TWEE SOUVEREINEN GEDIEND De schakel ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAAN DEREN 4e Jaargang Nummer 199 VRIJDAG 5 NOV. 1948 Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR DE HULSTER - Boulevard 120 - BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358296 Verschijnt iedere Vrijdag Abonnementsprijs f 1,— per kwartaalfranco per post f 1,15 Prijs der advertentiën 7 cent per m.m. bij abonnement korting Advertenties met „brieven onder nr. of bij ons te bevragen", 10 cent extra xy ld. In „De Schakel" van 24 September en van 1 October j.l. heeft de aan dachtige lezer onder het hoofd „Onze Ereschuld" kunnen lezen, dat er nog steeds duizende Europeanen in Indonesië, beter gezegd op Java, tegen hun wil vertoeven op het gebied van de Repoebliek en daar de meest beest achtige behandeling en mishandeling van het repoeblikeinse gebroed moeten ondergaan. Zoals de lezer zich zal herinneren, heeft het bestuur van de Vereniging de Gemeenschappelijke actie van Nederlandse Vrouwen zich terzake via het lid van de Tweede Kamer, mevrouw Fortanierde Wit, tot de Minister van Overzeese Gebieds delen gewend met verzoek om inlich tingen en daarop een niet afdoend antwoord ontvangen. In het bijzonder tracht dit antwoord ex-minister Neher te dekken, althans deze schoon te was sen van bepaalde uitdrukkingen die door deze gezagsman zouden zijn uitge sproken. Thans heeft genoemde ver eniging zich in een open brief gewend tot de gedelegeerde van het Opperbe stuur in Indonesië, de heer L. Neher; blijkens de Haagse Courant van 22 October j.l. als volgt In deze open brief, ondertekend door de secretaresse mevr. W. van 't Rood-Gerth van Wijk, wordt ver klaard, dat de minister, na overleg met de heer Neher, de verklaring der Nederlandse Vrouwen-actie over het vasthouden van Nederlandse ge vangenen door de Republiek, in een scheef daglicht stelt en daardoor een rechtstreeks antwoord op de schriftelijke vragen vermijdt. „Moeten wij werkelijk herhalen, dat u, om uw woorden kracht bij te zetten, met de vuist op tafel sloeg? Het is toch haast niet aan te nemen, dat u zelf niet meer zou weten hoe ons gesprek eindigde?" In de open brief wordt dan het einde van het gesprek woordelijk herhaald. Mevrouw van 't Rood „Ik wil de zaak voor wij weggaan nogmaals scherp stellen. Dus, Excellentie, als de Republiek de gevangenen niet direct uitlevert, dan gaan wij ze niet bevrijden, dan zullen wij ze opofferen?" De heer Neher „Juist zo is het." Mevr. van 't Rood „Wij zullen dit nooit aanvaarden." De open brief vraagt of deze woor den voor verschillende uitlegging vatbaar zijn en besluit dan met „Vindt u uw houding niet onwaar dig? Excellentie, indien u te veel FEUILLETON 113) door OUIDA Een rochelende ademhaling belette Rake voort te gaan. Hij was alleen vervuld geweest met het plan te ster ven zonder dat zijn heer het wist, om deze zodoende te redden. Een hartverscheurende snik deed Cecil sidderen. Hij gevoelde dat Rake voor eeuwig voor hem verloren, dat dit de enige beloning was, welke het wrede Afrika schonk aan een man, die een vrouw in trouw had over troffen. Rake trachtte het hoofd op te heffen. „Kom, ik zou me dit maar niet zo hard aantrekken, meneer," fluisterde hij. ,,'t Moest immers toch eens komen, niet waar? Pijn heb ik niet, tenminste niet zoveel, dat het de moeite waard is er over te spreken. Ga nu maar heen, meneer! Laat me hier in Gods naam liggen en red uw leven!" „Toenmaals verliet je mij zekér ook?" Zeer zacht werd dit antwoord gegeven. gezegd heeft, dan kunt u betreuren, dat wij aan uw woorden publiciteit gegeven hebben, doch de consequen ties moet u aanvaarden. Wij zullen niet gedogen dat men onze woorden in twijfel trekt en de dames, die op 14 Augustus het be treffende onderhoud met u hadden, zijn bereid de juistheid van de ge publiceerde woorden, door Uwe Ex cellentie gebezigd, onder ede te be vestigen," Doch hierbij heeft meergenoemde Vrouwenvereniging het niet gelaten. Het bestuur dier vereniging is een dezer dagen naar Parijs getogen, om daar een beroep te doen op de Ver enigde Naties en naar het „Algem. Handelsblad" meedeelde, heeft het be stuur in Nederlandse kringen in en rondom het paleis Chaillot een willig oor gevonden. Het heeft o.a. aange naam contact gehad met het hoofd van de Nederlandse delegatie bij de Ver enigde Naties, dr. Van Royen, die er in toestemde, de zaak, waarvoor de G.A. v. N.V. met alle kracht ijvert, te zullen steunen wanneer deze voor de Veiligheidsraad mag worden ge bracht. Namens de Gemeenschappelijke Actie werd een schrijven gezonden aan de leden van de Veiligheidsraad, aan Trygve Lie, secretaris-generaal der Verenigde Naties, aan mevr. Eleanor Roosevelt als presidente van de com missie voor de Rechten van de Mens, aan de Belgische premier Paul Henri Spaak en San Amerikaanse publiciteits- chefs. In dit schrijven, aa. begeleid werd van authentieke gegevens waarover het bestuur van de Gemeenschappelijke Actie beschikt, doen de Nederlandse vrouwen een dringend beroep op de Veiligheidsraad om de Nederlandse regering niets in de weg te leggen wan neer het Nederlandse volk eist, dat zij haar plicht zal doen door de onge- lukkigen in de Indonesische republiek onmiddellijk te bevrijden en de schul- digbevonden republikeinse autoriteiten te vervolgen en aan een verhoor te onderwerpen. De Nederlandse vrouwen, aldus het schrijven, doen tevens een beroep op het wereldgeweten. Zes jaren na de Japanse invasie en drie jaar na de Japanse capitulatie, worden duizende Nederlanders, die in Japanse concentratiekampen trouw bleven aan de goede zaak, steeds vastgehouden; vrouwen en meisjes worden er onteerd. Deze dingen geschieden in een republiek, die alle menselijke rechten met voeten treedt en welker autoriteiten niet schro men, opium te smokkelen om aan buitenlands geld te komen teneinde leugenpropaganda te kunnen voeren. In weerwil van de storm ving Rake de woorden op. „Dat was heel wat anders, meneer. Laat mij hier liggen en ga heen. 't Zal gauw gedaan zijn en te redden ben ik toch niet". „O, God! Is er geen redding mogelijk?" „Kom, trek het u niet zo aan, me neer. 't Is de moeite niet waard. Een deugniet ben ik altijd geweest; een deugniet gaat vrolijk de eeuwigheid in. Bij slot van rekening heb ik toch een heel raar leventje geleid en als men er dan zo vlug vandoor gaat als ik nu, mag men van geluk spreken. Als u nu mijn paard neemt en wegrijdt, meneer, dan „Stil! Stil! Zou je dan een lafaard of een ondier van me willen maken?" In bittere smart stiet Cecil die woor den uit. Ook hij had, door stilte om geven, eenmaal moederzalig alleen op de gloeiende grond uitgestrekt, ver van menselijke hulp, zijn laatste ure liggen afwachten. Toen was hij zeer kalm geweest; hij had de dood onverschil lig zien naderen. Thans dwaalde zijn oog vol wanhoop over de vlakte, die Haar houding heeft niets te maken met communistische invloeden doch hangt ten nauwste samen met het karakter van de republiek, aldus het schrijven. En ten slotte heeft meergenoemde Nederlandse Vrouwenvereniging d.d. 29 September nog de volgende open brief aan de Minister-President gericht 1. Op 21 Januari 1948 werd door het Departement van Sociale Zaken te Batavia aan de Directeur van het Kabinet van de Lt. Gouv.- Gen. een brief geschreven (Kab. R. 102 r), waaruit wij het volgende citeren „Naar aanleiding van het op 2! Jan. 1948 door de Directeur-Generaal voor Algemene Zaken, in de Raad van Departementshoofden gedane verzoek, heb ik' de eer U.H.E.G. onderstaande opgave te doen van die onderwepen welke naar mijn mening bij de besprekingen met de Republiek in de eerste plaats be handeling behoeven. Ie. Het loslaten van krijgsgevangenen uit de Japanse periode, ten getale van 3 a 5000; 2e. Het loslaten van geïnterneerden uit de Japanse periode, ten getale van rond 10.000 en met inbegrip van de z.g. Warga Negara's; 3e. Het loslaten van vermisten en gekidnapten na de Japanse periode, ten getale van rond 2000; 4e. Het loslaten van Oost-Indische Staatsburgers, volgens opgave van de Regering van Oost-Indonesië ten getale van 15.000, mogelijk zelfs OO.OOO. Bij deze onderwerpen dient rekening te worden gehouden met de onder- volgende mogelijkheden dat in de Republiek nog aanwezig zijn ie. niet tot zelfstandige actie in staat zijnden, zwakzinnigen, krank zinnigen, gestichtsinwoners, bewoners van weeshuizen, gevangenissen, e.d.; 2e. gevallen van gedwongen concubi naat; 3e. minderjarige kinderen, betrokken bij gevallen als bedoeld onder ten 2e; 4e. loslopende kinderen, veelal we zen, waarvan opsporing en onder zoek naar de antecedenten gewenst is". 2. In het C.G.D.-stuk (Commissie van Goede Diensten) van 20 Maart 1948, no. S/AC/io/CONF.2/Ch/BRI is het verslag opgenomen van een vergadering van 19 Maart, waarin het standpunt van de Nederlandse delegatie wordt toegelicht en op welks verzoek de punten en cijfers, hierboven genoemd door het Depar- onder het licht van de dageraad lang zamerhand beter zichtbaar werd. De dood had reeds menigeen aan zijn zijde getroffen. Bloeiende jongelingen en onversaagde mannen had hij onder de zeeën van 't oorlogsgewoel zien bedelven; thans echter had hij een gevoel van angst, dat hij niet zou ge kend hebben, al had zijn eigen harte- bloed het zand gedrenkt. Zijn gehele leven had die man voor hem opgeofferd en zijn enige beloning was een lanssteek in een nachtelijke schermutseling, was een graf op vreemde bodem. In zijn rampzaligheid liet Cecil zich naast zijn makker op het zand vallen. Hulp verlenen kon hij niet, redding brengen ging boven zijn macht. Hij kon het bloed langzaam zien wegvloeien uit de gapende wonde, waarin de lanspunt met een stuk van de afgebroken schacht nog stak. Ook kon hij het hoofd zien, dat tegen zijn knie rustte, dat hoofd met zijn licht, krullend haar, dat geen woestijnzon bij machte was geweest donkerder van kleur te maken. Eindelijk zag hij hoe tement van Sociale Zaken verstrekt, worden genoemd. Blijkens 'n brief door Minister Jonk man op 20 Mei 1948 aan Dr. Van Mook gericht (Kab.let.W30/n0. 164), droeg Min. Jonkman kennis van deze gegevens, terwijl de minister de brief van 18 Juni 1948 aan ons (Gem. Actie van Ned. Vrouwen), het nog steeds deed voorkomen, alsof de Nederlanders die uit de Ja panse kampen afkomstig waren, me dio 1947 vrijwel alle afgevoerd wa ren naar het onder rechtstreeks Nederlands gezag staand gebied. De inlichtingen, die minister Jonk man aan de Staten-Generaal ver strekte, waren gebaseerd op de ver klaringen van het Republikeinse persbureau „Antara" en van de „Pop- da," het Republikeinse comité, dat de evacuatie geleid heeft. Ieder, die enigszins op de hoogte is van de toestanden in Indië, weet hoe onbetrouwbaar de gegevens van beide genoemde instanties zijn. Toen de „Popda" vond, dat haar werk geëindigd was, bleek een feestelijke herdenking in Batavia, waar men.te goed op de hoogte was, dan ook onmogelijk, omdat iedereen wist dat de „Popda" loog. 3. In Aug. 1947 berichte Dr. Van Mook aan Minister Jonkman, dat in Kebondjahe enige honderden gevan genen bevrijd waren, die sedert Maart 19.16 gevangen zaten en uitermate slecht behandeld waren, terwijl de vrouwen verkracht werden. Op 28 Jan. 1948 schreef Minister juiixiiini aan jjr. Van Mook: ie. „op 23 December berichtte Marto, commandant verbindingstroepen (dit zijn de troepen de Repoebliek. Red.) van het 18e Regt. Wonosobo aan commandant C.N.I. ixBat. te Djocja: heden 25. Dec. heeft de P.T. (Politie Tentara) met medeweten en goed vinden van het hoofd van de S.N. van het 18e Regt. ons opdracht ge geven om samen te wonen met 2 Nederlandse dames (Van Wieringen en Van Doorn geheten), die juist uit internering zijn ontslagen. 2e. Op 8 November werd op de onderneming Tjipa Toea een kamp van 43 personen aangetroffen, waar onder Europeanen, die door Neder landse troepen werden bevrijd. Deze personen waren afkomstig uit de gevangenis te Tasikmalaja, waar zij zeer slecht behandeld waren. Door het Republikeinse leger werden 'zij bij de terugtocht van plaats naar plaats medegesleept, terwijl enkele met name bekende Europese vrou wen, die in gedwongen concubinaat leefden met T.N.I.-officieren, nog Rake de nog altijd glimlachende en trouwe ogen naar hem hield opgeheven. „Vroeger zou ik nooit hebben ge doogd, dat u mij een hand gaf, me neer. Wilt u het nu doen? Terwijl ik u nog zien kan?" Nog voordat Rake had uitgesproken, had Cecil die hand gegrepen en ze vast en innig in de zijne gesloten. Al de ridderlijke trouw van de één, al de stomme erkentelijkheid van de ander spraken uit die ene handdruk beter dan uit duizend woorden. Een glans kwam op het gelaat van de soldaat. „Als ik eens een grootse daad heb verricht, meneer weer in de kring van zijn kennissen is teruggekeerd en mij hier het kruis heeft gegeven, dacht ik indertijd wel eens, zal ik meneer toch vragen of hij mij voor het front van 't gehele leger de hand geven en dan zeggen wil: „Een deugniet was hij, maar dat hij voor niets deugde, ge loofde ik niet. Hij bleef mij trouw. Ge ziet, dat dit hem in 't rechte spoor hield. Ik schaam mij niet hem mijn vriend te noemen". - Vroeger dacht ik dit wel eens. Mogelijk was dit heel

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1948 | | pagina 1