Vrede mei de lappen DE HELPENDE HAND Het verlaten eiland De schakel ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN 7e Jaargang Nummer 356 Vrijdag 16 NOV. 1951 Drukkers-Uitgeverij: Firma SMOOR <X DE HULSTER - Dorpsstraat 10 - BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358296 Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,per kwartaal; franco per post f 1,15 Prijs der advertentiën 10 cent per m.m.; bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", 10 cent extra Onder de vele mooie spreekwoorden en zegswijzen, die onze Nederlandse taal rijk is, komt voor„Iemand de helpende hand reiken". Dat dit gezegde natuurlijk ook in andere landen van toepassing kan zijn, bewijst b.v. de foto, die wij hierbij publiceren. Enige tijd geleden is ze gemaakt, in de ha ven van Pusan (Zuid-Korea), toen het eerste schip aankwam met een zending hulpgoederen uit Griekenland. Een ge schenk van het Griekse volk, dat zelf zozeer heeft geleden onder de com munistische terreur, en dat, met veel steun van het Marshallplan nog maar nauwelijks is hersteld. De Koreaanse Minister van Gezond heid, Han Yunt Oh (rechts), schudt een beetje verlegen de hand van de Griekse veldprediker, die de goederen officieel kwam overdragen. Misschien is het, symbolisch wel zo'n ontmoeting tussen Oost en West, waar veel goeds uit kan voortkomen; kostbare dingen als waardering, vriendschap en samen werking, waar de hele wereld een per manente vraag naar heeft J. P. de Klerk. door Luteijn. IV. Een bekende N.S.B.-er sprak luide schande, dat de krijgsgevangenen door eigen bondgenoten „naar de kelder werden gestuurd". Vergetend of mis schien ook niet vergetend, dat die bondgenoten, zelfs indien zij door hun voortreffelijke spionnagedienst geweten hadden dat hun eigen krijgsgevangenen zich aan boord van het Japanse schip bevonden, niet anders hadden kunnen doen dan hen meedogenloos te tor pederen. Immers, zouden zij vijandelijke FEUILLETON 3») door P. DE VRIES. „Wel, als we nu eens op een be hoorlijke afstand van Saint George blijven, tot het donker is," vervolgde Whiteheaven „en er dan op halve kracht naar toe varen, tot bijvoorbeeld een mijl. We kunnen dan een der bo ten uitzetten en naar het eiland varen. Als we dan een der stuurlieden mee nemen, kunnen we op onderzoek uit gaan naar een baai of iets dergelijks. Hebben we die gevonden, dan kunnen we teruggaan en met de „Snow-flake" naar die baai varen". „En als er geen baai is?" vroeg de kapitein. „Wel, dan zal de „Snow-flake" uit de gezichtskring van het eiland moe ten blijven, althans overdag en zullen des nachts dichterbij kunnen komen, net zo lang, tot we een veilige schuil plaats hebben gevonden". Bream snoof eens. „Ik houd niet erg schepen - waarvan zij overtuigd waren dat deze bevriende krijgsgevangenen vervoerden - ongemoeid passeren laten, dan zouden zij met die gedragslijn de vijand de gelegenheid openen tot elk vervoer van contrabande, van oorlogs- materiêel en van troepen, „gedekt" door krijgsgevangenen! De N.S.B.-er is verdronken. Deze levendige discussies onder zo tragische omstandigheden worden hier gereleveerd, om een indruk te geven van de oorspronkelijke kalmte onder de getorpedeerden, zolang het schip nog geen neiging tot zinken vertoonde, zolang het gelijklastig - dus volmaakt horizontaal - op het water dreef. Men merkte daardoor niet, dat de boot van die geheimzinnigheid en wat dat verhaal betreft over eventuele „Ger mans" op dat eiland ik geloof er niet veel van. Maar ja, U bent belast met de leiding, dus U moet maar be slissen". „Welnu," zei Whiteheaven tenslotte op vaste toon, „dan varen we verder, tot het eiland met de kijker zichtbaar is en dan blijven we liggen tot de avond. Daarna gaan we verder en zullen met een der bootjes wel eens een eerste onderzoek gaan instellen". Om half één wees de eerste stuur man, die met zijn kijker onafgebroken naar voren had getuurd, Whiteheaven op een smalle strook land, die heel even zichtbaar was. „Saint George," zei hij ter verduidelijking. „Dan moeten we maar stoppen," besliste deze. De telegraaf rinkelde en even later kwamen de motoren tot rust. Tot grote verwondering van Josien, die juist in de salon aan het dekken was. Whiteheaven kwam binnen en het meisje keek hem vragend aan. „Hebben we weer pech?" vroeg ze. langzaam dieper kwam te liggen en men vertrouwde op de waterdichte schotten, 'n Oeroud geborgen wrak, door de Jappen opnieuw in de vaart gebracht; 'n doorgeroest casco - waarin men om zo te zeggen met de vinger een gat kon stoten - en dan blijven drijven op goedwerkende waterdichte schotten 1 Welk een utopie! Zelfs toen de machines waren afge zet, toen stoom werd afgeblazen, toen de sirenen loeiden als zong het schip zijn zwanenzang, zelfs toen bewaarde men nog zijn kalmte. Er werd begon nen met de vlotten over boord te zet ten, velen begonnen zich te ontkleden en zich van alles te ontdoen wat het zwemmen belemmeren kon. Uit het ruim waarin de tweede torpedo was ontploft, klonken echter reeds de angst kreten van de eerste gewonden, die in het stijgende water dreigden te ver stikken. De ongedeerden trachtten hen te helpen, aan de doden viel niets meer te redden. Niet zodra begon het schip „elevatie" te krijgen, of een paniek brak los. Eerst in het ruim, waar de één de ander met stukken hout en ijzer neer sloeg om het eerste boven te kunnen zijn; later ook aan dek, maar dat was in minimum van tijd leeg en verlaten. In het wilde weg was men aan stuur boord en aan bakboord over de ver schansing heen gesprongen, geen acht slaand op het gevaar van de later op hen neerkomende vlotten. Zo zijn er tallozen omgekomen, nog vóór zij de reeds drijvende vlotten hadden bereikt. Van de Japanners was aan dek niet één meer te bekennen; zij waren naar de brug gesneld om zich in de sloepen te begeven en trokken zich van de ge vangenen plotseling niets meer aan. De geboeide in het cachot werd ver geten Op de vlotten. Vanaf de vlotten was waar te ne men, hoe hoog de neus van de ziel togende reus zich reeds boven water had verheven. Aan stuurboord, ter hoogte van de voormast, was het gat te zien van de eerste inslag: een groot driehoekig gat, met een doorsnee van naar schatting 7 meter. De inslag bij het achterschip, dat reeds zo diep in het water stak, dat de campagne niet meer was te zien, bleef uiteraard voor het oog verborgen. Langzaam maar onweerstaanbaar vergrootte zich de elevatie. Het voordek van het „drie- eilanden"-schip werd over de brug heen beter zichtbaar en de duizenden koe lies stonden daar, als waren zij ver steend of met de voeten aan het dek genageld. Uit onervarenheid niet we tend wat hun te doen stond, toen ook Hij schudde ontkennend het hoofd. Gelijktijdig kwam Kees binnen en deze keek de ingenieur slechts vragend aan. Whiteheaven begreep hem en knikte slechts, waarna Kees weer wegliep, naar de brug. Josien keek van de een naar de an der en begreep er niets van. White heaven lachte en klopte haar gemoede lijk op de schouder. „Jullie Hollanders zijn er immers voor bekend, dat jullie zoveel geduld hebben, nietwaar? Wel nu, dan zeg ik nu: geduld, meisje, vanavond of morgen zul je wel meer horen". „Naderen we Saint George?" vroeg ze. „Naderen?" antwoordde de inge nieur lachend, terwijl hij een sigaret aanstak, „we zijn er al vlakbij. Mis schien gaan we morgen wel aan land". „Morgen? Waarom morgen pas? Waarom vandaag niet?" „Omdat er omstandigheden kunnen zijn, waarvan kleine meisjes nog geen verstand hebben, miss," zei hij, terwijl hij aan de radioknop draaide, in de hoop een stukje muziek te kunnen het voorschip nog laag op het water lag, toen een sprong in zee hun nog wellicht het leven had gered, wachtten de arme drommels in Oosters fatalisme slechts op de dingen, die komen zou den. Want toen de boeg zich eenmaal torenhoog boven het wateroppervlak verheven had, was de kans op redding verkeken. In stomme verbazing hadden de stakkerds naar het strijken van de twee sloepen staan kijken. Interessant hadden zij het klaarblijkelijk gevonden, dat de stuurboordsloep tengevolge van het haperen van het takelwerk bijna rechtstandig in zee terecht kwam, met de zich daarin bevindende Jappen. Het is wel nauwelijks nodig speciaal te melden, dat de beide sloepen uitslui tend door de Japs werden bezet. Terwijl bij de koelies verbluftheid of berusting een paniek voorkomen had, klonken uit het achterruim hulpgeroep en angstgeschreeuw van mannen, die er zich bewust van werden, gedoemd te zijn met het schip ten onder te zullen gaan. Eensklaps een doffe, doch hevige dreun het springen van de ketels door het binnengedrongen water. De stoom-aflaat staakte, de sirenen verstomden als bij toverslag en het werd stil. Toen klonk er gezang het Wilhelmusdaarna het Lied der Ambonezen A-m-b-o-nH-a-r-o-e- k-o-eS-a-p-a-r-o-e-a Door de wind gedragen tot op grote afstand hoorbaar. Vergetend eigen doodsgevaar, lagen zij - die reeds aan vlotten hangend op het water deinden - te luisteren met koude rillingen langs de rug bij wat zij hoorden en wat zij zagen. Het ging door merg en been. Het zinkende schip kwam steeds meer overeind. In zijn grauwe kleur stak het sterk af tegen de achtergrond van lucht en water en zijn silhouet scheen als in een lijst ge vat van een regenboog, van horizon tot horizon, zo breed en schoon, als het verschijnsel zich maar zelden kan voor doen. Het was alsof de hemelpoort zich had geopend en het was moeilijk zichzelve toe te geven, dat men de vol trekking ener werkelijkheid aanschouwde en niet in een cinema-theater zat. Plotseling wees het schip met zijn neus loodrecht ten hemel; de koelies op het dek stortten als afgeschudde mieren op het front van de brug neer en met donderend geraas gleed de oude afgeleefde Oceaner in de zwarte diepte weg, levenden en doden met zich voerend. Als door een magne tische kracht aangetrokken, dreven en kele vlotten, de spartelende en zwem mende enkelingen, het wrakhout, kort om alles wat zich nog niet ver genoeg van het gezonken schip bevond om vrij van de zuiging te kunnen blijven, met grote vaart concentrisch naar de plaats, vinden. Josien keek hem verontwaardigd aan en schudde met haar hoofd, alsof ze wilde zeggen: Hoor hem eens! Maar Whiteheaven zag het niet, want hij bepaalde al zijn aandacht bij het toestel. Op de brug gaf de eerste stuurman bereidwillig even zijn kijker aan Kees en deze zag op zijn beurt de smalle strook land. „Hoe ver zijn we er nog vandaan?" vroeg hij. De officier haalde zijn schouders op. „Drie, vier uur varen, op volle kracht," antwoordde hij. Kees gaf de kijker terug en leunde gemakkelijk tegen het glas van de zij kant van de brug. „Laten we eens een ogenblik aannemen, dat er mensen zijn op dat eiland. En dat ze eveneens in het bezit zijn van een sterke kijker. Kunnen ze ons dan zien?" De stuurman lachte. „Natuurlijk," antwoordde hij, „dat wil zeggen: ons natuurlijk niet, wel het schip. Maar dat betekent niets. Ze zullen wel eens meer schepen zien. We bevinden ons

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1951 | | pagina 1