Nieuwjaarswensen Vrede op Aarde. TWEE SOUVEREINEN GEDIEND :ager West Zeeuwsch-Vlaanderen? AKEL ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR DE HULSTER - Boulevard 120 WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN 4e Jaargang Nummer 206 VRIJDAG 24 DEC. 1948 BRESKENS - Telefoon 27 - Oiro 358296 Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,— per kwartaal; franco per post f 1,15 Prijs der advertentiën 7 cent per m.m. bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", 10 cent extra V. worden opgenomen in het no. van 31 December a.s. Beleefd wordt verzocht deze zo vroeg mogelijk in te zenden. Ook de bezorgers van ons blad nemen deze in ontvangst. Adm. „De Schakel". Boven de velden van Bethlehem weerklonk eens de zang der engelen, welke de herders hun kudden deed verlaten en hen naar den stal deed gaan, waar zij het Kind vonden, ,,in doeken gewikkeld en liggend in een voederbak der dieren, juist zoals het hun was voorzegd". Drie mensen, twee volwassenen en een kind, Maria en Joseph, voor wie in de herberg geen plaats meer was, koud en verkleumd, maar in - en in - gelukkig, wijl zij genade hadden bij God. Het kind, een mensenkind en God tegelijk, liggend op hard stroo en bedekt met schamele doeken, doch warm door de adem van os en ezel. Een tafereel van vrede, van geluk, van onderling begrijpen. Aldus het verhaal van Christus'geboorte. We leven nu bijna tweeduizend jaar later en op de plaats waar boven staande gebeurtenis plaats vond, staat thans een kerk en in de Kerstnacht luidt een pater Franciscaan in die kerk een reuzenklok, welke telken jare de blijde mare van de wedergeboorte van de Zoon Gods over de wereld rond bazuint, via de radiotoestellen van de mensen in Californië, Transvaal, Austra lië, Argentinië, Parijs, Berlijn, Londen, Amsterdam enz. enz. En overal ter wereld waar Christenen wonen gaan in deze nacht of op deze dag de ge lovigen ter kerke, om het blijde feest van Christus'geboorte te herdenken. En nu moge in die twintig eeuwen veel, bijna alles, in de wereld zijn ver anderd, doch het beeld van de geboorte van Christus is voor 'de gelovige ge bleven, het beeld van vrede, van liefde en eenvoud. Het is het plechtanker waarop het Christendom is vastgelegd en hoe ook overigens onze levensbe schouwingen mogen zijn, hoe we er uiterlijk ons ook van mochten hebben afgewend, toch is er, zelfs bij hen die zichzelf als niet godsdienstig beschou wen, nog altijd in hun diepste innerlijk een zweem van vertrouwen op dat plechtanker gebleven. Wanneer het leven normaal verloopt en onze zaken voor de wind gaan, dan worden de gedachten van de niet-godsdienstigen geheel in beslag genomen door de feuilleton 120) door OUIDA „Laten we liever niet spreken over mij. Ge ziet welk een leven ik leid. Meer behoef ik niet te zeggen. Ver haal mij liever iets van u. Lady Vene tia zijt ge niet meer? Naar ik hoor, zijt gij gehuwd geweest. Ztjt gii thans weduwe?" „Gehuwd? ja - een uur lang. Doch juist over uw levensloop wens ik te spreken. Waarom hebt ge ons in de mening gelaten, dat ge dood waart? Toen wij elkander voor 't laatst ont moet hebben, was ik al oud genoeg om mij thans zeer goed te herinneren hoe hartelijk mijn familie u genegen was". Had men haar in onwetendheid ge laten? Cecil begon dit te vermoeden. „Laat mijn leven, om Godswil, rusten," smeekte Cecil. „Verhaal mij van het uwe. Spreek in de eerste plaats over hem! Hij had mij lief, zegt ge? O, hemel ja. Dit deed hij dagelijkse beslommeringen en genoe gens des levens. Zodra echter het ge heel niet meer volgens plan verloopt en er een ernstige breuk is gekomen in de schakel van het dagelijks leven en grote rampen over ons zijn geko men of over ons dreigen te komen, dan verandert onze innerlijke onver schilligheid en laten we zelfs ons masker van uiterlijke onverschilligheid spoedig vallen. Wij hebben dit ver schijnsel allemaal aan den lijve gevoeld of bij anderen kunnen constateren in de jaren 1940 tot 1945, toen de ergste aller rampen, de gesel van de oorlog en daarmede samengaande bezetting ook over ons land was gekomen en wij Nederlanders, bijna van alles be roofd, aan de hongerdood werden prijs gegeven. Persoonlijk heb ik deze verandering waargenomen, zowel bij mezelf, als bij onnoemelijk velen onder mijn medegevangenen in de Japanse gevangenkampen in de jaren 1942 tot en met 1945. Ik herinner me als de dag van gisteren het gezamelijk vieren door Katholieken en Protestanten van Kerstmis 1942, de eerste Kerstmis die we in gevangenschap doorbrachten. Door de dominéé en de pastoor werd achtereenvolgens voor dezelfde toe hoorders gepreekt en doordeprotestantse en katholieke zangers werden gezamen lijk ingestudeerde Kerstgezangen ten gehore gebracht. Uitvoerders en toe hoorders gehuld in hun beste lompen, die zij voor deze gelegenheid eens extra schoon hadden trachten te was sen; bij gebrek aan een kerkgebouw een kerkdienst in de open lucht, onder een stralend ondergaande zon. Het volledig opgaan van velen in deze kerkdienst, de volkomen overgave van velen aan deze ontroerende plechtig heid maakte zelfs op de meest onge lovigen toeschouwer een overweldigende indruk. Het was geen Kerstfeest zoals we dat gewoon waren in Indië, waar we om zo te zeggen in het algemeen wat „ruwer" leefden dan in Nederland, geen feest van overdadig eten en drinken, van dansen en maskerade zoals gebruikelijk was voor de oorlog (van een plechtig vieren van Chris tus'geboorte verworden tot een dikwijls weerzinwekkende banaliteit); neen het was nu een plechtigheid in den waren zin des woords, welke, ik wil het graag erkennen, zelfs op mij een onuitwis bare indruk heeft gemaakt. Na afloop van deze plechtigheid ging ieder van de achtduizend gevangenen terug naar de slaapzalen, doodstil en in zichzelf ;ekeerd. We gingen ditmaal ter ruste zonder het lawaai en gemopper dat zich op andere avonden deed horen, wanneer we onze ledematen moesten uitstrekken op de stenen vloer, met een wel! Inniger zelfs dan een schepsel ter wereld - de man die ginds be graven ligt, er buiten gerekend". „En dit doet hij nog!" klonk het vol vuur. „Philip heeft geen hart, dat spoedig vergeet. Vanavond zult ge el kander ontmoeten. Dat zal de geluk kigste ure zijns levens zijn". Cecil rees driftig op en begon de kamer op en neer te stappen. Die mar teling kon hij niet langer uitstaan. Met ernstige blikken zag Venetia Cecil aan. De man, wie zij in haar kinderlijke onschuld haar ganse schat was komen brengen, had zij nooit ver geten. Zij was verheugd, dat hij leefde. De donkere wolk, waaronder zijn na gedachtenis was verdwenen, hadden haar ogen in haar jeugd nooit aan schouwd. Die was voor haar verbor gen gehouden en toen zij tot vrouw was gerijpt was zijn naam, behalve door de Seraph, door een ieder ver geten. Nadat zij tevergeefs op antwoord had gewacht, vervolgde Venetia: „Maar waarom zijt ge dan voor Philip be vreesd? Als ge denkt, dat er, zodra ruimte voor iedere gevangene van 1.80 m bij 0.65 m! Onze levensomstandigheden in het kamp waren wel bijzonder geschikt, om de godsdienstige gevoelens bij de ge lovigen levendig te houden en die bij de minder gelovigen uit een soort slui mering te doen ontwaken, Zo'n ge vangenschap is ontegenzeggelijk een harde beproeving, in het bijzonder voor de getrouwde mensen. Van bijna alle genoegens en vriendelijkheden des le vens, die men vroeger als vanzelfspre kend had aanvaard en genoten, waren we beroofd. De oude vertrouwde ver zekerdheid en veiligheid des levens, met al zijn mooie dingen, hadden nu plot seling het veld moeten ruimen voor een zeer grote levensonzekerheid en onvei ligheid. De volledige beroving van je vrijheid, van je gezinsleven, je werk, je vrienden, je vaderland, van de ge makken des levens, van je hele heb ben en houden, ja zelfs van je kleren, bracht je ongemerkt tot dieper naden ken. Was men vroeger wellicht geheel in beslag genomen door alledaagse werkelijkheden en wenselijkheden van materielen aard, nu brak er iets ernsti- gers door. Immers door alle bereke ningen die je had gemaakt voor je toekomsrig leven, voor de toekomst van je gezin, was nu ineens door de oorlog en je gevangenschap een grote streep getrokken. En zo werd voor velen het „de mens wikt, doch God beschikt" een treffende waarheid. Meen de men voordien 's levensloop tamelijk vast in handen te hebben, nu voelde men ineens weer, hoe de mens toch afhankelijk is van grote machten bui ten en boven hem. Voor velen, zeer velen werd dit een reden tot inkeer en voor sommigen ook van ommekeèr. De zakelijke beslommeringen en af leiding gevende drukte en verstrooiing waren van ons afgevallen en nu ging het om het allerhoogste en allerlaatste op deze wereld, om het leven zelf en daarom bezon men zich meer dan vroeger op de zin en het doel van het leven. Voor velen was deze gevangen schap met al zijn gevolgen, deze be proeving een aanleiding om zichzelf te herzien en het „nood leert bidden" zag men ook hier menigmaal bewaar heid. En aldus vonden vele gevangenen zichzelf terug en vonden zij in het herwonnen geloof de kracht, om de lange gevangenschap te dragen en te overleven. En hoe was de verhouding tussen de aanhangers van de verschillende gods diensten? Daarop past slechts dit korte antwoord: uitstekend. Door het voort durende en dagelijkse contact leerde men eikaars religieuze gevoelens beter kennen en respecteren. Men sprak als hij hoort dat gij in leven zijt, in zijn hart iets anders heersen zal dan blijd schap, miskent gij hem geheel." Cecil bleef plotseling vlak voor haar staan. „Stil! Stil! Ge zult mij nog doden! Waarom vraagt ge? - Drie avonden geleden ontvlood ik het kamp als een ander de pest, omdat ik zijn gelaat bij 't licht van het bivakvuur herkende en bevreesd was, dat hij het mijne zou zien!" „Zijt ge Philip ontvlucht? O, hoe miskent gij hem dan! Wat kan 'them schelen of ge prins zijt of soldaat? Maar wacht! - Dit doet mij denken aan het erfdeel, dat u is toegevallen. Weet ge dat lord Royallieu dood is en dat uw jongste broeder de titel voert? Gisteren was hij met mij hier. Welke beweegredenen oorzaak zijn ge weest dat gij u voor ons op die wijze hebt verborgen gehouden, is nu de kwestie niet meer. Gij moet uw rech ten thans doen gelden." Zo geweldig diep als op het ogen blik, dat zij onbewust hem in verzoe king bracht om zijn woord te schen den, was Cecil door haar schoonheid regel meer over wat we samen ge meen hadden dan over hetgeen ons scheidde en wat we samen gemeen hadden was zeer veel; genoeg om ons te doordringen van het besef dat we deel uitmaakten van een en dezelfde gemeenschap, van één Nederland, dat ons zo dierbaar was. Hoe mooi zou het zijn, zo zeiden we steeds tot de andersdenkenden, wanneer in ons Va derland na de oorlog van de prachtige geest van verdraagzaamheid die zich in het kamp openbaarde, in gelijke mate sprake zou mogen zijn! Helaas is dat niet het geval en wan neer we morgen overal het „Vrede op Aarde" horen zingen, dan weten we dat er nog nergens vrede is. Geen vrede tussen de verschillende volkeren in de wereld, doch zelfs geen vrede bij het eigen volk. De oorlog heeft ons in dat opzicht blijkbaar niets geleerd, want we staan in rangen en standen, in godsdienstige sekten, in de verhou ding van werknemer tot werkgever, in concurrerende bedrijven en beroepen, nog weinig minder dan vijandig tegen over elkaar, evenals ook in' politiek opzicht. Wat zo schoon had kunnen zijn en wat ook in vervulling had kun nen gaan, de in oorlogstijd betoonde eendracht en eensgezindheid, is een vrome wens gebleven. Het „Vrede op Aarde" is geen feestlied; het is ook geen utopie, omdat de werkelijkheid ervan kan worden verkregen, wanneer we slechts van goeden wille zijn, wan neer we slechts terugkeren tot de kribbe van Betlehem, tot de zuiverste mani festatie van eenvoud voor ons zelf en liefde voor de medemens. Om tot die goede wil terug te kun nen keren, behoeven we toch zeker geen nieuwe oorlog te ondergaan, neen, want zonder een nieuwe gesel van buiten kunnen we in ons zelf de krachten oproepen en ontwikkelen, die voor het stichten van een Vrede op Aarde nodig zijn. L. Een vraagstuk waaraan in ons gewest be trekkelijk weinig aandacht wordt geschonken, is dat van het moeilijk lerende kind. Zeker, de meeste onderwijzers kunnen ons daarover meer vertellen, want op hen rust de moeilijke, meestentijds te moeilijke taak, om ook deze kinderen enige wijsheid bij te brengen. Te moeilijke taak. Inderdaad, want de meeste van deze kinderen zijn niet bekwaam genoeg om het gewone onderwijs te volgen. Dat heeft dan tot gevolg dat deze kinderen door de andere kinderen worden geplaagd en zich daardoor diep ongelukkig gevoelen, want wij weten het allen, kinderen kunnen zo wreed zijn. De gevolgen zijn vaak verschrik kelijk, daar het maar al te vaak voorkomt dat zulke vaak onvolwaardige stumpertjes voor hun gehele verdere leven verschoppe- nog nooit getroffen. Een wereld van gevoel lag op haar gelaat, een wereld van welsprekendheid in haar ogen, toen zij met een zonnestraal op het voorhoofd zich voorover boog. „Waar om geeft ge geen antwoord? Hoe is 't mogelijk, dat ge van uw erfenis en uw titels gehoord hebt en hier vrij willig soldaat blijft? Zodra gij uw iden titeit bewijst, moet de tegenwoordige lord Rayallieu van alles afstand doen." „In 's hemelsnaam, zwijg! Hebt ge dan nooit gehoord -? Is u dan nooit gezegd -?" „Wat?" Een onbestemd gevoel van vrees deed Venetia's gelaat nog ble ker worden. „Wat zou ik hebben ge hoord?" Hij wendde zich af, zodat zij zijn gelaat niet kon zien. „Toén ik dood werd voor de wereld, was ik bezoe deld met de schande van een mis daad". „Van een misdaad?" Ontzetting lag in die uitroep. Toen vloog Venetia op en trad naar Cecil toe. (Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1948 | | pagina 1