BRILLEN
TWEE SOUVEREINEN GEDIEND
Rondom hei Zwin.
E SCHAKEL
ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR
Drukkers-Uitgevers Firma SMOOR DE HULSTER - Boulevard 120
WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN
4e jaargang Nummer 178
VRIJDAG 11 JUf*!1948
BRESKENS - Telefoon 27 - Giro 358296
"N
Verschijnt iédere Vrijdag
Abonnementsprijs
f 1,per kwartaal; franco
per post f 1,15
Prijs der advertentiën
7 cent per m.m.
bij abonnement korting
Advertenties met „brieven
onder nr. of bij ons te
bevragen", lOcent extra
vy
Noodgedwongen zit ik achter het
venster. Noodgedwongen om tweeërlei
redenen. De eerste reden is te zoeken
bij mezelf; ik heb n.l. deze week af
scheid genomen van de binnenkort ver
dwijnende personentram van de maat
schappij Breskens-Maldeghem. Ik heb
bij dat vaarwel zeggen een ietwat on
handige buiging gemaakt voor het min
of meer aftands geworden materiaal
van die maatschappij en het gevolg
daarvan - van die buiging wel te ver
staan - is, dat ik met een kapotte knie
aan mijn stoel gekluisterd zit. Nu zou
ik natuurlijk ook voor het venster kun
nen zitten, doch nu komt de tweede
reden aan de orde en die is van kli
matologische aard. Er is een drukfout
op onze scheurkalender of wel de des
kundige weermakers van het K.N.M.I.
in De Bilt hebben een vergissing be
gaan, door ons op de kermis in Sluis
te trakteren op December-weer. Hoe
het ook zij, het feit is er dat ik achter
mijn venster moet zitten, waarbij ech
ter deze troost komt, dat het een mooi
venster is. Voor me zie ik het nog
steeds mooie landschap langs het ka
naal naar Brugge, dat wat zijn bomen-
tooi betreft, nog niet te erg is be
schadigd. Achter me een uitzicht over
de mooie Zwin-polder, een vergezicht
zich uitstrekkende tot het strandhotel
van Piet Faas.
Het zitten achter een venster heeft
evenwel ook zijn bekoringen. Het geeft
gelegenheid tot eigen aanschouwing en
overpeinzing, het geeft een onbelem
merde kijk op de voorbijgaande mens
met zijn wel en wee van allen dag. Ik
zie vandaag voorbijgaan de pretma^
kende kermisgangers, gestoken in hun
beste plunje en vergezeld van elders
wonende ouders of kinderen, dan wel
van andere bloed- en aanverwanten.
Men is blij, niet alleen om de gelegen
heden tot vermaak die de kermis biedt,
doch ook om de gezelligheid van het
weer eens samen zijn. Er is blijheid en
gezelligheid in familiekring niet alleen;
neen deze strekt zich uit over alle aan
wezigen, die zich nu weer deel voelen
van de gemeenschap waarin zij gebo
ren en getogen zijn. Eensgezindheid
alom, zich manifesterende in onderlinge
leutigheid. Moi-ht dit toch steeds zo
zijn en blijven. Het zou mogelijk moe
ten zijn. Het kon immers, het eens zijn,
het één zijn van alle weldenkende va
derlanders in de achter ons liggende
oorlogsdagen. Waarom toch is dat
ideaal na de oorlog zo gauw verdwenen?
Ik zit achter het venster en zie de
orde-broeders, de leiders van het on
langs heropende seminarium met hun
leerlingen de kaalweg atkomen, om zich
FEUILLÊT
92)
door OUIDA
De kleine luipaard.
Gezeten op de rand van een ellen
dig leger, dat, hard als hout, een bos
stro in ongemakkelijkheid niets toegaf,
liet de marketentster de ogen over de
lange zaal van het hospitaal weiden.
Een onafzienbare rij bedden vertoonde
zich aan haar oog. De zon scheen met
verblindende kracht op de gewitte
muren.
Op die plaats was zij welbekend.
Als zij door die zalen der ellende
zweefde, kwam om menige door pijn
verwrongen mond een glimlach, of
klonk haar een verwelkoming tegen.
De zusters waren goed en zacht en
zelfs de grootste schurk, die op zijn
sponde lag uitgestrekt, stelde haar ver
diensten op prijs, maar - een glimlach
kwam nooit over haar lippen; nooit
voerden zij het hart van een stervende
krijger terug naar de dagen zijner
kindsheid; nooit deed een harer een
ter kerke te begeven. Ik zie de zusters
van The Home van de weg naar St
Anna ter Muiden met de aan hen toe
vertrouwde kinderen naar dezelfde kerk
wandelen ter bijwoning van de dienst
en dat brengt me in herinnering de
vele misprijzingen, die ik onlangs hoorde
over het feit dat die nu al weer in
Sluis terug waren,- dat wel een simi
narie, wel.een kostschool kon worden
gebouwd doch dat zoveel mensen in
Sluis toch nog in noodwoningen moesten
vertoeven en wie weet, hoe lang nog.
Natuurlijk ..waren die woorden van af
keuring afkomstig van andersdenkenden,
van niet-Katholieken. Op mij persoon
lijk wekken soortgelijke uitingen steeds
een wrevel, omdat ik mij bij het be
oordelen van een zaak steeds boven de
persoon tracht te stellen. Ik vraag mij
nooit af wat iemand is, doch hoe hij
is en het is en blijft mij om het even
of iemand protestant is of katholiek,
mits hij slechts is een goed Nederlan
der en een goed vaderlander. Voor de
Katholieken was het klaarblijkelijk een
zaak van groot belang dat het semina
rie, dat de kostschool in Sluis zo spoe
dig mogelijk kon worden heropend.
Dat zij daarin geslaagd zijn valt slechts
toe te juichen omdat daarmede ge
diend wordt de opvoeding en opleiding
van de jeugd, en dan is het mij totaal
onverschillig tot welke religie die jeugd
behoort. Wanneer niet-Katholieken er
op even vlugge wijze in slagen om hun
instellingen te herbouwen, dan geeft
dat evenzeer en evenveel redenen tot
dankbaarheid. Doch waarom en waar
toe die afgunst, die jaloezie of onver
draagzaamheid? Waarom toch kunnen
we in ons kleine Zeeuwse landje niet
één zijn en blijven? Waarom kan dat
alleen ter gelegenheid van een kermis,
waar we verschillende gelovigen en on
gelovigen samen pret zien maken en
waarom kan dat niet bij het oplossen
van problemen, van moeilijkheden die
we samen moeten dragen. Waarom
moet er steeds een splijtzwam worden
gekweekt? Wanneer men op een kleine
plaats met een klein aantal jeugdige
personen een jeugd-zangvereniging wil
oprichten, moet dat niet worden be
lemmerd door een geestelijke, die een
koor voor alle gezindten met toelaat
baar acht voor de tot zijn kerk beho
rende jeugd. En zo is er over en weer
sprake van tegenwerking, die er zeker
niet zijn moest omdat er zelfs voor de
meest uiteenlopende religieuze richtin
gen vele gemeenschappelijke terreinen
te bewandelen zijn, in het bijzonder in
de kleine gemeenschappen, die de dor
pen in ons landje van Cadzand eigen
lijk zijn.
Vooral op het terrein van de weder
opbouw van onze door de oorlog zo
zeer getroffen maatschappij kan door
der zoete tonen horen, welke met dui
zend stemmen van voorheen door de
reeds half verstijfde zintuigen trilde.
„Maar de kleine meid - ja, zie je -
die is de jeugd, die is het leven, die
is al wat wij hebben verloren," zeide
een afschuwelijke zephyr met grijze
baard, terwijl de koude des doods
reeds door zijn gekorven lichaam sloop.
„Dat is de bekoorlijkheid in haar! De
Zusters zijn heel goede mensefPi:;4pn
die hebben met one 1 Medelijden.
De kleine meid daarentegen heeft ons
lief. Dat is het verschil, begrepen?
Dat was het verschil, maar 't was
geweldig groot. Om Frankrijk en om
de vlag, waaronder zij met hen diende,
had Cigarette hen ailen lief.
Die morgen was Cigarette zo bijtend
en scherp, als 't kon. Aan de poort
had zij vernomen, dat prinses Corona
zulk een massa wijn, vruchten en bloe
men had gezonden, dat de lange, traag
voortkruipende uren der ongelukkigen
daardoor weken lang opgevrolijkt kon
den worden. Wie de prinses was, wist
de marketentster volstrekt niet, maar
de titel was haar voldoende, 't Was
^rüïeniaEfiei"
O O S T B U R G
samenwerking het herstel zoveel vlug
ger tot stand komen. Ik hoorde, ach
ter mijn venster zittende, het radio
gesprek met de bewoners van het ge
heel verwoeste Eede en met de burge
meester van Aardenburg. Daaruit klon
ken vreugdige geluiden; lof over ver
kregen resultaten, geboren uit samen
werking en saamhorigheid. In het bij
zonder het treffend devies van burge
meester Van Dongen: „Zie niet naar
de moeilijkheden, doch kijk naar de
mogelijkheden". Zo is het en treffen
der kon het niet worden gezegd. Ik
heb van achter mijn venster vele men
sen gezien, op wier gezicht een aan
wanhoop grenzende apathie te aan
schouwen valt en wier gesprekken de
ganse dag gaan over ondervonden leed
en door de oorlog geleden schade en
het vooruitzicht van een nog langdurig
verblijf in een noodwoning of gedwon
gen samenwoning. Inderdaad zijn al
deze verliezen en daarop gevolgde te
leurstellingen van dien aard, dat zij
hun stempel op de getroffenen moeten
drukken. Doch wanneer deze getroffe
nen nu niets anders doen dan zichzelf
en anderen vervelen met onophoude
lijke klachten over het geleden verlies,
dan werken ze zichzelf steeds verder
in de put, zo diep dat ze er ten slotte
niet meer uit kunnen komen. Onder
elk onherstelbaar verlies moet ten slotte
een streep worden gezet; elk verleden
moet op een bepaald moment worden
afgesloten en dan mogen we daarop
niet blijven hangen. We kunnen nooit
terug doch moeten steeds vooruit. En
daarom moeten we bij die verdere
tocht door het leven niet kijken naar
de moeilijkheden doch naar de moge
lijkheden, niet alleen voor onszelf doch
ook en vooral voor hen, die na ons
komen. We leven in het vierde jaar
na de bevrijding en langzamerhand
moet de tweede wereldoorlog voor ons
rn de verleden tijd komen te liggen,
moet die historie zijn geworden.
Achter het venster hoort men ook
de voorbijganger. Dan hoort men ook
nu nog gesprekken op zachten toon
gevoerd, over Jan die fout was in de
oorlog, doch niet is vervolgd en over
Piet, die wel is vervolgd en feitelijk
niet zo veel op zijn kerfstok had. Zeer
terecht werd onlangs bij de opheffing
van tribunalen de opmerking gemaakt
dat het publiek toch zo weinig had
meegewerkt bij de berechting van hen,
die fout waren geweest of daarvan
werden verdasht. Inïmers wanneer het
er op aankwam, bleef men zwijgen of
een zilverfazant, ba! en Cigarette haatte
de aristocraten - als ze van 't vrouwe
lijk geslacht waren. Dit was ook de
reden, dat zij tegen een jong edelman
gruwelijk brutaal kon zijn maar dat ze
partij trok voor Marquise en VoorBel-
a-faire-peur, kortom voor al de ver
doolden, die hun zestien->«ci leger
onder het zw&iDuegraven.
in lean's kwam zij aan een bed, dat
hoofdzakelijk het doel was van haar
tocht - een bed met de vermagerde
gestalte van een man, die eenmaal
schoon mocht heeten.
Het zweet van de doodstrijd parelde
op zijn voorhoofd. De tanden waren
stijf op de droge lippen geklemd en
de onnatuurlijk grote ogen met hun
donkere kransen hadden een klagende
uitdrukking en waren strak op een
punt in de ruimte gevestigd.
„Dag Léon! Ik heb wat ijs voor je
meegebracht".
Dankbaar was de blik waarmede de
zieke de ogen op de marketentster
sloeg. Hij wilde iets zeggen, maar die
inspanning veroorzaakte een hoestbui,
trok men zijn aanklacht in. Beide is
verkeerd. Wanneer men de bewijzen
kon leveren dat iemand fout was ge
weest, moest men daarmede te be
stemder plaatse op de proppen komen
en niet de zaak in de lucht laten han
gen, want het gevolg daarvan is, dat
mensen die vrij-uit kunnen gaan als
verdacht blijven aangemerkt en omge
keerd dat werkelijk schuldigen hun lot
ontlopen. Gevolg van een en ander is
het elkaar wantrouwend blijven bekij
ken' en ook dat wordt op de duur fu
nest. In het bijzonder voor de herop
bouw op elk terrein van onze samen
leving. Wantrouwen staat elke samen
werking in de weg en we moeten steeds
voor ogen houden, dat alleen samen
werking ons uit de moeilijkheden van
thans kan helpen. In het kort wil ik
hierover nog dit zeggen, dat met de
opheffing van de tribunalen ook de
kwestie van de zuivering is afgedaan;
het al of niet verkeerd geweest zijn in
oorlogstijd moet nu langzamerhand ook
tot de historie/worden gerekend. Ook
hier dient he^lverleden te worden af
gesloten.
Veel wordt er achter het venster
besproken en besloten wat beter voor
het venster, beter in de openbaarheid
kon worden behandeld. Dat ik me dit
maal achter het venster heb gezet is
niet toe te schrijven aan mijn verlan
gen om van een beschermde plaats gif
te spuwen naar en op de voorbijgan
ger. Het had slechts een physieke
reden, want het liefst neem ik plaats
voor het venster, waar een ieder mij
mag horen en tegenspreken. Vooral
dat laatste, omdat ik er van overtuigd
ben dat ook ik dikwijls de plank mis
sla en zeker niet alwetend ben. Ik zit
niet achter dat venster uit nieuwsgie
righeid naar de voorbijgangers te koe
keloeren, integendeel ik laat me voor
dat venster horen omdat ik meen daar
mede de belangen van het Land van
Cadzand naar mijn beste krachten en
overtuiging te dienen en steeds ver
klaar ik mij toegankelijk voor een an
dermans betere mening, overtuiging of
inzicht. L.
Zo rust dan eindelijk 't ruwe noorden
Van hageljacht en stormgeloei
Aldus vangt Borger's schone gedicht
aan. Ook over ons mooie Zwin kwa
men de noorderstormen te zwijgen en
welke hem van 't hoofd tot de voeten
deed sidderen.
Zwijgend kreeg Cigarette uit een
paar wijngaardbladeren een klomp ijs
en bracht die Léon Ramon aan
lippen. De heerlijke k<^^den Ram0ns
1^?/ VnogP"géen woord uitbrengen,
maar met de ogen dankte hij haar. En
Cigarette? - Hoe kwam iemand als zij
op de gedachte,? - zij liet zich op de
grond neder en begon zo zacht te
zingen als een fee, die het blad ener
waterlelie voor een ogenblik tot rust
plaats heeft gekozen.
„Och, hoe liefelijk klinkt dat! fluis
terde de stervende man. ,,'t Is aan het
murmelen der beekjes - aan 't fladde
ren der vogels - aan 't ritselen van
de wind in het lover gelijk".
Ramon was slechts half bewust van
't geen rondom hem gebeurde, doch
die stem bracht hem vrede. De eerste
schaduwen van de namiddag kropen
reeds over de vloer en Cigarette zong
nog altijd en verroerde zich alleen nu en
dan, om de zieke met een weinig ijs de
tong te verkoelen. (Wordtvervolgd).