijl de fatale storm nog naklinkt in onze oren en de herstelwerken aan de zeewaterkeringen in volle gang zijn, doemen vele vragen op over de taak en de toestand van de stranden en duinen in ons waterstaatkundige stelsel. De zandmassa's van onze duinen en stranden zijn door de zee aangevoerd en door de wind tot heuvels gevormd. Niet alleen in oude tijden, neen, ook heden ten dage kan men plaatsen aan wijzen, waar aanwinning van zand en vorming van nieuw duin plaats heeft. Maar wispelturig als de zee is, neemt zij ook met haar golven en haar stro mingen weer op vele plaatsen mee, wat zij vroeger heeft gebracht. „Is dat nu zo erg?" zal de stedeling over enige maanden vragen, wanneer hij als zomergast vertoeft in onze bad plaatsen, die wij dan weer keurig heb ben opgeruimd en fleurig hebben aan gekleed. En in verschillende Hollandse plaatsen zal men hem dan met een glimlach kunnen antwoorden, dat er geen levensbelangen mee gemoeid zijn, Besluiteloos bleef ze staan. Wat zou ze doen? Haar hart, dat schier brak van liefde voor de man, die nu zo ruw door de diepte van het leven ge trokken werd, die geknield lag voor het doodsbed van haar, van wie hij zo innig veel gehouden had. Ze wilde hem troosten. Maar kon men iemand in zo'n groot verdriet wel woorden van troost toespreken? Kon ze hem wel helpen? Wat moest ze doen? Wat kon ze doen? Op dit ogenblik gevoelde ze zich zeldzaam hulpeloos. Haar handen, die ze zo verlangend naar hem uitgestrekt had en die ze over zijn verwarde ha ren had willen strijken, vielen slap langs haar neer. Ze besefte het; hier konden immers geen mensen troosten. Hier zouden woorden tekort schieten en armzalig klinken. Hier kon alleen God troosten. Zacht liep ze terug naar de deur, zich bewust van haar onmacht en be droefd verliet ze het vertrek. Mevrouw de Rooij, die besluiteloos was blijven staan, hoorde haar snikken en legde begrijpend een arm om het meisje. Zo doch alleen de financiële gevolgen nog een slechte nasmaak vormen. Maar anders staan de zaken voor de Zeeuwse kustvakken, waar de gulzig heid van de zee zo groot is, dat van de eertijds aanwezige duinen weinig of niets is overgebleven, waar de invloed van de golfwerking door het grote verschil tussen hoog- en laagwater he viger is en waar de krachtige getij stromen langs de oevers trekken. In tegenstelling met de Hollandse kust is daar veelal geen sprake van kilometers brede duinreeksen. Slechts één enkele duinrij vormt hier de schei ding tussen het land en de zee. Het land met zijn schilderachtige boerde rijen en vriendelijke, knusse dorpjes, die de pensiongasten zo hartelijk te goed doen; de zee met zijn levendig kleurenspel en zijn verfrissende golven. Ja, zo is het in de zomer. Maar nauwelijks is het najaar aan gebroken, of de zee en de wind wor den actief en het losse zand wordt meegevoerd uit de plaatsen, die door de bezoekers zijn kaal gelopen of om andere reden niet met kunstmatige middellen zijn afgedekt. Want niet alleen de strandhoofden en de steen- glooiingen zijn producten van mense lijke arbeid. Ook de begroeiing, zowel de helm als de duindoorns en andere beplantingen, kan slechts met mense lijke hulp tot ontwikkeling komen. En zelfs de beste begroeiing is niet bestand tegen het ruw geweld van de golven. Zo ver heeft de vijand zijn opmars voortgezet, dat hij bij zijn laatste grote aanval op enige plaatsen door de verdedigingslinie heen is ge drongen. Al zijn de bressen gedicht, het front is sterk verzwakt. Bovendien dringt voortdurend, dus ook bij kalm weer, zout water onder gronds door het duinzand heen. Als een vijfde colonne verricht het achter het zeefront zijn verwoestend werk. Lang niet altijd heeft de mens zijn zorgen over de duinen voldoende uit gestrekt. Hadden onze voorvaderen de gevaren beselt en de middelen ter be schikking gehad, dan zouden zij on getwijfeld reeds enige eeuwen geleden grote strandhoofden in zee voor West- kapelle hebben aangelegd, ons aldus de zware zorgen voor een machtige, maar uiterst kostbare steenglooiïng hebben bespaard en aan het dorp Westkapelle een behagelijke ligging achter het duin hebben verzekerd. gingen ze samen naar het vertrek, waar het kind, onbewust van de moei lijkheden en ellenden van des levens, rustig lag te slapen in haar zo met zorg door Tini in orde gemaakte wieg en in haar door liefderijke handen ver vaardigde kleertjes. „Stakkertje," prevelde ze zacht, met moeite de opnieuw opwellende tranen bedwingend. „Hoe heet ze?" vroeg Miep zacht. „Ik weet het niet," antwoordde de andere vrouw. „Ik denk dat daarover in het geheel nog niet gesproken is". Enige tijd stonden ze naar de sla pende baby te kijken. Leek ze op Tini? Of op Ger? Toen de vrouwen weer beneden waren, zei Miep resoluut: „Ik blijf. U zult wel doodop zijn; gaat U gerust naar huis, een paar uurtjes slapen". Mevrouw de Rooij, dankbaar voor deze aflossing, wees haar een paar dingen in de keuken en trok toen haar mantel aan om naar de Singel te gaan. Miep hing haar kleren aan de grote kapstok in dr 2 en daar zag ze ook de regenjas Tini hangen. Die

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1953 | | pagina 1