Brieven ui! Indië
""burgerlijke staim
steeds is hij in zijn gemeente een van
de hoogste bomen. In het oog van het
wetend publiek is deze boom geknakt,
kan niet meer met ontzag daartegen
worden opgezien en daarom dient die
te verdwijnen en plaats te maken voor
een gave stam. Dat eist de hoogheid
van het ambt.
Dan hebben we daar tegenwoordig
het geval Koos Vorrink, zoals dit door
de Ochtendpost bij herhaling en steeds
met meer nadruk wordt te berde ge
bracht. De Ochtendpost doet een aan
val op de zuiverheid van Koos Vor
rink, de voorzitter van de Partij van
de Arbeid en Lid van de Tweede
Kamer enz. enz. Genoemd blad be
schuldigt Vorrink van te hebben sa
mengewerkt met de Duitse bezetters
en de Ochtendpost beweert de bewij
zen daarvan te kunnen en te zullen
leveren.
Ziehier een der hoogste bomen in
Nederland, waartegen thans geblazen
wordt. Wanneer de heer Vorrink een
man was zonder positie, zou hij die
wind langs zich heen laten gaan en
het gewone Hollandse gezegde, dat je
door een „faecaliën-wagen" niet over
reden kunt worden, van toepassing
verklaren. Dat kan hij nu evenwel
niet doen, daarvoor is zijn positie te
hoog als voorzitter van een onzer
grote regeringspartijen. Wanneer de
Ochtendpost de waarheid spreekt moet
Koos Vorrink zijn hoge positie er aan
geven en wanneer de Ochtendpost
liegt, moet hij een strafvervolging tegen
dat blad doen instellen en door een
veroordelend vonnis van de leiding van
de Ochtendpost zou Koos Vorrink ge
zuiverd zijn. De hoogheid van zijn
ambt gebiedt hem in ieder geval van
tweeën één te kiezen, een alternatief
is er niet.
Nu we dan toch bij de Staten-
Generaal beland zijn, is daar nog het
geval van een lid van de Eerste Kamer,
woonachtig in Drenthe, die o.a. een
boete van f 10.000 heeft gekregen
wegens het aanbrengen van een Engelse
piloot aan de Duitsers. Het geldt hier
een lid van de Anti-Revolutionaire
partij, doch dat is ons om het even.
De betrokkene is in hoger beroep ge
gaan, doch wanneer ook daarbij een
veroordelend vonnis wordt gehandhaafd
is er naar mijn mening voor deze mijn
heer ook niet langer plaats in enig
vertegenwoordigend college.
maken, want de marketentster danste
alleen.
Haar zijdeachtige krullen zwierden
los om haar heen; haar wangen waren
met een blos overtogen; haar zwarte
ogen gloeiden van vuur; haar uniform
met zijn scharlaken en purperen uit
monstering deed haar op een fuchsia
gelijken, die door de wind zacht op
haar tedere stengel heen en weder
werd bewogen. Cigarette danste met
de wilde bevalligheid ener Almeh, ener
Bayadère. Aan Cigarette als bacchante
kon geen enkele man weerstand bieden.
Had zij zich eenmaal aan het deli
rium van de dans overgegeven, dan
deed zij met de toeschouwers wat zij
verkoos.
Zo danste zij nu in l'As de Pique.
Een brede kring van toeschouwers om
gaf haar en deze wisten niet wat zij
zouden aanvangen om zich zelve mees
ter te blijven en niet de kring binnen
te vliegen, Cigarette in de armen te
sluiten en met haar de zaal rond te
tollen. Reeds meermalen echter had de
ondervinding hun geleerd, dat, als Ci
garette niet zelve een hunner door een
wenk verzocht in de kring te komen,
Zo iets moet een burgemeester, een
kamerlid zelf voelen en van zijn ver
keerde handeling moet hij elke conse
quentie dragen. Hij kan daarbij een
voorbeeld nemen aan de parlementaire
gebruiken in Engeland, die in dit op
zicht zonder pardon zijn. In de opvat
tingen van het Engelse volk is van
een transigeren met de hoogheid van
het ambt nimmer sprake. Ware dit
ook zo in ons land, dan konden we
meer gezag doen gelden op gronden
van moraal. Goed voorgaan immers
doet goed volgen. L.
Tjimalaka, 15 Januari 1948.
Streekgenoten
Weer is er bijna een dag verstreken
en de zon neigt reeds ter kimme. Nog
een half uurtje dan treedt de duisternis
weer in. Het begint reeds koel te wor
den buiten en de bergen in de omge
ving worden aan het oog onttrokken
door de wolken die komen aangedreven.
Rond deze tijd bevinden wij ons meest
al buiten om nog even van de koele
lucht te genieten. Als het te koel be
gint te worden en de duisternis zijn
intrede doet, gaan we naar binnen.
En dan begint voor ons pas de avond.
Er zijn jongens die op hun bed gaan
liggen, er zijn er die een nummertje
gaan boksen, en anderen weer gaan
over in een politiek debat. Ik praat
zo ook wel eens met jongens uit Den
Haag en Rotterdam, waarvan sommi
gen zich altijd ver verheven voelen
boven een Zeeuw of Brabander. Deze
jongens, waar ik soms medelijden mee
heb, omdat ze aan hoogmoedswaanzin
lijden, beschouwen ons als een onont
wikkelde volkssoort. Uitdrukkingen als
„bij jullie in Zeeland lopen de varkens
en de kippen nog rond de tafel" en
het woord „boerenlummel" e. d. is bij
hen nog in algemeen gebruik. Veel
hebben deze personen niet geleerd in
de oorlog. Zij zijn vergeten dat Zeeland
en Brabant voor hen de stoot hebben
opgevangen. En welk leed is er gele
den. Ook blijken zij de acties als „Zuid
helpt Noord" e. d., pas na de bevrij
ding, te zijn vergeten. Toen was het
woord „boer" en „stinkende Zeeuw en
Brabander" uit de mode. Toen was
alles welkom, zowel uit Zeeland als
Brabant. Maar nu is die tijd weer voorbij
een dergelijke vrijpostigheid door een
vuistslag en door de ogenblikkelijke
staking van die „Pas de seul" werd
gevolgd. Cigarette's toeschouwers wa
ren bekende vuurvreters, mannen, wier
namen als bazuingeschal in de oren
van Kabyl en Marabout weerklonken.
Daar had men b.v. Ben Arslan met
de vuurrode burnous om de reusach
tige gestalte, de grootste wellusteling
der spahis, de man, die joden en mo
ren schuwde als de pest, die, een
maal in de woestijn, weer Bedouïn
werd van top tot teen, een krijgsman,
die met een slag van zijn sabelschede
zijn fourage betaalde, wiens enige ver
ontschuldiging tegenover een beledigde
echtgenoot een sabelhouw was.
Voorts zag men er „Pouffer-de-rire,"
een kleine tringlo (treinsoldaat), de
blijmoedigste, gelukkigste schelm van
het gehele leger, een knaap, die altijd
vol guitestreken zat en zelfs op een
mars door de gloedhete zon zo vrolijk
kazerneliedjes zong, dat het ganse ba
taljon in koor inviel, dorst, hitte en
honger vergat en lachend en joelend
verder toog.
Die allen en nog honderd anderen
en zijn we weer een paar jaar verder.
Je ziet wel, streekgenoten, de soldaten
uit de steden boven de Moerdijk, die
hier in Indië vertoeven, denken precies
over ons als de overigen in Nederland.
Korp. H. W. Bondewel,
legernr. 270821052, 4-4-3 R-
Veldpost Bandoeng.
Gemeente BRESKENS
over de maand December 1947.
GEBOORTEN: 12, Hendricus Leen-
dert Constant, z. van Hinneman, Con-
stantinus Franciscus en van Fieret,
Leentje; 21, Johannes Pieter Willy, z.
van StellenaaiWilly Raymond en van
Boeckhout, Maria Anthonetta.
HUWELIJKEN 29, Verschelling,
Marinus Willem, oud 26 j., chauffeur
en Brakman, Elizabeth Johanna, oud
23 j., zonder beroep, beiden wonende
te Breskens; 4, van Aert, Marijnus
Petrus Cornelis, oud 23 j. wachtmeester
der Rijkspolitie en Cruson, Cornelia
Susanna, oud 26 j., zonder beroep,
beiden wonende te Breskens; 18, Dub
belman, Pieter, oud 26 j., schipper,
wonende te 's-Gravenhage en Klaassen,
Adriana Elizabeth, oud 20 j., zonder
beroep, wonende te Breskens; 29, van
Liere, Adriaan, oud 25 j., stuurman
en Manneke, Neeltje Pieternella, oud
25 j., zonder beroep, beiden wonende
te Breskens.
OVERLIJDEN 8, Frelier, Jean Dinge-
nus, oud 67 j., zonder beroep, wonende
te Breskens; 19, de Vlieger, Adriana
Johanna, oud 65 j., zonder beroep,
wonende te Breskens, echtgenote van
Karreman, Leunis; 28,Tanghe, Josephus,
oud 38 j., vissersknecht, wonende te
Breskens, overleden te Borssele.
INGEKOMEN 5, de Poorter, Charles
L. van Schoondijke naar W 50; 6,
Neufeglise, Willem A. van Amersfoort
naar W 87; 11, Seen, Abraham van
Schoondijke naar Boulevard 124; 16,
den Outer, Pieter J. en gezin van Ter-
neuzen naar woonschip „Schollevaar"
(briefadres)17, Wijkstra, Andries P.
van Terneuzen naar woonschip „Schol
levaar" (briefadres); 19, Heijdens,
Joannes en gezin van CBR naar Spui-
plein 3 (briefadres); 24, Schroers,
Elizabeth P. van Amsterdam naar
Dorpsstraat 52.
VERTROKKEN 8, Leenhouts, Suzan-
na A. van W 77 naar Aardenburg.
waren de toeschouwers van Cigarette's
ballet en gaven door het wilde hoera
van de woestijnbewoner, door het rin
kelen met de sporen, door donderend
stampen met de voeten, vergezeld van
demonische kreten, aan hun hart lucht.
Nu en dan vloog Cigarette's scherp
oog over die kring van gezichten en
wendde zich dan met een gevoel van
ongeduldige teleurstelling weer af. Die
jager met zijn blanke handen en met
die ernstige glimlach op zijn gelaat
wenste zij in hun 'midden te zien.
Toen zij binnenkwam, had zij hem
met een paar anderen bij de fles zien
zitten, liever gezegdhij betaalde doch
dronk zelf weinig. De geheimzinnige
Bel-a-faire-peur was daar dus in huis
en stond thans niet naar haar dansen
te kijken! Hij was dus niet gekomen
om de afgod der douars te zien, 'lAmie
du Drapeau, die een ieder vergoodde,
de vrouw aan wie van Oran tot Al
giers een ieder, een generaal met
champagne, een soldaat met een glas
jenever bij het bivakvuur een dronk
wijdde.
(Wordt vervolgd).