Zwijnenjaclil op lava. Gij meisjes in West Z.-Vlaanderen. DE ZONDEN DER VADEREN. De schakel ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN 5e Jaargang Nummer 245 Vrijdag 23 SEPT. 1949 Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR <S DE HULSTER - Boulevard 120 - BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358296 Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,— per kwartaal; franco per post f 1,15 Prijs der advertentiën 7 cent per m.m. bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", lOcent extra Nee. Het is niet dat bekende ver haal van Toen mej. B een avond bij kennissen had doorgebracht en naar huis wilde terugkeren bleek, dat zwijn tjesjagers haar fiets hadden meegeno men. De politie stelt een onderzoek in 't Spijt me, het was een echte. Zo'n grote vette knaap van 300 pond, die maar laten we niet op het verhaal vooruitlopen. Met 5 man zijn we, buiten, ergens tussen de heuvels en bossen van het Ardjoeno-gebergte. 's Morgens vroeg. De zon is net achter de zuidelijke helling van de Goenoeng Penanggoengan te voorschijn gekomen. D&uwdruppels hangen aan de bladeren van het struikgewas en het gras is nog nat. Nat ben je zelf ook al heel gauw, als je je door de struiken heenwerkt. De „Bolle" loopt voorop. Hij is veteraan in het vak, weet precies de drinkplaatsen van de zwijnen, kent hun schuilplaatsen en is een machtige baanbreker door de dichte begroeiing. In een groot ravijn, een paar kilo meter zuidelijk, daar moeten ze zitten. Maar om er te komen moet je eerst een ander ravijn door, steil zijn die wanden meestal en dicht begroeid. Maar er zijn kleine paadjes. „Zwijnen- paadjes", van omgewoelde aarde, waar langs nu 5 mariniers in het ravijn af dalen. En ben je beneden, dan moet je weer naar boven. Want hier zit niets, ze zijn er al uitgejaagd door de bevolking van de kampong. Je klimt. Hijst jezelf omhoog van de ene boom naar de andere. Glijdt soms een meter of wat naar beneden en uit alle moge lijke verwensingen aan het adres van die gemene doornstruiken, waar je zo af en toe pardoes ingrijpt. Je broeks pijpen zijn drijfnat, kledderen om je benen, je schoenen soppen en, ondanks het vroege uur, loopt het zweet je tappelings van het voorhoofd. Tot je boven bent. Dan, zomaar ineens, ontrolt zich een machtig panorama. Over het vlakke land zie je Modjo- kerto, Modjosari, Sidoardjo, Soerabaja, Straat Madoera, Madoera zelf. Grote, witte wolken ontnemen hier en daar het uitzicht, schijnen vlak boven het landschap te zweven, steunend op groene vlakken, die bossen moeten zijn. Maar we moeten verder. Verder, op naar het zwijnenravijn. En weer dalen we. Ver in de diepte bruist een beek, maar je ziet haar niet door de dichte begroeiing. Daarheen is onze tocht. Die beek, de drinkplaats van de zwij nen. Een kleine, zwarte aap wipt FEUILLETON 10) door PEDLER. Herrick lachte dus en gaf toe, maar al te blij met het excuus om te blijven en eindelijk zaten zij en lady Bridget te praten met die intimiteit, die zo snel kan ontstaan tussen twee vrou wen, die alleen zijn en die voelen, dat ze elkaar sympathiek zijn. Bijna voor ze hetzelf wist, zat Herrick de geschiedenis van haar dagelijks leven, de moeilijkheden en de eenzaamheid te vertellen aan deze nieuwe kennis, wier karakteristieke kijk op de dingen, een mengsel van intuïtief begrijpen en humoristische philosoph<e, het zo ge makkelijk maakte om tegen te praten. Nog nooit had het meisje haar hart zo eerlijk bij iemand uitgestort. De laatste jaren, sedert de omstandighe den haar genoodzaakt hadden om al leen het lot te bevechten, had ze ge leerd haar moeilijkheden voor zich te houden, om zonder hulp van anderen vliegensvlug met ons mee, van de ene tak op de andere en grijnst gemeen, als we naar boven kijken. Zwijgend glij-loop je voort, dieper, steeds dieper. Dan zijn we beneden. Boven ons een machtig gewelf van takken en bladeren, hier én daar een klein stukje blauw van de hemel. Onder ons de beek. Bruisende wrie meling van schuim, kleine watervalletjes van de ene steen op de andere. „Kijk", zegt de Bolle, „sporen". De vochtige, bruine aarde is door talrijke zwijnenpoten omgewoeld. Smalle paadjes lopen in alle richtingen schuin naar boven. Hier zijn ze kortgeleden nog geweest, hier is hun drinkplaats. Wat nu Vol verwachting kijken we naar de Bolle. „Voor vandaag een drijfjacht", beslist die, „jullie lopen een paar honderd meter verder het ravijn langs en daar zal ik ze opjagen". „Oké". En we persen ons maar weer verder door de wildernis, over rots blokken, door dicht struikgewas, door het beekje. „Peng peng Ha, nu moeten ze komen. Verdekt stellen we ons op en wachten. Met een kloppend hart, vol verwachting. De eerste zal voor mij zijn, reken maar. 5 minuten, to minuten, een kwartier geen gekraak van takken van een groot wild zwijn, geen woest gesnuif en geknor van een opgejaagd monster. Alleen die kleine, zwarte rotaap. Wat kan zo'n beest je irriteren! Pong, Pong! Nog een paar schoten, nu dichterbij. Misschien hebben ze de eerste niet gehoord. En maar wachten. En maar geen zwijn, 'n Half uur, 40 minutengekraak in de struiken, gehijg, gesnuif. SpanningOnhoorbaar druk je de veiligheidspal van je kara bijn naar linksde Bolle Hij gend van het klimmen wriemelt ie zich langs zo'n varkenspaadje omhoog, am per zo zwart als een zwijn. Woedend is-ie. „Waarom hebben jullie ze niet neergeknald?" „Waarom niet? Omdat we niets gezien hebben!" Hij wel! Er schoten er 3 voor m'n voeten weg. Van die grote, zwarte knapen. Maar ik kon ze niet gauw ge noeg onder schot krijgen. De goochemerds. Gewaarschuwd door hun buitengewoon scherpe reuk, zijn ze natuurlijk tussen Bolle en ons in, het ravijn uitgeklommen - je staat er versteld van, hoe die beesten tegen een bijna loodrechte helling opkomen - waardoor ze hun aards bestaan nog wat hebben geprolongeerd. Verbeten aanvaarden wij de terug tocht. We weten nu, dat ze er zijn, en krijgen zullen we ze, is het vandaag niet, dan is het morgen. Is het morgen niet, dan overmorgen. Pin onze maten de moeilijke problemen, die iedereen tegen komt, uit te werken. Tot nu toe scheen ook niemand zich ooit bijzon der geinteresseerd te hebben voor de zaken van een onbelangrijk persoontje als zij was en opeens hield ze op, verschrikt over haar eigen welbespraakt heid. „Maar ik moet u verschrikkelijk ver veeld hebben door aldoor maar zo over mezelf te ratelen," zei ze, vuur rood van verlegenheid. „Neemt u het me als 't u blieft niet kwalijk". „Je hoeft je niet te excuseren," glim lachte Lady Bridget geruststellend. „Ik kijk graag eens achter de schermen van het leven van anderen, als de mensen me dat willen toestaan". Ze keek het meisje onderzoekend aan. Een paar maal te voren was er, ter wijl Herrick van haar eenvoudig leven vertelde, diezelfde onderzoekende blik in haar heldere donkere ogen geweest, „Weet je wel," ging ze plotseling voort, „dat je me verbazend veel doet denken aan iemand, die ik eens ge kend heb, maar zij was een heel mooie vrouw en dat ben jij niet. Maar op de post grijnzen. „Ze zijn zo slim, die beesten", zegt de petinggi, waar we 's avonds op de thee zitten en waar natuurlijk hopies pisang-maleis wordt gekwekt, „ze zien bij een drijfjacht met mannen en honden nog kans, om tus sen de drijvers door te ontsnappen. Nee, de enige manier om ze te schieten is, ze op te wachten bij de drinkplaatsen. Zo 's avonds tegen een uur of vijf, zes Morgen. Daar zitten we. In datzelfde ravijn, hoog in een boom, zodat we zicht hebben op de beek. Ongemakkelijke houding, karabijn op je knie. En wachten. Honderden kleine muskieten zwermen om je heen. Schemering daalt, 't Nach telijk koor van krekels en kikkers vangt aan. Zacht ruisen de bomen. De menigte muskieten verdubbelt zich en steekt ge meen. Je wacht. Wordt stijf van het zitten in die gedwongen houding en zuchtend zoek je rust in een andere stand. 't Wordt 6 uur. Straks zal het donker zijn. En geen zwijn. Niets! Peng, peng, peng! Kok-schep-op. Verzamelen. We zijn niet moedeloos als we voor de tweede keer onverrichterzake terug keren. Maar we! woest. Woest omdat die zwijnen ons weer te slim af zijn geweest. Ze hebben ons vast geroken. En dan weer die meewaardige glimlach van je maten op de post, als we voor de tweede maal met lege handen terug keren. Maar krijgen zullen we ze. Mor gen is er weer een dag. ,,'t Is heldere maan," zegt Pah, onze huisknecht-tuinman, „en dan moet je eens op de sawah gaan zitten bij die wachtposten." Oké, dan zullen we dat eens probe ren. Daar zitten we dan, 's nachts. Als een Goudse kaas hangt de maan in een blayiw-zwarte, wolkenloze hemel. Zacht ruisen de lange overrijpe rijstvelden in de wind. Bij 2 katjongs zitten we, in een bamboehuisje, 'n Klein vuurtje knettert want de nachten zijn koud in de bergen. Zwijgend tuur je voor je uit, want die binken spreken geen woord Maleis en wij geen woord Javaans. Maar ze begrijpen de bedoeling. Als ze komen, niet aan de draden trekken. Die draden lopen dwars door het hutje en zijn naar alle kanten over de sawah gespannen. Aan het einde daarvan zijn stukken blik bevestigd, die bij de minste aan raking van het draad rammelen en de beesten moeten verjagen. Maar da 's vanavond nu juist de beboeling niet. Je staart in het vuur en wacht. Strootje tussen je lippen, karabijn naast je, zo voor het grijpen. En je wacht. Wacht. je hebt dezelfde tint en je ogen die zelfde donkere vlekjes die zij had. Ze is nu dood," voegde ze er met een zucht bij. Herrick was getroffen door de klank van haar stem, ze voelde dat die dode vrouw een rol moest hebben gespeeld in het leven van Lady Bridget. „Hield - hield u heel veel van haar?" vroèg ze zacht. Even speelde er een geamuseerd lichtje in de donkere ogen „Nee, kind, dat deed ik niet," ant woordde Lady Bridget droogjes. „Ik hield van haar man". „O," Herrick onderdrukte een uit roep van verbazing. De oudere vrouw glimlachte. „Schrik je daarvan? Wel kind, dat is niet no dig hoor. Hij en ik hadden van elkaar gehouden, lang voor hij haar leerde kennen, dertig jaar geleden. Daar hij een man was," voegde ze er bitter bij, „kwam hij er over heen. Ik heb hem maar twee keer ontmoet na zijn huwe lijk met haar". Ze hield even op en ging toen peinzend voort: „Het is gek, zoals een vrouw altijd de eerste man Die katjongs hebben een verdraaid scherp gehoor. Plots schrikken ze bei den tegelijk op. „Tjeleng oewis tekó, toean." „Daar komen ze." We veren op. Kalm aan uil voor zichtig zijn, anders zijn we weer ketelaar. Geruisloos sluipen we het hutje uit en gaan liggen langs een dijkje, van waaraf we het gezicht hebben over de hele sawah. We horen niets! Ja, toch! Daar komt wat. Geritsel tussen de rijsthal men, dat langzaam dichterbij komt. Kraken van een bamboe-hekje. Ge snuif. Onze zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. We durven amper meer te ademen. Ze hebben de tijd, die zwij nen. 't Duurt lang. Je spieren gaan pijn doen van de gedwongen houding, waarin je bent neergevallen, maar je durft je niet meer te bewegen. Dan2 schaduwen komen lang zaam omhoog tegen het dijkje, onge veer 50 meter van ons weg, staan even stil zwarte silhouetten tegen een heldere maanhemel. Peng, peng, peng! 3 Schoten knallen, bijna tegelijk. Geraas, een gebrul. Niets meer. We springen op en .rennenDaar liggen ze. Allebei. De een leeft nog, maar kan niet meer wegkomen. Een schot in de ruggegraat heeft het achterste gedeelte verlamd. Een genade schot maakt een eind aan z'n „Zwijnenleven." Morsdood zijn ze nu, allebei. We grijnzen. Drie maal scheef, is recht. Daar liggen jullie nu, vernielers van de sawah's, schrik van de tani. 2 keer zijn jullie ons te vlug af geweest en die maat van jullie vinden we ook nog wel. „Toean". Die kleine binken komen al aansjouwen met een paar stevige bamboe's en touwen. „Kijk, dat moet U zo doen, toean". Handig binden ze de beesten vast, de poten bij elkaar aan de stokken en samen met ons persen ze mee, om de zware vracht naar de post te brengen. Tjonge, wat een knapen. Die ene is minstens 300 pond. Nu is het onze beurt om te grijzen, als we op de post aankomen. Wij zijn niet zo erg trots. Och, efïe gefikst. Klein beetje marinier, hoor! En die maten maar klepperen met d'r oren. En 'n pot schaft, dat we hadden, de volgende middag Gij, die woont in de „vergeten hoek!" Uw hulp wordt gevraagd. Uw hulp wordt gevraagd in die gezinnen, die tijdelijk zonder leiding zijn. Reeds dik- waar ze verliefd op werd, idealiseert - vooral ais ze niet met hem trouwen mag. Mijn familie wou er niets van weten, dat ik met die man trouwde. Hij was wat lichtzinnig, was dol op kaarten en wedrennen, alles wat spelen was. Hoe gewaagder het spel, des te meer hield hij er van. En hij was helemaal niet rijk. Ze zetten hem dus aan de dijk als een ongewenste huwelijkscandidaat en huwelijkten me zo gauw mogelijk uit aan een ander Hij werkte er zich ten slotte verschrikkelijk in en eindigde met zelfmoord te plegen, het was dus misschien maar goed, dat mijn vader zijn veto over de zaak uit sprak. Arme Quintin". „Quintin?" Herrick bloosde heftig en keek met verschrikte ogen naar Lady Bridget. „Ja, Quintin Lindris. Je moet zijn naam wel eens gehoord hebben. Hij was akelig berucht drie jaar geleden, toen hij hopen lui had opgelicht door met hun geld te speculeren. Herinner je je het geval niet? De couranten stonden er destijds vol van. „Ja, ik herinner het me". Er was

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1949 | | pagina 1