Van Breslw naar Canada. TWEE SOUVEREINEN GEDIEND De schakel ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN 5e Jaargang Nummer 231 Vrijdag 17 JUNI 1949 Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR DE HULSTER - Boulevard 120 - BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358296 Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,— per kwartaalfranco per post f 1,15 Prijs der advertentiën 7 cent per m.m. bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", 10 cent extra Een familie uit Breskens die kortge leden naar Canada emigreerde, geeft ons de volgende beschrijving van hun overtocht Het uur van vertrek is gekomen, na nog vele malen de contróle te zijn ge passeerd krijgen wij aan de loopplank een kaart met nummer, onze etenskaaart, voor ons nieuwe tehuis namelijk het Stoomschip „Tabinta". Wanneer wij voet aan boord zetten, gaan allen apart, de vrouwen en mannen, in verschil lende zalen. Onze koffers staan reeds in de slaapzalen. De eersten die wij ontmoeten zijn jongens uit Terneuzen, die de Landbouwschool te Wageningen bezoeken en deze reis als werkend passagier meemaken. Echte jongens en flinke werkers. Wanneer we dan in de slaapzalen komen zien wij daar zo ongeveer 75 bedden op een kleine plaats, aan weerskanten van de zaal, met in het midden een open plaats om de kleintjes te wassen. Wij slapen met 3 boven elkaar je kunt je er net inwerken. Dan zien we een rij wiegjes staan, echte mandjes. Alles is erg helder en keurig in orde. We gaan nu weer maar eens naar boven. De passagiers zijn bijna allen aan boord. Er is muziek en dat maakt het wel gezellig. Om tien miuuten voor 5 wordt de tros losgesmeten en de laatste ver binding met de wal is verbroken. Langzaam gaat de „Tabinta" van de wal, het eerste wat we kregen was sloepenrol. Ieder heeft op het eind van zijn bed een zwemvest, dit wordt omge daan, men blijft even staan, waarna de kapitein dankt voor de medewerking. Dan wordt ons volkslied gespeeld, alles staat in de houding. Aan de wal staan in lange rijen de mensen ons na te wuiven, ze lopen nog zo ver mogelijk mee om hun vrienden en verwanten nog een vaarwel toe te roepen. De zon is nu schuil gegaan en 't wordt' fris aan dek. Rotterdam ligt nu al een eind achter ons en dus gaan we maar eens naar beneden. We komen dan in de conversatiezaal, waar wij allen elkaar weer ontmoeten. Echt gezellig is het daar. Er staan overal tulpen in de mooiste kleuren, er zijn ook gezelschap- spelen en fijne zitjes. Men hoort er nu van alles door elkaar, Fries, Gronings, Gelderlands en Brabants. Weinig Zeeuwen. Wij ontmoeten nog een familie uit Axel, Zierikzee, Hulst en dan de familie Faas uit Cadzand, die wij reeds op de Breskense boot ontmoetten. Dus met ons als Bressiaan- ders de enige Zeeuwen. De Groningers en Friezen zijn erg levendig en ruw. FEUILLETON 144 door OUIDA. Te midden van haar leger. Aan de oostelijke hemeltrans ver toonde zich een lichtstreep. In het kamp was het doodstil. Op dat uur trok de wacht op en toen- het licht al hoger en hoger rees en voortdurend witter werd en de morgenstond aan brak, marcheerde een detachement van twintig man langzaam en zwijgend naar een brede, vlakke terreinstrook, die van het grote kamp door een oneffen heid van de bodem was gescheiden en zich ver zuidwaarts uitstrekte. Zonsopgang en eenzaamheid! Beide waren gekozen om te voorkomen dat het leger, dat Cecil hoogachtte, in verzet kwam. Rustig stond Cecil naast de kist, die zijn gebroken ledematen en van kogels doorboord zielloos lichaam weldra voor eeuwig zou opnemen. Wel lag er een De bemanning aan boord is een en al verdraagzaamheid. De bediening bestaat uit Javaantjes met hun hoofddoeken op, deze zijn erg bescheiden. De be manning bestaat uit Engels-Indiërs, negers en wat Javanen. Het is een hele brabbeltaal door elkaar, vooral als ze het niet eens zijn. Er wordt nu door de luidspreker bekend gemaakt, dat wij bnze eerste maaltijd af moeten halen. We komen aan een gangetje en daar staat een zeeuw die geeft een knipje in je kaart en je kan binnen stappen. De eerste zitting is begonnen, er zijn vier zittingen. Het eerste wat wij krijgen is een blad, de grote van een presenteerblad. Daarin bevinden zich zes vakken, de eerste kok gooit pap of soep in het eerste vak en zo gooit ieder er wat in; de koks manen je aan om veel te eten, het laatste wat men dan krijgt is een keurig papieren servet met vork, lepel en mes er inge wikkeld. Dan kom je in de eetzaal, mooi heldere tafelzeilen en overal bloemen, een mooi gezicht. Op ons blad ligt een stuk worst zo groot dat we dit thuis niet zouden hebben. Het eten is werkelijk best en altijd een fijne appel en iets bij de thee, de be diening is keurig. Wanneer we dan later weer eens boven zien, is er niet veel. Er wordt nu bekend gemaakt dat men zijn boordgeld af kan halen. Dat kan men in Hollands geld storten. Maar veel heeft men niet nodig want er is niet veel te krijgen; ongeveer 4 tot 5 gulden sigaretten, 1 gulden snoep voor de vrouwen, nog eens een filmpje laten ontwikkelen en bier of limonade, dus veel boordgeld is niet aan te be velen. Wat men over heeft aan geld, word aan de familie in Holland terug- gestuurt, naar een adres dat men hier voor opgeeft. Zo gaan wij dan de eerste nacht in op de „Tabinta". Het is wel erg vreemd dat er een onder en een boven je slaapt, maar we hebben een gezellig hoekje en voe len ons gauw thuis. Om 7 uur 's mor gens begint het eten en zoo vervolgens. Die Friezen en Groningers zijn erg vroeg op. Het is nu de verjaardag van onze Koningin en we kijken aardig op wanneer we in de eetzaal komen. Alles is prachtig versiert en het belooft een goede dag. Overal slingers en vlag getjes ook in de conversatiezaal Het eten is vandaag prima. Fijne soep, schelvis, Hollandse sous, gebra den kip, Juliana-gebak en sinaasappel. Het was alles erg lekker, vooral de kip. Wij kregen allen nog een mooi vlaggetje voor herinnering. Als we boven komen zien we hier en daar nog wat vissers en kustvaarders, maar het wordt steeds minder. Wij komen nu op de oceaan en het begint meer te uitdrukking van diepe droefheid over zijn gelaat, doch overigens was dit volmaakt kalm. Eerbiedig luisterde hij naar de woorden van de geestelijke, die naar hem toetrad; de genademid delen der Kerk wees hij echter zacht van de hand. Sinds het ogenblik zijner inhechtenisneming had hij slechts wei nig gesproken. Zwijgend was hij bui ten het kamp geleid, zwijgend ver- beidde hij zijn lot. Toen een paar soldaten hem de blinddoek voor de ogen wilden bin den, nam hij hun dien af en wiep hem ver van zich. „Vreesde ik ooit in de lopen der geweren mijner vijanden te zien?" Ziedaar het enige bittere woord, het enige verwijt, dat hem ontsnapte - de enige uitdrukking, waarmede hij tegen over Frankrijk op zijn bewezen diensten doelde. Nadat dit protest hem was ontsnapt, werd Cecil weer zo rustig en bedaard, alsof het graf, dat aan zijn voeten gaapte, slechts een rustbed was, waar op hij zijn vermoeide ledematen wel dra zou uitstrekken. deinen. Als ik dan ook weer beneden kom zie ik dat er al veel zeeziek zijn. Ze hebben allen een papieren bakje. Voor moeders met kinderen was dat erg lastig. Het wordt erg koud want we naderen de ijsbergen. De kou in Zeeuwsch- Vlaanderen is daar nog niets bij. Het is nu niets dan mist en natte ijzige kou. Er werd nog een paar maal stil gelegen, namelijk eenmaal voor een doodgeboren kindje van de familie uit Hulst en daarna voor onze gevallen zeelieden. De bemanning stond al in de houding, erg plechtig. De andere dag was er dan weer feest, volksdansen en kinderspelen. Voor aan dek was het veel te koud dus alles was in de conversatiezaal aanwezig. Ook werd er dikwijls film vertoond. Zo gaat het steeds verder, maar door de mist is de vaart verminderd. We leven nu in' een rare tijd. Door de luidspreker wordt elke dag bekend gemaakt dat we onze klokjes achteruit moeten zetten. Als het nog lang zo door gaat is het een echte verjongingskuur. De Zaterdag be ginnen we land te zien, n.l. de kust van New Foundland. Alles hoge bergen met sneeuw. Dan wordt alles weer vager en we steken over naar de Sint Lauwrens-rivier. Als we dan Zondagsmorgens aan dek komen kunnen we al huisjes en dorpjes onderscheiden. Wat is dat alles mooi. Prachtige witte kerkjes en de huisjes warep net gekleurde doosjes, die steeds groter werden. Inmiddels komt het schip stil te liggen. Er komt nu een loods aan boord. Dan gaat het weer verder. Steeds maar dorpjes, alles erg mooi, bovenop en onderaan de bergen. De daken hebben alle kleuren, soms bloedrood of zeegroen, allerlei kleuren door elkaar. Zo varen we ver der de Sint Lauwrens-rivier op en het wordt avond en we zoeken onze slaap zalen weer op. Te middernacht wordt het wat rumoerig aan dek, dus maar eens zien hoe ver het staat. We zijn nu dicht bij Quebec en het is net een sprookje. De huizen bovenop en onder aan de bergen weerkaatsen hun licht in het water. Na nog wat zachtjes aan varen, komen we waar we moeten zijn. Dan komen twee sleepboten en de „Tabinta" wordt naar de wal gebracht. Om twee uur worden de trosseji vast gemaakt en het doel van onze zeereis Quebec is bereikt. Veel volk is aan dek en terwijl de brug gelegd wordt, zingt het volk het Wilhelmus. Canadezen komen nu aan boord. Wij zoeken nu gauw onze slaapzalen weer op want het zal een drukke dag worden. Maandagmorgen vroeg op. Om zes uur eten, lakens, handdoek en sloop inleveren. Om 8 uur gaan we dan van Op dat ogenblik werd op de ter reinplooi van bruine, naakte aarde, welke het kamp aan het gezicht ont trok, een slanke gedaante zichtbaar, die met de snelle, vliegensvluggen stap van een wilddief en de spierkracht van een man van 't noorse ras kwam aanrennen. Cecil zag hem niet. Zijn oog was naar het oosten gewend, naar de zijde, waar het voortdurend in sterkte toe nemende morgenrood het sein zou geven voor zijn dood. Met een kort, inleidend woord sprak de nieuw aangekomene de bevelvoe rende officier op gejaagde toon aan. „Uw gevangene is Victor van de jagers, niet waar? - Hij moet van morgen worden doodgeschoten?" De officier beantwoordde die vraag toestemmend. Uit eerbied voor de rang van de persoon, die hem aansprak, dulde hij die stoornis. „Gisteren is me dit ter ore geko men. Ik kom van Oran en heb de ge hele nacht doorgereden. Ik ken de man wel niet, maar heb toch diep medelijden met hem," vervolgde de boord voor de nodige formaliteiten. Ieder zorgt voor zijn eigen bagage, het is een hele drukte. Allen gaan in een groot gebouw, waarvan de achterzijde ons de bergen laat zien die erg hoog zijn. We moeten nu onze paspoorten tonen, treinkaartjes en enige dollars opnemen. Dan naar de douane. Dat was een lastige karwei. De grote bagage moest hier ook bij wezen en die werd pas uitgeladen, dus was het lang wachten. Canadese zusters waren er ook aanwezig en vroegen wat die Hollanders wel dachten van Canada, want ze hadden zoveel bagage. Er waren nog kisten van meer dan 3000 kg., zelfs auto's werden uitgeladen. Om twaalf uur moesten wij weer terug aan boord om te eten, we kre gen zelfs nog een pak brood met lek kere worst om in de trein te eten, een heerlijke appel en dat is dan het laatste. We laten nu de „Tabinta" voor goed achter ons. Om 4 uur stappen we dan in de trein die ons naar Mamtoba met als eindpunt Winnipeg zal brengen. Het loopt tegen vertrektijd, maar dan zien we nog onze Javaanse bediende komen om nog eens afscheid te nemen van de kleintjes die door hem zo goed waren verzorgd. Altijd zag je hem zo'n kleintje voeren, echt lief deed hij dat. Werkelijk de „Tabinta" was maar een omgebouwd vrachtschip, dus men moest er niet veel van verwachten. Maar alle lof voor hen die ons zo goed ver zorgden. Om 5 uur komt dan de trein in beweging. Het eerste wat wij zien is een tunnel waar wij doorheen moe ten. Er boven staat Canada Pacific. Het is nu erg donker en het duurt langer dan de Maastunnel. Nu begint het berg op berg af, alles heel mooi, hier en daar huisjes en weer rotsen, blauw-zwart van kleur met zacht terra. Niets dan bergen met af en toe een kleine vlakte en een paar koeien, maar ze zien er niet zo goed uit als in Holland. Het wordt avond, de cantine- man komt nog met een mand fijne sinaasappelen en allerlei snoep, alles wat je maar kunt bedenken. Alles erg duur, dat merk je als je in de winkels koopt, het scheelt net de helft. Pak ken gesneden brood, fijne boter. We hebben een slechte trein. Hij stuift er wel goed door, maar het is al zwart en de banken zijn erg hard. Men strekt zich uit en de slaapstee is ge reed, maar 's morgens is men zo stijf als een balk. Zo wordt het Dinsdag niets dan bomen en bergen, hier en daar een klein dorpje en af en toe een waterval die alle kleuren op de rotsen brengt. Zo gaan we dan de tweede nacht in en we worden steeds vuiler. (Wordt vervolgd.) vreemdeling snel. „Wat heeft hij mis daan?" „Hij heeft zijn kolonel een slag ge geven". „Is er geen mogelijkheid op uitstel van executie?" „Neen". „Zou ik hem een ogenblik mogen spreken? Ik heb horen zeggen dat hij een landgenoot van mi] is en dat hij tot een geheel andere stand behoort dan die, welke hij hier bij zijn regi ment bekleedt". „Ga uw gang hertog, doch maak het kort. Veel tijd is er niet". De vreemdeling betuigde de officier zijn dank en wendde zich om naar de gevangene. Op hetzelfde ogenblik wendde ook Cecil zich om. De blikken der beide mannen ontmoetten elkander. Een luide, sidderende gil ontsnapte aan hun beider lippen. Cecil's hoofd zonk op de borst, alsof de kogels het reeds hadden doorboord. De man, die hem had dood gewaand, staarde hem aan verlamd van ontzetting. Een seconde heerste er een angst wekkende stilte. Daarop dreunde des

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1949 | | pagina 1