Van mensen en dingen. DE ZONDEN DER VADEREN. E SCHAKEL ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN 6e Jaargang Nummer 266 Vrijdag 17 FEBR. 1950 Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR DE HULSTER - Boulevard 120 - BRESKENS - Telefoon 27 - Oiro 358296 Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,— per kwartaal; franco per post f 1,15 Prijs der advertentiën 7 cent per m.m. bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", 10 cent extra -J ui. Het is nu midden Februari en als alle jaren gaan ook thans mijn gedach ten weer terug naar medio Februari van 1942, toen eerst Singapore en vlak daarop ook Palembang door de Jappen werd ingenomen en we op Java van de nadering van de Japanners de eerste symptomen kregen. Bij de min dere van leger of vloot was van een gedeprecieerde stemming weinig sprake, de hogere daarentegen, die werkelijk wist van welke geringe kracht onze verdediging tegenover de sterke Japanse maritieme macht in feite was, onder ging zijn verantwoordelijkheidsgevoel in zijn volle zwaarte. Naar de radio werd weinig meer met ernst geluisterd, omdat welhaast iedereen besefte, dat de betrokken regeringsdienst maar weinig vertelde wat, op zijn zachtst uitgedrukt, overeenkomstig de waar heid was. De mijnheer van „Liever staande sterven enz." kwam niet meer voor de radio; hij was nog wel ter plaatse, dit laatste alleen omdat hem van hogerhand geen toestemming werd verleend om veiliger oorden op te zoeken. Voor de radio kwam toen een paar keer per dag iemand met een zodanig typerend „Haegs" accent, dat bijna niemand hem verstond. Overigens was het van weinig waarde wat deze propaganda-omroeper vertelde, omdat daarvan ook merendeels het oorlogs nieuws uit Indië van tien dagen oud deel uitmaakte. Deze man zag altijd nog een lichtpuntje; zo gek kon het niet lopen dat lichtpuntje kwam altijd in zijn radio-rede voor en weldra zette dan ook iedereen de radio af, als het lichtpuntje, zo werd hij genoemd, voor de radio kwam. Na de oorlog heeft hij over die lichtpuntjes nog uitvoerige commentaren in druk doen verschijnen, doch een grote oplage of herdruk heb ben ze in Holland niet beleefd. En zo kwam het gele gevaar ook weldra in de nabijheid van Batavia. Dat was direct merkbaar op straat en voor de verschillende restaurants en andere openbare gelegenheden, n.l. een opvallende verandering in het uiterlijk van de auto's, die er nu weer precies uitzagen als vóór Mei 1940. Toen in Mei 1940 Nederland door de Moffen onder de voet was gelopen, manifesteerde zich in Indië een ongekend medeleven met Nederland; een vaderlandsliefde die door sommige Nederlanders in Batavia en andere grote plaatsen op een on-Nederlandse wijze, dus op Pruisische mannier werd tentoongesteld. Ware, goede en werkelijke vaderlanders waren er gelukkig zeer vele, doch deze FEUILLETON 31) door PEDLER. ,,'t Spijt me verdraaid van je spat bord, Mac," ging Billy, nu oprecht berouwvol, voort. „O, dat is niets". Kenyon liep luch tig over de schade van zijn auto heen. „Jij bent er heel wat lelijker aan toe. Waarom rijdt je niet direct met je kar naar Tanborough - ze zal nog wel rijden - en laat haar daar meteen re pareren? Je zou de trein van 6 uur naar St. Heriot terug kunnen nemen en ik zal Herrick wel naar Windycroft brengen. Dat wil zeggen," voegde hij er bij, „tenzij je met alle geweld naar Tanborough wilt?" Ze sloeg haar ogen neer onder zijn blik en antwoordde haastig: „O neen, ik ging alleen maar mee om Billy gezelschap te houden". Zo werd de zaak dus geregeld en kort daarna zat ze naast hem en gleed kalmpjes in zijn grijze wagen weg, deden hun werk voor het bezette Nederland en voor de verdrukte Neder landers in alle stilte en met weergaloze opofleringsgezindheid. Maar deze zeer vele, goeie Nederlanders bedoelde ik hierboven niet; ik had daarbij alleen op het oog die Nederlanders, die je anders op Koninginnejaardag nooit op een parade of het Openbaar Gehoor ontmoette, doch nu plotseling van 's morgens tot 's avonds met Oranje- strikjes zag lopen en hun auto volhingen met Nederlandse vlaggen. Als ze elkaar tegenkwamen staken ze de duimen op en als ze in een café zaten, zongen ze overdag of bij nacht en ontij het Wilhelmus. Van zulke kerels zou je heel wat verwachten als het er op aan komt en de eenvoudige Inlander deed dat dan ook. Groot was dan ook de ontgoocheling van deze eenvoudige Javanen, dat die pauw-trotse en met vlaggetjes opgesierde grote toean, zich ten spoedigste van al die versierselen ontdaan had toen de Jap naderde en iets in zijn broek had gedaan, toen de Jap in Batavia kwam. Ik geef die dap peren geen ongelijk dat zij als burger de Jap met een paraplu niet te lijf gingen en dat zij dat ook niet gewa pend deden, maar tegenover de een voudige Inlander hadden ze toch wel dat idee gegeven en dat was vooral in een koloniale sfeer, waar de blanke baas is, onjuist. Het ontzag voor de Nederlander kreeg daardoor bij de on ontwikkelde Inlander, die moed veel meer bewondert dan wij dat doen, al een geduchte knak. We hadden in Indië een goed be roepsleger en voorts hadden we militie en landstorm als uitvloeisel van een algemene militaire dienstplicht voor Nederlanders, die in Indië woonden en een leeftijd hadden tussen 20 en 45 jaar. Vele landstormplichtigen werden evenwel van opkomst in werkelijke dienst vrijgesteld, omdat zij in de bur germaatschappij, hetzij in particuliere of overheidsbetrekking, niet gemist kon den worden. Voorts was er nog een aantal mensen, die na hun militieplich- tige leeftijd in Indië waren gekomen en om die reden vrij van militaire dienst ble ven. Uit deze beide groepen nu wer den de stadswachten samengesteld en deze mensen werden in hun vrije uren opgeleid tot soldaat bij de stadswacht. Het was wel iets beter dan de ouder wetse schutterij doch niet graag zou ik aan zo'n stadswacht enige militaire waarde hebben toegekend. Maar ze hadden een geweer of ander wapen, een uniform met ijzeren helm en er waren onderofficieren en officieren uit hun midden aangesteld. Net echt, als je ze in hun pakje zag. Gelukkig wa ren er ook hier weer vele goeie ele terwijl Billy zijn gehavende auto naar Tanborough bracht. Een tijdlang reden ze zwijgend ver der en Herrick was daar heel tevreden mee. Die weinige momenten van doods angst, toen de dood boven de beide botsende wagens gezweefd had, had den haar haar eigen hart doen kennen - hadden haar in één verblindend licht doen zien, dat wat ze voor Mac voelde geen vriendschap was, niet de gezel lige goede kameraadschap, die ze zich verbeeld had dat het was, maar liefde het soort liefde dat maar ééns in het leven van een vrouw komt en dan daar blijft en al het andere overvleu gelt. Alleen liefde kon die overweldi gende angst voor zijn veiligheid heb ben teweeg gebracht, toen ze de bot sing zag aankomen en nu, nu ze zwij gend naast hem zat, haar handen vast ineen geklemd, voelde ze zich beven, overweldigend door deze openbaring. „Voel je je goed, Herrick?" Kenyons stem klonk heel kalm en terwijl hij sprak, legde hij zijn hand over de hare. Ze zat heel stil. De aan raking van die grote, sterke hand die menten bij, die alles ernstig opvatten en die, waar het van hen werd geëist, ook nog behoorlijk hun partij hebben geblazen, toen er gevochten moest worden. Maar als gezegd, ook veel beunhazerij en dikdoenerij was hier aanwezig. Kerels met mooie buiten model krijgshaftige uniformen, met sterren op de kraag van jas en over hemd, ja zelfs van hun pyama. Vooral in Bandoeng, toen de garnizoensplaats van Java, was dat sterk. Daar gingen die lui in hun „besterde" kraag naar hun burgerwerk en daarna naar de militaire sociëteit, om zich op het terras te laten bewonderen door de mondaine Eva's Van Bandoeng. Kortom, dat soort kerels sliep in uniform, totdat de Jap in aantocht was en zij plotseling weer burger waren, dood gewone burgers. Natuurlijk niet de eenvoudigen wien het dienen ernst was; die waren bij de troepen die vochten. Deze laatsten werden ook door de Jappen krijgsgevangen gemaakt. Later is die stadswacht door de Jappen weer van de militaire gevangenen afgesplitst en werden zij bij de burgerlijke geïn terneerden gevoegd. In 1944 werden zij in een kamp in Bandoeng waar ik toen zat weer bij elkaar gedreven en werden die stadswachters naar Tandjong Priok gebracht, te samen met de be manning van de koopvaardijschepen, die in handen van de Jappen waren gevallen. Van Tandjong Priok werden zij met die zeelui tot een totaal van 2200 man op een oude Japanse boot geplaatst om naar Sumatra te worden overgebracht. Die boot is onder de kust van Benkoelen door de Jappen zelf getorpedeerd en van de 2200 ge ïnterneerden (zeelieden en stadswachters van Batavia) zijn er slechts 525 levend aan land gekomen in Benkoelen. Onder de slachtoffers van deze ongehoorde moord waren bij de stadswachters van Batavia verschillende vrienden van mij en wat die zeelieden betreft, die matrozen en bootslieden enz. voor namelijk van de Rotterdamse Lloyd en Maatschappij Nederland, waren er 5 5 afkomstig uit het kleine blok, waar van ik in het Bandoengse kamp de voorman of kamerchef was. Slechts één van die brave en dappere kerels uit mijn blok heeft zich weten te red den en die ene heb ik ontmoet op het schip, waarmede ik in 1946 ben ge repatrieerd. Een goed stel echte Neder landers was dat, die varensgezellen uit mijn blok. De andere helft van mijn blok bestond uit ouwe Jannen, gepension- neerde kolonialen; eveneens als die zeebonken, van die getatoeëerde kerels, ruw in de mond, een zucht tot kankeren, maar trouw aan Koningin en Vaderland en trouw aan hun maat haar beide handen bedekte, bezorgde haar een vreemde, bevende sensatie door haar hele lichaam en er was iets in Macs stem, hoe bedaard die ook klonk, dat haar haar adem deed in houden. Iets teders, iets in bezit ne- mends. Zo moest een man spreken tegen de vrouw, die hij lief had en die hij wist, dat ze hem wederkerig lief had - op een toon, waarvan de tedere bezorgdheid vanzelf sprak. „Heel best, dank je," antwoordde ze. De woorden klonken wat stijf, wat op een afstand, maar ze was niet in staat om meer te zeggen. Ze had een ge voel alsof haar hart in haar keel klopte en spreken bijna onmogelijk was. „Dat is best," antwoordde Mac op tevreden toon en ze voelde een lichte drukking van de hand, die de hare bedekte, voor hij die terug trok. Daar na spraken ze niet meer, tot ze voor de deur van Windycroft stil stonden. Toen ze zich daar half omdraaide en haar hand uitstak, glimlachte hij tegen haar. „Ik ga even mee naar binnen," zei hij beslist en volgde haar in de grote schappij. Met weemoed gedenk ik die vermoorde blokgenoten en de talloos vele ouwe kolonialen uit mijn blok, die later aan hongeroedeem zijn gestorven. Deze eenvoudige Hollanders, deze ruwe bolsters met blanke pitten, hebben nimmer voor de Jap gebogen en ook steeds halsstarrig geweigerd voor de Jap te werken. Die dappere kerels van de koopvaardij hebben op de zeven zeeën de roem van Holland verspreid en die ouwe Jannen, die echtgenoten van hun vroegere huishoudsters Aminah en Sitih enz. - waarvoor ze na hun pensioennering in Indië waren gebleven - die ouwe Genever-Jannen zoals zij door de fijnbesnaarde doch niets presterende Nederlanders in Indië dikwijls werden genoemd, die kerels hebben vóór vijfentwintig en meer jaren geleden het Nederlands gezag over Neder- landsch-Indië helpen vestigen en hand haven. R.I.P., brave, dappere makkers uit het kamp. Hierboven heb ik het even gehad over de vorderingen van de Jappen in de richting Batavia. Zaterdagmorgen 28 Februari 1942 werden op drie plaatsen aan de Noordkust van Java grote Japanse troepenmachten geland onder bescherming van de machtige Japanse vloot - toen de derde maritieme macht ter wereld - waartegen onze veel te lichte marineschepen maar heel weinig konden uitrichten. 5 Maart d.a.v., dus binnen een week, moest Batavia reeds voor de Jappen capitu leren. Weinig is er in en om de stad gevochten en onze daar gelegerde troepen konden, teneinde aan een omsingeling te ontkomen, nog tijdig uitwijken naar de stelling Bandoeng. Op 6 Maart heb ik de Japanse legers Batavia zien binnenrukken. Een armoe dig, een bij elkaar geraapt zoodje, al die smerige gele tronies op smerige, half kapotte vrachtwagens. Duizenden en tienduizenden Inlanders stonden alom langs de wegen opgesteld en hieven vreugdekreten, het Japanse banzai, banzai aan, beantwoord door een grijnslach uit een spleetogig ge zicht van de Jappen. Men vraagt zich af „wat is een mens" doch men moet zich als Westerling (ik bedoel niet kapitein Westerling, doch mijzelf en andere Nederlanders) wel duizend keer afvragen „wat is nu eigenlijk toch de Inlander". Want diezelfde duizenden, tienduizenden Bataviase Inlanders, die op 6 Maart 1942 allemaal met een Japans papieren vlaggetje zwaaiden en banzai riepen, hadden precies een maand tevoren, toen de Engelsen en Australiërs van de R.A.F. en de R.A.A.F. in Batavia kwamen om de Nederlanders te helpen, „hurray" ge roepen en zich getooid met Engelse, betimmerde hall. Ze was verlaten en alleen verlicht door het rusteloze geflikker der vlam men van de geweldige houtblokken, die in de haard brandden en toen ze beiden instinctmatig naar het vuur lie pen, scheen het, alsof de November- schemering zich achter hen sloot, de rest van de hall in de schaduw dom pelde en de man en de vrouw te sa men omgaf met een stralende licht cirkel. Toen Herricks ogen nerveus de duisternis, die hen omgaf, trachtte te doorboren werd ze zich opeens haar alleen-zijn met Mac bewust. Het scheen bijna, alsof ze zich in een kleine we reld apart bevonden, afgesneden van al het andere en ze maakte plotseling een verschrikte, impulsieve beweging alsof ze hem alleen wilde laten. On middellijk schoot zijn arm uit en ver sperde haar de weg. „Nee, loop niet weg," zei hij met een tedere en geamuseerde klank in zijn stem. „Herrick - lieveling - ben je zo bang voor liefde, dat je er voor weg loopt?" Ze keek op en ontmoette voor één

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1950 | | pagina 1