Flitsen uit Zeeuwscl-Vtatlercn. TWEE SOUVEREINEN GEDIEND No. 156 Vrijdag 9 Januari 1948 4e Jaargang DE SCHA ALGEMEÉN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN Verschijnt iederen Vrijdag in alle plaatsen van West Zeeuwsch-Vlaanderen Prijs per kwartaal f i,Franco p.p. f 1,15 Adv. 7 cent p. m.m. Drukker-Uitg. Fa. Smoor de Fluister, Boulevard 120, Breskens, tel. 27 SLUIS. Eén dezer dagen ontving ik een brief van iemand, die na een langdurige afwezigheid een bezoek had gebracht aan Sluis, de plaats waar hij vele ja ren van zijn jeugd heeft doorgebracht en waaraan voor hem zulke aangename herinneringen zijn verbonden. Natuur lijk aan dat Sluis, zoals het er voor de laatste wereldoorlog uitzag en zoals men er toen leefde; één van de lief lijkste plaatsen in Nederland voor wat betreft het uiterlijk, terwijl het voorts door de prettige toon, die de onder linge omgang van en met de verschil lende bevolkingsgroepen geheel be heerst, tot één van de aangenaamste verblijfplaatsen stempelde. Zo was het; en hoe vond hij het terug? Zijn oordeel komt in het kort hierop neer, dat de begraafplaats in Sluis thans het enige is dat nog over eenkomst vertoont met haar vroegere toestand. Wat er verder nog van Sluis is overgebleven is onherkenbaar ver anderd. Een woestenij is overgebleven, met ruines van vroegere schoonheid, vroegere welvaart en vroegere gezellig heid; een oord waarin men niet langer wenst te verblijven dan hoogst nodig is en dat men in deze toestand ook niet wenst terug te zien, aldus mijn correspondent. Dit oordeel is wel zeer hard en al kan ik er de juistheid niet ten volle van onderschrijven, zo kan ik mij toch wel indenken dat een gedesillusioneerd mens daartoe komt, wanneer hij zich het vroegere Sluis voor ogen roept. Eén ding staat evenwel vast en dat is, dat de vroegere inwoners van Sluis daar zijn gebleven en dat zij, wanneer zij binnen afzienbare tijd geheel ont waakt zullen zijn uit de toestand van FEUILLETON 71) door OUIDA. „Dank je, Ker. Ik zou voor jou het zelfde hebben gedaan. Een kogel had het hele ding bedorven". - Ver van de honden was de ever hem voorbijgelo pen en Bertie was uit het zadel ge sprongen en hem te lijf gegaan. „Nu weet je waarom ik niet geloof, dat hij dood is. Iemand, die op zulk een ma nier een everzwijn bedient, laat zich niet door zo'n stommen spoortrein ver morzelen. Evenmin geloof ik dat hij die valse wissel heeft gemaakt. Geen zweem van schelmerij heb ik ooit in Beauty ontdekt". Het De Profundus over Bertie was uitgesprokenzijn naam werd niet meer genoemd. (Wie heeft in de grote wedren des levens de tijd om te zien naar een ruiter, die een onge luk krijgt? Niemand immers!) „L'Amie du Drapeau". „Heb ik je niet gezegd, dat hij vuur versuffing, waarin zij door de algehele verwoesting van hun stedeke zijn ge raakt, weer zullen zijn als vroeger, de plaisante en gastvrije mensen in het graag bezochte Sluis. En daarin school de aantrekkelijkheid van Sluis; niet in zijn ongetwijfeld fraaie stadhuis en oude gebouwen, maar in de manier waarop de inwoners van Sluis de be zoekers van hun plaats tegemoet kwa men en behandelden. Een ieder was er welkom, onverschillig of hij met zijn Franse of Belgische francs dan wel Engelse ponden van over de grenzen kwam, dan wel met de eigen munt van boven de Moerdijk. Ook de men sen uit de rest van het Land van Cad- zand, ook al waren ze minder modern uitgedost en al bewogen ze zich min der mondain dan de buitenlandse gas ten, ze werden in restaurants en in winkels geheel als volwaardige klanten beschouwd en behandeld. Die, ik zou het willen noemen zuidelijke „flair" was het geheim van Sluis en maakte, dat een ieder zich daar thuis gevoelde en er graag terugkwam. Nogmaals het waren niet het oude stadhuis of Jantje van Sluis en dergelijke bezienswaardig heden die een stroom van vreemdelin gen naar Sluis brachtenneen, al dergelijke oudheden kon en kan men immers in het nabijgelegen Brugge in honderdvoudige schoonheid en veelheid aantreffen. Om die reden kan ik het dan ook niet eens zijn met het idee van Burge meester Aernouts, zoals hij dit onlangs aan een aantal door de Dienst van Wederopbouw door de zogenaamde verwoeste gebieden rondgeleide Neder landse journalisten, over de opbouw van Sluis ontvouwde. In het Haagse Dagblad van 29 November 1947 vond ik n.l. als idee van Burgemeester Aernouts, dat, „wanneer Sluis zou wor den opgebouwd volgens de regels van zou vreten?" „Wat een kerel!" „Hij rijdt als een Arabier". „Hij slaat een vent met één houw in de kring de kop af. - Ha-a-a! Prachtig!" „Hij danst als een aristocraat en niet als een dronken spahi". Als de kroon op dat koor van lof- tuigingen werden de laatste woorden in ironische kazernetaal en met zekere door langdurig verblijf te velde ont wikkelde ruwheid, de spreker in 't ge zicht geslingerd door een vrouw, die, schrijlings op een stuk muur gezeten, haar wijntonnetje op een der stenen had neergezet, terwijl zes soldaten, haar „grote kinderen," zoals zij ze ge meenlijk noemde, zo lui mogelijk op het gras lagen uitgestrekt. Wel was haar huid zonnig bruin, was het haar kort geknipt als van een jongen en bezat haar gelaat geen en kele regelmatige trek, maar toch zag zij er buitengewoon aardig uit. Zij was aardig en brutaal en onverdraaglijk behaagziek. Zij was boosaardig als een aap, kon vloeken als een zouaaf, in volle galop vuur geven, brandewijn het spel, er niet één vreemdeling meer naar Sluis zou komen en dat het daar om zijn streven is, het karakter van het stadje te handhaven, door een ge varieerde bebouwing, een afwisselende gevellijn. Gelukkig voelt men in Den Haag daar wel voor, maar zoiets is niet van de ene dag op de andere in kruiken en kannen." Inderdaad niet en ik vrees Heer Burgemeester, dat, waar een normaal bouwplan al jaren en jaren opeist, een herbouw „in antiek" pas na tientallen van jaren in kruiken en kannen zou komen. Sterker gezegd gezien de te genwoordige bouwkosten voor gewone huisjes - feitelijk nog prutswerk te noemen - is de bouw van antieke woonhuizen, van een oud stadhuis met gotische torens een fata-morgana te achten. Overheids-geld is daarvoor zeker niet te verwachten, want de toestand van 's Lands financiën is voor de eerstvolgende - lange reeks - jaren van dien aard, dat aan „sierbouw" geen geld nodeloos mag worden uitge geven, zolang nog enorme kapitalen moeten worden toegelegd aan nood zakelijke woningen en bedrijfsgebouwen. Voorts is de gedupeerde particulier in Sluis zeker ook niet in staat om hui zen te bouwen, welke het drievoudige zouden kosten van het voor een nor maal huis thans toch al buitensporig hoge bedrag. Doch afgezien van de kosten-factor is er naar mijn mening nog een ander feit, dat hier zeker wel een overwe ging waard is. Wat toch zou er ont staan, wanneer men in Sluis het oude stadhuis in zijn vroegere gedaante zou terugbrengen en om het vroegere marktplein een paar straatjes volbouwde met oude geveltjes. Zou dat een aan trekkelijkheid opleveren voor de vreem deling, waar het blijkbaar om te doen is? Ik vrees van niet en wil in dit ver drinken, alsof 't schoon water was, des noods de vuist ballen, iemand een oorveeg geven dat hij niet om een tweede verzocht - zij was in één woord een kind van Parijs en bezat al de ondeugden van die mensensoort. In het leger van Afrika was zij bekend onder de naam van Cigarette of on der die van l'Amie du Drapeau. o „En niet als een dronken spahi!" Dat was een wreedaardige uitval tegen haar „grote kinderen," voor 't merendeel spahis, die de lof van een Afrikaanse jager uitbazuinden. „k Moet zeggen, dat het mooi is! Verzaak je op die manier je vrienden voor de eerste de beste nieuwe bak kes?" bromde Tata Leroux, een kleine zouaaf. „Oef!" klonk het van Cigarette's lippen. Bij die schermutseling onlangs heeft hij alleen zes Arabieren een kop kleiner gemaakt. '4 Was prachtig!" „Maar jij hebt je hartje verspeeld aan die Engelsman, zeg ik je!" bromde Tata. Cigarette begon te lachen. Door die uitval voelde zij zich gevleid.

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1948 | | pagina 1