vroeg geboren kind. Neen, het zijn kerels; kerels die wat gepresteerd hebben en die bewezen hebben dat voor zich zelf kunnen zorgen en dat ze op eigen benen kunnen staan. Ik zeg, het zijn kerels geworden, meer niet en ze zijn niet verworden tot barbaren of wilde beesten, die eerst weer langzaam aan onder de mensen mogen worden gebracht nadat ze temd zijn. Ze zijn niet te zacht of te hard geworden en daarom, omdat ze gebleven zijn wat de flinkeren onder ons ook waren en zijn, moeten ze niet met te veel onderscheiding of belang stelling worden omringd, want daarop zullen ze helemaal niet gesteld zijn,. Er bestaat naar mijn mening voor deze waarschuwing alle aanleiding, want wanneer men de dagbladen op dit punt nagaat is er een gevaar voor overdaad, maakt men te veel drukte over de terugkeer van deze mannen uit Indië, Straten versieren, extra-treinen en boten, muzikale optochten, toespraken door autoriteiten en comité's, rondgangen met deze jongens door dorp en stad, kortom al deze dingen zijn overdadig en dus verkeerd. Bovendien dat ver dienen deze mensen niet om zo op de voorgrond te worden gesteld en voor alles, dat zullen ze ook niet wensen Zij zijn geen helden die het Vaderland hebben gered en zeker zullen zij zich niet tot een dergelijke hoogte willen opschroeven. Deze mannen en jongens zijn vrijwillig naar Indië getogen om Indië, het daar gelegen deel van Gro ter Nederland, te bevrijden van de Ja panners. Dat zij daaraan niet meer te pas zijn gekomen, is niet hun schuld doch doet niets af aan de juistheid van hun opvatting van plicht, dat zij na de bevrijding van Nederland hier ook moesten meedoen aan de bevrij ding van Nederland daar ginds in de Oost. Dat bewijst dat zij goede Vader landers waren en nog zijn, meer niet. Doch dat zijn in doorsnee toch ook onze jongelingen, die thans als mili tairen gedwongen naar Indië gaan en daar hetzelfde doen als de thans terug kerende vrijwilligers hebben gedaan! We moeten ook nu nuchter blijven en vooral niet in uitersten vervallen. We moeten de terugkerenden met de meeste hartelijkheid ontvangen en we moeten hen helpen, weer zo spoedig mogelijk als gewoon burger hun oude taak te kunnen hervatten of een nieuwe onder de gruwelijkste folteringen het leven te laten. De jager deed wat hem was bevo len en hield op die rit over het aan een gloeiende oveii gelijke bergvlak zijn paard geen ogenblik in, tot hij de sheik gewaar werd, die met een ge deelte zijner ruiters van een fourage- ring terugkeerde en omtrent Djelma's ontvoering nog in volslagen onwetend heid verkeerde. De Bedouïnen hielden hun paarden in en llderim reed alleen naar hem toe. Toen hij de jager gewaar werd, be wees een flikkering in zijn oog, dat hij de man herkende, met wie hij zo dikwijls het zwaard had gekruist. Waardig en hoffelijk waren de woor den en het gebaar, waarmede hij hem verzocht de brief voor te lezen, die hij niet had willen aannemen. De jager las. Bitter,schandelijk, snood waren de weinige woorden, die het schrijven behelsde. „Op hetzelfde ogenblik, dat de sheik zijn mannen het teken gaf op Djelma's rovers in te stormen, zou de gevangene die daad met het leven boeten. Bleef de sheik de wapenen voeren, doch te aanvaarden. Maar voor alles, geen overdrijving en niet met hen rondzeu- len als helden, want nogmaals, daarop zijn ze niet gesteld.. We mogen hen niet over het paard tillen, want dan maken we ontevreden mensen van hen en zijn wij de oorzaak dat ze zich thuis niet meer tehuis zullen gevoelen en dat zij het bij ons niet meer zullen kunnen aarden. En daarvoor bestaat altijd min of meer gevaar; zij hebben de tropen gezien, ze hebben de tropen geroken en zoals bij een ieder die dat heeft ondergaan, zullen ook zij op een be paald punt enigerlei heimwee naar de tropen behouden. En terugkeer daar heen is voor de meesten uitgesloten, want het toekomstig Indonesië zal hoogstens alleen nog Nederlandse werk krachten in de hogere regionen kun nen en willen aantrekkenvoor de rest zullen ze daar zelf wel zorgen of trach ten te zorgen. Waarmee ik slechts zeggen wil, dat de nu terugkerenden, zo zij misschien al enigszins mochten zijn ontworteld of zich zodanig gevoe len, alles in het werk zullen moeten stellen om in hun eigen land, hun Moederland en Vaderland, in eigen bodem weer opnieuw wortel te schieten. Zij trokken vrijwillig uit om Indië te bevrijden, voorwaar een pracht- opvatting van plicht. Doch hadden de illegale werkers die hun leven gaven voor ons Nederland of dat er voor in de waagschaal stelden, niet een gelijk waardige opvatting van, die plicht? Zo voortgaande komt de vraag naar voren, of de boeren en landarbeiders van Zuid-Nederland bij het verbouwen van voedingsgewassen voor het nog bezette Noord-Nederland ook geen extra-vermelding of waardering ver dienen? Of de wederopbouw-vakarbei- ders, die de verwoeste streken helpen opbouwen ten dienste van noodlijdend Nederland geen extra-pluim verdienen; of de vissers, die aan de mijnen-ge- vaarlijke Noordzee de vis ontrukken voor de hongerende mensheid en het deviezen-hongerend Nederland minder heldhaftige en verdienstelijke daden verrichten? Ik weet dat deze vergelij kingen misschien wat ver getrokken zijn, doch zij dienen slechts om te voorkomen, dat men bij de beoordeling van de door de uit Indië terugkomende jongens verrichte daden te vèr gaat. We mogen toch zeker het goed ver vullen van zijn plicht tegenover het ging hij niet tot de aanval over, dan werd Djelma de maïtres van de mar kies en zou later aan diens soldaten worden overgegeven. De enige voor waarde, waaronder llderim haar kon terugbekomen, was, dat hij zich ter stond aan het gezag des Keizers on derwierp". Zo luidden de vredesvoor waarden. Bedaard las de jager de brief van het begin tot het einde voor en keek de Emir toen aan. Hij was een in de krijg gehard soldaat. Zedelijk en lichamelijk lijden onder iedere vorm had hij voor ogen gehad. Doch de folterende pijn, die het lichaam van de sheik een ogenblik deed rillen en op het gelaat van de man te lezen stond ging al hetgeen hij tot nog toe gezien of zich voorgesteld had, te bo ven. De man leed zwijgend. Onder gillend geschreeuw zwaaiden de Bedouïnen de sabel boven het hoofd en stormden los op de man, die het gewaagd had hun heer en hun stam zulk een schandelijk voorstel over te brengen - en zonder een po ging te doen om zich "te verdedigen, bleef de jager roerloos zitten, Hij vond Vaderland niet als een uitzonderlijk verschijnsel gaan beschouwen? Overdaad schaadt en daarom zij volstaan met uitgesproken blijdschap over hun behouden terugkeer en met gepaste hulde. L. BURGERLIJKE STAND. Gemeente GROEDE. over de maand Januari 1948. GEBOORTEN: 9, Maria Christina, d. van W. C. Brakman en J. Snoep; 12, Adriaan Arie, z. van R. M. Beeke en C. J. Niemantsverdriet; 13, Alphonsius Levinus, z. van Joh. Buise en Ph. E. Verstraete; 14, Johannis Martinus, z. van J. J. Boekhout en L. C. Heijmans; 23, Pieter Christiaan, z. van C. A. Overdulve en C. T. de Graaf; 26, Francina, d. van P. C. Keukelaar en S. M. Dierings. HUWELIJKEN: 8, Verstraeten, Abra ham Augustinus, 25 j. met Merk, Su- zanna Magdalena, 20 j.; 29, de Zwart, Willem Pieter, 27 j. met Verhage, Dingena Jacomina, 26 j. OVERLIJDEN: 16, van Roo, Jacob, 84 j. weduwn. van Risseeuw, J. E.; 29, Verheije, Petrus Ludovicus, 82 j. echtg. van de Buck, J. A. INGEKOMEN: 5, Hopstaken, J. J. A., van Rosendaal naar A 179b; 23, Lau- ret, M. M., van Amsterdam naar A 70. VERTROKKEN: 5, Luteijn, D. A. en gezin naar Rotterdam, Lepelaarsingel 89c; 5, de Meijer, S. M. naar Middel burg, Breeweg 59; 5, de Meijer, J. M. naar Breskens, Dorpsstraat 59; 6, Jan sen, H. en gezin naar Breskens, Scheep vaartstraat 21; 7, Catsman, P. C. J. naar Rotterdam, W. v. Heemstede straat 17c; 10, Merk, S. M. echtg. van A. A. Verstraaten, naar Schoondijke, Nieuwe Haven 3; 22, van den Hemel, E. F. naar Sas van Gent, Oost Haven 8. Vismijn - Breskens over de week van 9 Febr. t/m 14 Febr. 9 423 kg haring f 0,15 10 41718 max. prijs 11 49992 12 41161 f 0,17 max. prijs 13 81650 f 0,13 - f 0,17 14 85298 f 0,08 - f 0,12 27 kg bot max. prijs 108 schar max. prijs Vanaf 4 Januari gezamelijk 3.841.849 kg. Haring. die wraak billijk. Doch de sheik wees met het zwaard naar de witte vlag en wenkte zijn mannen terug te gaan. Daarop rolde zijn stem als het geluid van de donder over de vlakte: „Als gij geen vertrouwen had ge steld in mijn eer, had ik u lid voor lid doen vanéén scheuren. Keer terug naar de tijger, die u aanvoert en zeg hem, dat ik, zo waar Allah leelt, op hem aanvallen en hem tuchtigen zal, zoals hij nog nooit getuchtigd werd. Mijn eigendom zal ik terug hebben, 't zij levend of dood. Berooft hij Djelma van het leven, dan zullen tien duizend soldaten met de dood daar voor boeten. Onteert hij haar, dan zal ik in het ganse land zulk een heilige oorlog doen ontbranden, dat zijn natie als amechtige honden ruggelings in zee gedreven en van deze aarde voor eeuwig weggevaagd wordt. Dit zweer ik bij de Wet en bij de Profeet!" „Een enkel woord nog, Emir. Gij zijt schandelijk beledigd, doch ook ik. Als mij de inhoud van de brief, die ik u bracht, was medegedeeld, zoudt gij die nimmer uit mijn hand hebben ont vangen". (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1948 | | pagina 2