Vrede mei de lappen
Dl. H. I. van Mook.
STEREO-FILMS in Nederland.
Het verlaten eiland
De schakel
ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN
7e Jaargang Nummer 359
Vrijdag 7 DEC. 1@51
Drukkers-Uitgeverij: Firma SMOOR DE HULSTER - Dorpsstraat 10 - BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358296
Verschijnt iedere Vrijdag
Abonnementsprijs
f 1,per kwartaal; franco
per post f 1,15
Prijs der advertentiën
10 cent per m.m.;
bij abonnement korting
Advertenties met „brieven
onder nr. of bij ons te
bevragen", 10 cent extra
J
De New-Yorkse bladen hebben de
afgelopen week veel ophef gemaakt van
de benoeming van Dr. H. J. van Mook,
als lid van de Staf voor Technische
Bijstand der Verenigde Naties (voor in
ontwikkeling achtergebleven gebieden).
Men toont zich algemeen zeer ingeno
men met deze keuze, omdat het naar
Amerikaanse opvatting een „in kolo
niale sfeer opgegroeide" Nederlander
betreft, die het toch eens was met de
gedachte aan een zelfstandig Indonesië.
In een officieele publicatie van het
Hoofdkwartier der Verenigde Naties
worden passages aangehaald uit de door
Dr. van Mook geschreven boeken, over
de Aziatische gedachte en over de
vrijwillige medewerking van tot onaf
hankelijkheid gekomen volken. Daarbij
wordt opgemerkt, dat Dr. van Mook,
die als voormalig Gouverneur-Generaal
van Ned. Indie, verantwoordelijk was
voor het welzijn van 70 millioen men
sen thans in hoogste instantie een grote
mate van zeggenschap heeft gekregen
over twee-derde van de bevolking der
wereld.
Op vragen van journalisten over be
paalde plannen, wenste de heer van
Mook niet in te gaan, doch hij vertelde
dat hij een groots ontwerp gemaakt
had, waarvan voorlopig alleen de hoofd
zaken uitvoerbaar zouden zijn. Het
omvat de ontwikkeling van 6; landen,
in Zuid-Amerika, Afrika, Azië en
Europa, die voor technische bijstand
in aanmerking komen.
De werkkamer van Dr. van Mook
is gelegen op de 25ste verdieping van
het nieuwe hoofdkwartier der V.N. te
New-York, en vanuit zijn raam heeft
hij een prachtig uitzicht over de hele
stad aan de Hudson. Zijn vrouw, zoon
en dochter, hebben er de voorkeur aan
geveven, de eerste tijd nog in Neder
land te blijven wonen. Cor van Mook,
de zoon, heeft onlangs zijn bul gehaald
aan de Technische Hogeschool van
Massachusetts, U.S.A.; hij vervult thans
zijn dienstplicht bij de Koninklijke
Nederlandse Marine.
(J. P. de Klerk).
Zoals men weet, zijn er de laatste
jaren goede vorderingen gemaakt met
de ontwikkeling van het merkwaardige
procédé der z.g. drie-dimensionale
kleurenfilms. Op het „Festival of
Britain" werden een viertal van deze
films vertoond, die deel uitmaakten van
een Canadese inzending, die binnenkort
naar Nederland komt. Ze zullen dan
ingelast worden in de programma's van
enige grote bioscopen, waarvoor de be
zoekers een speciale bril uitgereikt
zullen krijgen. De totale vertoningsduur
van het viertal bedraagt circa 45 minu
ten. De eerste twee, van de hand van
de Canadese cineast Norman MacLaren,
zijn abstract, de derde geeft een
instructieve uiteenzetting over het
principe der stereofilms, de vierde
handelt over de rivier de Theems.
(J. P. de K.)
door Luteijn.
Slot.
Zouden zij worden gezien? De red
ding zó nabij en toch in twijfel. Men
was vier en twintig uur langer in 't
leven gebleven, maar die laatste vier
en twintig uur hadden het dan ook
gedaan. Men was aan zichzelven gaan
twijfelen. Was het een droom met een
„happy ending"? Of was de nacht
werkelijkheid geweest en gloorde daar
werkelijk de zon? In die vier en twintig
uren hadden wind en deining opnieuw
vrij spel met de vlotten gehad. Nog
meer verspreid dan de vorige dag,
zwalkten ze daar op de baren. In
groepjes hier en groepjes daar; ook
nog wat „enkelingen". Er waren nog
vlotten bezet, maar de meeste waren
toch al leeg en verlaten.
Van het wrakhout, de laatste resten
van de in het begin dezer eeuw in
Groot-Brittannië gebouwde trotse
Oceaner, eens voorbestemd geweest
voor het vervoer van lading van Albion
naar elders, van werelddeel naar wereld
deel in tijden van oorlog en vree, van
de veteraan der Britse koopvaardij, die
reeds in wereldoorlog No. 1 de titanen
strijd mee had gestreden, was geen
spaan meer te zien.
Als Engelsman geboren, als naam
loze Jap verloren. Het kon niet erger!
Sic transit gloria mundi.
De gun-boat verdwijnt.
De gun-boat begon zich te verplaat
sen. Of de commandant zich, toen het
nog donker was, veilig genoeg voelde
ten opzichte van een eventueel nog
aanwezige onderzeeër, dan wel of het
fantastische verhaal, dat te Padang de
ronde deed - al zou de duikbootkapitein
aan de twee convooischeepjes radio
grafisch de veilige overtocht van de
geredden hebben gegarandeerd - op
waarheid berustte, dit is een vraag,
welke nu nog maar alleen van belang
zou kunnen zijn voor de beoordeling
van de Japanner als oorlogsmisdadiger.
Vast staat in elk geval, dat de Japanse
commandant niet bepaald zijn best
heeft gedaan om als onbaatzuchtige
redder een goed figuur te slaan. Dit
zal de lezer uit hetgeen zoëven reeds
in het licht werd gesteld trouwens ook
niet zijn ontgaan. Het laten schieten
van voorbij gedreven nog bemande
vlotten, het stevenen bijna uitsluitend
op de rode bollen en dan het terug
werpen in het water van nog niet
overleden menselijke wezens
Nu de vlaggetjes waren opgeruimd,
nu er aan boord geen plaatsen meer
voor zijn landgenoten gereserveerd
behoefden te worden, nu kreeg de
commandant een „fair chance" om zich
als mens en als marineman te rehabi
literen. Maar of hij die kans benut
heeft?
De eenzamen op vlotten werden to
taal genegeerdalleen voor minstens
10 personen werd door de boot „bij
gedraaid". Er bevonden zich zowaar
nog 4 Jappen op het water. Zij waren
tevoren niet opgemerkt geworden, om
dat zij geen vlag meer bij zich hadden.
Tot zes uur namiddag werd het
„reddingswerk" voortgezet. Veel tijd
ging verloren met opsporen en varen;
de vlotten waren immers al zeer ver
van elkander geraakt. En toen de po
gingen waren gestaakt, waren er onge
veer 250 schipbreukelingen aan dek:
rond 150 krijgsgevangenen en 100 In
donesiërs. Full speed werd weer koers
naar het Noorden gezet, de gehele
nacht door. Men kon niet meer, men
was op; de ogen vielen toe, maar in
slapen was verboden op straffe des
doodsMen was gedwongen om wak
ker te blijven, om niet over boord
te worden gezet. Er waren, er, die 50
uren in het water hadden gelegen, die
geen voet meer konden verzetten, ja,
die de kracht niet meer hadden om
te zitten, het hoofd van het dek te
lichten of zelfs maar de arm te hef
fen. Zo uitgeput waren de mannen,
dat - als ze toch eenmaal ingeslapen
waren - ze met geen mogelijkheid meer
wakker waren te krijgen. En dan wa
ren ze weg, want de commandant
wenste geen „lijken" en wie niet wak
ker was te porren, werd „overleden"
verklaard en ging dan maar over de
reling. Drie en twintig nog levende
menselijke massa's volgden deze weg,
van wie 18 Javanen. Om elkander uit
de slaap te houden en te helpen ran
selde de een de ander maar af; de
enige manier nog voor waken. Zo liep
men om beurten „ranselwacht
En na deze verschrikking kwam de
volgende morgen negen uur de haven
van Padang in zicht, waar aan een
steiger werd gemeerd. Wezenloos, ver
suft en verstijfd werden de drenkelin
gen in een goedang „gelost". Daar
kregen zij wat pap en te drinken,
maar zij reageerden niet meer; het
lichaam was er niet meer ontvankelijk
voor.
Op-sterven-na-dood werden zij - we
gens gebrek aan transportmiddelen -
eerst tegen de middag overgebracht;
niet naar het hospitaal, waarin zij
hoorden, wel neen, naar de gevange
nis Om ook daar te sterven, op een
enkeling na.
Het slot-appèl noteerde als oogst
der twee Japanse boten
rond 680 krijgsgevangenen
en pl.m. 200 koelies.
Totaal: 880 van de 6500 mannen,
die vijf dagen tevoren Java hadden
verlaten.
o
Ziedaar het relaas van een oogge
tuige van een koelbloedige moord
door de Jappen op duizenden en dui
zenden weerloze gevangenen op een
ten dode gedoemd schip.
Ik wil hierbij nog opmerken dat ik
indertijd heb vernomen dat hier van
een Amerikaanse onderzeeër nimmer
sprake is geweest, doch dat het een
Japanse onderzeeër zou zijn geweest,
die dat oud-roest schip met zijn dui
zenden gevangenen opzettelijk heeft
doen zinken. Dat oud-roest kon toch
niet meer dienen en van de gevange
nen was men af.
En deze duizenden doden vormen
nog maar een gering percentage van
het totaal aantal slachtoffers - even
eens v/eerloze gevangenen - dat in
ons voormalig Nederlands-Indië ten
prooi is gevallen aan het sadisme van
de Jappen. En nu vrede met die Jap
pen Diezelfde Jappen wederom gaan
behandelen als een bevriende natie
„Nooit," zullen de nabestaanden van
de slachtoffers van de Japanse terreur
FEUILLETON
35) door P. DE VRIES.
Geleidelijk aan brak de dag door.
Mistroostig stak Kees de zaklamp, die
hij zeker nu al anderhalf uur in zijn
hand had gehouden, in een der zak
ken. Die was niet meer nodig. Wel
dra zou hij de „Snow-flake" zelf kun
nen zien. Misschien was Whiteheaven
wei van plan veranderd en zou men
bij daglicht de baai invaren. Of had
Bream bezwaren tegen de nachtelijke
tocht. Die was toch zo zuinig op het
jacht
Onafgebroken tuurde Kees naar zee.
Hij was nu een eindje verder gegaan,
zodat hij het voile zicht had op de
open zee. Er hing een lichte ochtend
nevel over het water, die echter wel
spoedig zou optrekken, zodra de zon
wat sterker werd.
Kees op zijn horloge: half zes. Hij
zag nu de weerschijn van de zon
reeds in het zeewater. De nevel trok
ineens weg. Gespannen keek hij naar
het witte jacht en op een gegeven
ogenblik kon hij een kreet van te
leurstelling niet onderdrukken. Want
zover zijn oog reikte, was er niets te
zien van iets, wat ook maar enigszins
op de „Snow-flake" leek. Ongetwijfeld
was het jacht weggevaren. In ieder
geval, hij zag voor zich niets dan wa
ter en lucht. De „Snow-flake" was
verdwenen.
HOOFDSTUK XXIV.
„Nou breekt m'n klomp," mompelde
Kees, die er niets van begreep. Auto
matisch diepte hij uit een zijner zak
ken een pakje sigaretten op en stak
er een op. Wat kan daar nu de oor
zaak van zijn, dacht hij.
Na een poosje drong even het kod
dige van de situatie tot hem door.
„Daar sta je nu Kees," zei hij tot
zichzelf, „moederziel alleen op een
verlaten eiland, meer dan twintigdui
zend kilometer van huis. Meteen beetje
eten, hoogstens genoeg voor een paar
dagen, bij je. Als een moderne Robin
son Crusoë. En wie weet huizen er
hier nog een aantal ongure lieden, die
niet erg gesticht zullen zijn over je
aanwezigheid Keesje. Het zal dus zaak
zijn, aangenomen dat je niet alleen
bent op Saint George, om terdege uit
te kijken".
Meteen draaide hij zich om en keek
het land in. De strook strand was
misschien vijftig meter breed. En ver
derop was bos. Nog verder enkele
bergen, ook al dicht begroeid.
Kom, hij moest maar niet op deze
open vlakte blijven staan. Security
first. Daar bij die inham was het on
getwijfeld veiliger.
Op een klein heuveltje, nabij de
oever, ging hij zitten en dacht na. Er
moet natuurlijk een gegronde reden
zijn geweest voor Bream om weg te
varen. Maar waarheen? En waarom
was men niet naar Saint George ge
komen? Wat drommel, het was toch
geen manier van doen om hem zo
maar alleen op dit verwenste eiland
te laten.
Hij smeet het eindje sigaret in het
water en steunde met zijn hoofd op
zijn handen. En toen kwam een klein
duiveltje hem porren.
„Ze hebben je in de steek gelaten,
Kees! Die komen niet meer naar Saint
George. Ze wilden je kwijt. Wellicht
heeft een van de heren een oogje op
Josien. Misschien Bream zelf wel. Ze
zullen gezegd hebben: Die Hollander
wilde immers naar Saint George, wel
nu, hij is er. Wij hebben er verder
niets meer mee te maken
Stel je voor, dat dit waar was
Och, welnee, dat is toch onzin. White
heaven was een fijne vent, die hem
zeker niet in de steek zou laten. Maar
wat drommel, waarom was men dan
toch weggevaren? Hij kon er geen touw
aan vastknopen. Jammer eigenlijk, dat
hij geen kijker bij zich had. Anders
kon hij met zo'n ding het jacht wel
licht nog zien.
Hij keek eens naar een der berg
toppen. Wacht eens, hij had immers
voorlopig toch de tijd? Wat belette
hem, om een dier toppen te beklim
men? Dan had hij zeker een beter
vergezicht. Mogelijk zou hij dan de
„Snow-flake" kunnen zien. Vooruit, hij
deed het. Hij was immers behoorlijk