CORSETTEN
25 Juni.
De Groningers weten van volhouden.
DE ZONDEN DER VADEREN.
De schakel
ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN
6e Jaargang Nummer 285
Vrijdag 30 JUNI 1950
Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR DE HULSTER - Boulevard 120 - BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358297
Verschijnt iedere Vrijdag
Abonnementsprijs
f 1,— per kwartaalfranco
per post f 1,15
Prijs der advertentiën
7 cent per m.m.
bij abonnement korting
Advertenties met „brieven
onder nr. of bij ons te
bevragen", 10 cent extra
V.
Het is vandaag Zondag 25 Juni. Wel
Zondag, maar geen zonnige dag. Grijze
luchten en af en toe dikke regenslierten;
kortom een sombere dag voor de tijd
van het jaar. Een dag om thuis te
blijven en naar de radio te luisteren,
maar deze draaien we ook weer even
vlug af omdat de omroeper van de
nieuwsberichten ons vergast op het
nieuws van het uitbreken van een oor
log tussen Noord- en Zuid Korea in
de nacht van 24 op 25 Juni. 't Is ge
lukkig voor ons ver van huis en boven
dien nog maar een binnenlandse aange
legenheid, waaraan dus nog geen inter
nationale atoom- of waterstofbommen
te pas komen. Overigens ook al geen
nieuws om de somberheid op deze
donkere Zondagmorgen te verdrijven.
En onwillekeurig, ja tegen mijn wil,
gaan mijn gedachten terug naar een
vroegere 25ste Juni, n.l. 25 Juni van
het jaar 1942. Rustig en genoegelijk
zat ik des morgens van die dag om
zes uur bij een kop koffie te ontwaken
of ontdooien, wanneer van dat laatste
in Batavia ooit sprake zou kunnen zijn.
In elk geval, ik volgde op dat moment
de reeds uit een grijs verleden afstam
mende gewoonte in Nederlands-Indië
van met een kop heerlijke koffie wak
ker te worden, met de eveneens daar
bij gebruikelijke meditatie, voordat de
mens des morgens aan zijn werk be
gint. In mijn rustige overpeinzingen
werd ik evenwel die morgen wreed ge
stoord door de komst van twee Indo
nesische politieagenten, die me gelast
ten mede te gaan naar het hoofdbu
reau van politie. Een koffer met kleren,
scheergerei enz. mocht ik meenemen,
want ik moest worden ondergebracht
in een interneringskamp., evenals alle
overige Europese medeburgers. Mijn
kofïer stond reeds klaar, want ik had
die internering reeds dagen te voren
verwacht. De Europeaan moest achter
prikkeldraad, moest verdwijnen, omdat
er anders geen succes te verwachten
viel van een Japanse invloed op de
Indonesiërs. En zo vertrok ook ik,
evenals duizenden, tienduizenden ande
ren in Indië, uit de gezichtskring van
de toen nog zeer pro-Nederlandse
Indonesiërs. Mijn vrouw deed me uit
geleide tot aan het hoofdbureau van
politie. Bij het afscheid sprak ik de
gehuichelde gedachte uit, dat ik over
een paar weken wel weer terug zou
zijn en haar laatste woorden waren
„Hou jij je maar goed; ik sla me er wel
doorheen". Dat waren vóór mij inder
daad haar laatste woorden; ik heb me
er doorheen kunnen slaan of zo je wilt,
ik heb me met vallen en opstaan goed
FEUILLETON
5°) door PEDLER.
„Neen zeker niet," antwoordde
Mortimer de uitgestrekte hand negerend.
Hij vestigde zijn ogen met een kwaad
aardige blik op Jem. „Is u hier op
invitatie van mij of die van mijn
vrouw? Je ziet zo'n kleinigheid licht
over het hoofd".
„ik vrees, dat ik alleen maar een
toevallig bezoeker ben," zei Jem, die
hoopte de zaak daarvoor voor Carol
gemakkelijker te maken. Doch ze had
nu haar zelfbeheersing teruggekregen
en tegelijkertijd de moed, waarmee ze
nu en dan haar man durfde tarten en
ze weigerde de aangeboden kans aan
te grijpen.
„Mr. Beresford is hier op mijn uit
nodiging," zei ze met zekere waardig
heid.
Sir Francis knipte even met de ogen.
„In dat geval, lieve, moet ik je ver
zoeken, in het vervolg je invitaties niet
x. .C
.0
o°
MEDISCHE
Langestraat 38 a
OOSTBURG
kunnen houden, doch zij heeft er zich
niet doorheen kunnen slaan. Na bijna
drie jaar van strijd, alleen tegen het
noodlot, moest zij in April 1945, dus
vier maanden voor de capitulatie van
de Japanners, het onderspit delven en
ondergaan, evenals mijn tweede zoon
moest doen op 11 Augustus 1945, twee
dagen voor de capitulatie, na 3V2 jaar
krijgsgevangenschap, als slaaf van de
Jappen in de kolenmijnen nabij Palem-
bang.
Van het hoofdbureau van politie
werden we in vrachtauto's van de
Reinigingsdienst vervoerd naar het aan
de zuidrand van Batavia gelegen ADEK-
gebouw, een ex-logeergelegenheid van
contract-koelies, die vroeger van Java
naar Deli gingen. We deden opgewekt
op die auto, om ons groot te houden
natuurlijk, maar inwendig voelden we
ons toch maar klein. Bij aankomst van
onze auto was de getraliede poort ge
sloten en daarom zongen we„In
naam van Oranje, doe open die poort".
De poort werd inderdaad geopend, niet
om ons gezang natuurlijk, en zo reden
we onze nieuwe verblijfplaats binnen.
Toen er ruim duizend binnen waren,
moesten we en-bloc aantreden. Eerst
werden opgeroepen de mannen van
boven de zestig jaar en deze werden
onmiddellijk naar huis gestuurd. Vele
verheugde gezichten onder die naar
Indische maatstaf, reeds als oudjes te
bestempelen mannen. Hun vrijheid is
evenwel niet van langen duur geweest,
want enkele maanden later werden zij
wederom geïnterneerd en weldra telde
ons kamp ook mannen van zeventig
tot tachtig jaar. Als tweede groep
moesten naar voren komen alle Joden.
Deze met een blij gezicht en veel
lawaai naar voren, omdat ze dachten
als Oosters volk te zullen worden be
schouwd en niet als Europeanen. Dat
was immers een maand te voren ook
gebeurd; toen moesten de Europeanen
honderd vijftig gulden betalen voor een
verplicht persoonsbewijs en de Joden
kregen dat bewijs voor tachtig gulden,
omdat ze tot de Oosterlingen werden
gerekend. Doch in het kamp was geen
sprake van bevoorrechting. De Joden
werden bij elkaar gestopt op de manier
van de Duitsers en zij kregen het slecht
ste blok in ons kamp toegewezen. Na
de Joden moesten de overigen in groe
pen van ongeveer vijftig man naar
voren komen om ingedeeld te worden.
Daarbij moest je je naam en voorna-
tot Jan en alleman uit te strekken".
Carol werd vuurrood.
„Wil je er op het ogenblik als je
blieft aan denken, dat Mr. Beresford
onze gast is," rei ze snel.
Haar man glimlachte onaangenaam.
„Jouw gast, beste Carol, niet de
mijne. Daar is een groot verschil in,"
zei hij zoetsappig.
„Het spijt me, dat mijn aanwezig
heid zo onwelkom is begon Be
resford stijfjes.
„Dat is het ware woord, zeer onwel
kom," bevestigde Sir Francis. „Het zou
me aangenaam zijn, als u zich dat
voortaan wilde herinneren".
Jems ogen schoten vuur. Hij had
onbewust zijn rechter vuist gebald en
Carol begreep, dat zijn zelfbeheersing
hem verliet. Nog één of twee steken
van Sir Francis' vergiftige tong en hij
zou door het dolle heen zijn, de leef
tijd van de ander vergeten en hem
neerslaan. Vliegensvlug zag ze de ge
volgen, die een daad van geweld hier,
tussen haar man en de man die ze
lief had, zou hebben - het moeras van
ellende en schandaal dat er uit zou
men opgeven aan de met de inschrijving
belaste Indonesiërs. Toen ik opgaf Izaak
Abraham te heten kreeg ik een uit
brander, omdat ik niet met de Joden
naar voren was gekomen. Gelukkig zat
er een Christen-Menadonees onder die
inschrijvers, die wist dat er ook vele
niet-Joden een naam uit het Oude
Testament hadden, vooral onder de
Christenen in Menado en op Ambon.
En zo bleef ik dus Christen. We moch
ten zelf ons verblijf uitkiezen uit de
vele grotere en kleinere zalen en spoe
dig zaten we dan ook met ons tienen
in een kamertje van drie bij vier meter.
We hadden elkaar zo wat uitgezocht
wat leeftijd en ontwikkeling betreft,
om tenminste in dat opzicht vele
moeilijkheden of onaangenaamheden te
voorkomen. We moesten ons eetgerei
gaan uitzoeken. Veel bijzonders was
het niet; een ijzeren bord waar gewoon
lijk een hond uit eet, een ijzeren kop
om uit te drinken en een lepel, ook
van ijzer, die eigenlijk meer overeen
komst vertoonde met een schoenlepel.
Voor ons, toen nog verwende mensen
kinderen, was deze uitzet bepaald niet
luxueus te achten, doch vergeleken met
onze volgende kampen was dit servies
nog overdadig te noemen. In volgende
kampen kregen we niets en dus dron
ken en aten we daar de eerste dagen
uit onze helmhoed, totdat we een blikje
en een stuk gaspijp hadden gevonden,
waaruit we met een kei als hamer, een
mok en een lepel vervaardigden. Toen
hadden we ook geen kleren meer en
lange haren, baarden en snorren; het
stenen tijdperk.
Doch daar waren we in A.D.E.K.,
ons eerste kamp, nog niet aan toe.
Toch sliepen we ook daar de eerste
nacht reeds op de stenen, zonder
hoofdkussen en ook zonder muskieten
gaas. Ik herinner me het opstaan de
eerste morgen nog; als oude paarden
kropen wij - mannen tussen 50 en 60
jaar - overeind, als geradbraakt. We
voelden ons niet meer geschikt voor
kamperen en het „hoe lang nog" was
niet van de lucht. Gelukkig, een mens
went gauw, ook aan een stenen bed,
ook aan ontelbare muskieten. Zelfs aan
millioenen wandluizen en kleerluizen,
maar die kwamen pas het tweede jaar.
Een mens went ook aan honger,0 aan
het zien sterven, ja aan alles. Van de
tien mensen waarmede ik in ons eerste
kamp als kamergenoten de internering
begon, bleven er twee over. Maar zo
voortkomen. Jem zou, als hij gekal
meerd was, zichzelf nooit de bittere
gevolgen van één zo'n moment van
woede vergeven.
Ze wendde zich snel tot hem „Ga
weg, Jem," zei ze dringend. „Ga
direct".
Doch hij bleef koppig staan. Hij
werd niet gauw driftig, maar als zijn
drift eenmaal was opgewekt, ziedde hij.
„Ik kan niet," antwoordde hij met
heese stem. „Ik kan je zo niet achter
laten".
„U vergeeft me de opmerking," viel
Sir Francis hem op zijn zoetsappigste
toon in de rede, alsof hii een opmer
king over het weer maakte, „maar ik
kan me geen geschikter persoon voor
stellen waarbij men een vrouw kan
achter laten, dan haar eigen echtge
noot".
Noch Beresford, noch Carol namen
de minste notitie van deze hatelijkheid.
Ze hadden alleen oog voor elkaar.
„Toe, Jem, ga nu," herhaalde ze.
„Wil je het?"
„Ja, ik wil het".
Langzaam ontspande zijn vuist en
ver waren we toen nog lang niet. Eerst
zouden er nog hoge golven van el
lende, van honger en mishandeling
over ons heen gaan. Maar daarover
wel eens op een erg sombere dag,
want nu is de zon op deze 25ste Juni
toch nog gaan schijnen en de wereld
om me heen is daardoor zo mooi ge
worden, dat ik mijn onderwerp thans
gaarne afbreek. L.
Prachtig voorbeeld van
industrialisatie.
De Commissaris der provincie zei het zo
treffend, tijdens het bezoek van het Koninklijk
Paar aan Groningen.
„Majesteit, men is hier hard aan het werk,
om zijn aandeel te dragen in de wederop
bouw van onze zo zwaar getroffen nationale
welvaart. Het ver verwijderd liggen van de
provincie Groningen van het centrum des
lands, heeft voor het economische en cultu-
tele leven zijn bezwaren, doch ik beschouw
het als een voordeel van deze excentrische
ligging, dat het eigen karakter wordt be
waard, en dat de Groningers wat minder
gauw uit hun evenwicht zijn geslagen, dan
elders misschien wel het geval is".
Dan wenden we de blik naar Hoogezand,
een plaats die op nauwelijks enige bekend
heid in de rest van Nederland kan bogen.
Men kent hoogstens de naam, een naam die
niets zegt. Toch is het in dat Hoogezand, dat
men een uitgebreide nieuwe industrie uit de
grond heeft gestampt, die op volle toeren
draait. De N.V. Noordelijke Industrie voor
Vezelverwerking.
In de Noordelijke provincies liggen meest
landbouwboerderijen, hier en daar gemengde
bedrijven. Verscheidene er van beslaan een
flinke oppervlakte, zowel in de behuizing als
in het bijbehorende land. Zij doen niet voor
de bekende Friese herenstates onder, en ze
hebben eerlijk gezegd ook wel diezelfde
trotse koppige bewoners, die gereserveerd
staan tegenover vreemde snoeshanen uit de
omgeving van Den Haag en zo. Alle boerde
rijen samen leveren stro af aan de fabrieken,
maar omdat het veel te veel is, moet voort
durend naar middelen worden gezocht tot
betere afvoer. De laatste jaren komt er ver
andering in, doch vroeger wist men al voor
uit, dat een graangewas met lange aren en
forse halmen weer op een verkoop tegen af-
braakprijzen en zelfs vernietiging zou uitlo
pen. De stro-carton fabrieken waren spoedig
verzadigd en de exportvrachten zetten geen
zoden aan de dijk. Al rekenende en pieke
rende gingen de oorlogsjaren voorbij. Het
gevolg was, dat enige moedige, pientere man
nen, terstond na de bevrijding met gefun
deerde plannen op tafel kwamen. Een nieuwe
industrie, een nieuwe afnemer voor stro, een
project zo groots, dat de architect eerst eens
in zijn arm heeft geknepen om te weten of
hij goed wakker was! Het is overigens hele
maal niet van een leien dakje gegaan sinds
de jubeldagen van 1945! Wij zullen de op
somming achterwege laten. Het was medio
1948 toen de zaak overeind stond, met ma
chines en al. Maar een grote teleurstelling
was het, toen weldra bleek, dat de naoor
logse kwaliteiten en afwerking der machines
ontstellend slecht waren. Het was een be
kend euvel in die tijd: men maakte er zich
met een Jantje-van-Leiden vanaf. Daarbij
kwam nog, dat de grondstof, stro, zich heel
hij gaf zijn schouders een ruk alsof
hij zijn strakke spieren ontspande.
„Goed dan," zei hij.
Hij deed geen poging om afscheid
te nemen. Carol en hij wisselden een
lange blik, toen wendde hij zich om
en liet haar alleen met haar man.
Gevolgen.
Er volgde een korte, heftige ziekte
op Herricks bad in het meer. Goede
verzorging en krachtige maatregelen
behoedden haar voor de longontste
king, die de dokter gevreesd had, dat
het gevolg zou zijn, maar het was toch
een zwakke en beverige Herrick, die
eindelijk voor het eerst kort na Kerst
mis in haar kamer op mocht zitten.
Billy's vrolijk gezicht nam een onge
woon ernstige en bezorgde uitdrukking
aan toen hij, voorafgegaan door Lady
Bridget, de trap opliep om de patiënte
een kort bezoek te brengen.
„Goeie genade," barstte hij, eerlijk
ontsteld, uit. „Die tien dagen in bed
hebben je lelijk toegetakeld, meisje".
Herrick glimlachte ondanks zichzelf.
„Zie ik er zo lelijk uit?" vroeg ze.