Intellect van liet sctirljliiurean. TWEE SOUVEREINEN GEDIEND No. 123 Vrijdag 23 Mei 1947 3e Jaargang DE SCHA ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN Verschijnt iederen Vrijdag in alle plaatsen van West Zeeuwsch-Vlaanderen Prijs per kwartaal f i,Franco p. p. f 1,15 Adv. 7 cent p. m.m. Drukker-Uitgever Fa. Smoor de Hulster, Boulevard 120, Breskens In het onlangs te Utrecht gehouden congres van de Partij v. d. Arbeid heb ben de afgevaardigden met algemene stemmen het nieuwe beginselprogramma van hun partij vastgesteld. Een van de belangrijkste punten van dit programma betreft de socialisatie van de voornaam ste productiemiddelen op het terrein van industrie, bankwezen en vervoer. In -de paragraaf die betrekking heeft op de land- en tuinbouw wordt niet over socialisatie daarvan gesproken, m.a.w. op dat gebied is voorshands nog geen staatsexploitatie in uitzicht gesteld, doch overigens wordt in deze paragraaf het eigendomsrecht zodanig besnoeid en aan banden gelegd, dat de exploi tatie van een agrarisch bedrijf door anderen dan de Staat toch geen enkele sociale en economische betekenis meer zou hebben. Ook Minister Vos heeft zich als lid van de Partij v. d. Arbeid op bovengenoemd congres doen horen en ons vergund een blik te slaan in de door hem geziene toekomst. „Waar staan wij in de internationale strijd voor de demoeratie, welke taak wacht ons?" Deze vragen maakte Minister Vos tot kernpunt van zijn rede, waar uit we het volgende aanhalen: „Honderd jaar geleden werd de strijd aangebonden voor de verovering van de democratie voor de arbeiders. On danks verdrukking won de socialistische gedachte veld; de stroom was niet te keren en uit de strijd kwam in vrijwel alle Europese landen het democratisch socialisme te voorschijn. Thans is er in Engeland een socialistische regering en zij doet belangrijk werk in de strijd voor de omvorming van de maatschappij. Socialisatieplannen worden er uitge voerd en ook voor ons land zal het woord socialisatie een van de mach tigste wachtwoorden zijn in de verdere FEUILLETON 39) door OUIDA. Wel was het donker en mistig weer, maar niettemin herkende Rake Willon, zijn gezworen vijand, want zowel op grote afstanden, als van zeer nabij zag de voormalige gaucho uitstekend. „Wat vo r die daar uit?" dacht Rake met een blik om zich heen. 't Was daar een woeste, eenzame plek. Een pikeur zou men er niei hebben ge zocht „Als die kerel geen schurk is, weet ik 't niet. Ik geloof stellig dat hij de stal besteelt, waar hij kan, dat hij de paarden tekort doet en dat hij ze, als 't in zijn kraam te pas kwam, wel voor de wedren „onbekwaam" zou maken ook. De King kan de kerel niet uit staan, anders zou hij niet altijd als een woedende naar hem slaan". Dat Witlon ginds bezig was in een verloren uurtje kool te planten was mogelijk; maar aan Rake kwam zijn aanwezigheid daar in de hoge heide strijd tegen het kapitalisme. Onze taak is, aan de wereld te tonen dat de de mocratische vrijheid samen kan gaan, samen moet gaan met de socialistische wil. Medezeggenschap van de arbeiders in de leiding van het productieproces is één van de eisen van een economi sche democratie, die wij moeten trach ten te verwezenlijken. Socialiseren en democratiseren zijn de woorden diefde eerste tientallen jaren in ons vaandel geschreven zullen staan. Wat wij in eigen land te doen hebben is: regeren, omdat dit betekent, vorm geven aan eigen wil en eigen gedachte en inhoud geven aan eigen program". Aldus ongeveer sprak Minister Vos. Waar hij het heeft over eigen wil en eigen gedachte en eigen program be doelt Z.E. natuurlijk de wil, de ge dachte, het program van de Partij v. d. Arbeid, niet van het individu. We zien dus dat zoals hij zegt, socialisatie het machtige wachtwoord is van zijn partij en daarmede weten we wat ons te wachten staat wanneer Ir. Vos met de zijnen het voor het zeggen zullen heb ben en de bonzen in die partij, de hooggeleerde professoren en academici onze maatschappij zullen trachten om te vormen. We hebben thans in de Regering, in de Kamers der Staten Generaal en in de hogere ambtelijke regionen reeds talloze hooggeleerden, die zich met die omvorming onledig houden. Aan de ontredderde boedel die wij uit de oorlog hebben overge houden wordt thans gedokterd en ook wel geknoeid en van knoeien tot ver knoeien is slechts een kleine stap. We lazen in dit verband kort geleden nog ergens een uitspraak die op het vol gende neerkwam. „We moeten ons niet laten verblinden door professorentitels en door het feit, dat op onze volks huishouding steeds meer jonge, pas afgestudeerde economen worden los gelaten, die hun pas verkregen wijsheid doodkalm gaan toetsen aan de praktijk. Nederland wordt geregeerd door een j kliek van intellectuelen, die elk op hun gebied de waarlijk nationale belangen van ons volk opofferen aan een com plex van experimenten. Deze mensen zijn niet bezield door enig ideaal, d.w.z. het is hen niet te doen om met alle beschikbare middelen levensvoorwaar den te scheppen, die dringend nood zakelijk zijn om ons volk weer in zijn vroeger evenwicht te brengen. Zij be knotten de mogelijkheden die onze na tionale bronnen van welvaart tot nieuw leven brengen enerzijds en bekomme ren er zich anderzijds blijkbaar niet om, dat het herstel van ons economisch leven het aspect vertoont van een jammerlijke mislukking. Plannen en plan matigheid moeten logisch en historisch verantwoord groeien uit het midden van ons volk. De huidige plannen zijn echter- opgesteld door mensen, die er bepaalde idealen in hebben neergelegd, doch zij bekommeren er zich geenszins om of deze plannen ook werkelijk wortel kunnen schieten in ons volk en vroeg of Iaat gedragen kunnen worden door de volksgemeenschap". De triomf van de theoretische ken nis, van de bureaustoel! We willen in dit verband een aardig staaltje daarvan vertellen, dat we zelf hebben meege maakt. Een twintigtal jaren geleden hadden we in de gemeenteraad van Batavia een aantal Nederlandse ge leerden, jonge ingenieurs, juristen, artsen, accountants en dergelijke, allemaal kers vers uit Holland en dank zij de poli tiek, in Indië op veel te jonge leeftijd lid van de gemeenteraad van Indië's hoofdstad geworden. Voortvarend als ze waren, zouden ze de misstanden in Batavia eens gauw uit de wereld hel pen, in het bijzonder de woningnood bestrijden. Ze vormden een commissie toch verdacht voor. Onmiddellijk be dacht hij, dat hij zijn paard wel even aan een boom binden en, als zijn vrienden, de Sioux, in Willon's richting onopgemerkt een verken ling kon doen. Maar terstond daarop zag hij in, dat dit onmogelijk was te volvoeren. Zijn paard was een jong dier, eerst sinds kort in dressuur en niet gewoon een seconde stil te staan. Onmiddellijk zette hij dus rechtstreeks koers naar het bosch en kwam, daar de heidegrond het geluid der hoefsla gen verdoofde, onopgemerkt vlak bij zijn vijand. Willon verschrok en keek driftig op. Hij stond te praten met een stevig ge bouwde, vierkante kerel in schaap herdersklederen, een vent, die voor namelijk door een paar rode bakke baarden en dito haar kenbaar was. Toen Rake zo plotseling met één sprong naast hem stond, werd de pikeur bleek en begon zenuwachtig te lachen. „Zit je daar weer op dat jonge dier? Pas maar op, anders wipt hij je als een pluimbal uit het zadel". „Ik ben niet zoo bang eens zand ruiter te worden. Jij wel?" kaatste Rake driftig terug. Stoutmoedigheid was zijns vijands sterke zijde niet. „Wien heb je daar bij je, ouwe jongen?" „Wel, een neef van me, uit Yorkshire," gaf Willon ten antwoord. Echter scheen hij alles behalve op zijn gemak. De genoemde neef knikte met een nors gezicht. „Ja, hij heeft wel een beetje van zulk een lomperd uit Yorkshire," mompelde Rake met een wereld van bedoelingen in die woorden, ,,'t Is hier een bijzonder aardig plekje om je neef te ontvangen, een buitengemeen vrolijk plekje. Ik hoop, dat 't zien van al de neefjes, die hem daar hangen aan te grijnzen, opwekkend op zijn geest mag werken. Hij heeft, dunkt me, wel een beetje opwekking noodig," ging Rake onbarmhartig voort. Tegelij kertijd sloeg hij een blik op „de jagers boom", in zijn nabijheid, die zich mid den tusschen het kreupelhout verhief en waarvan de takken met doode kat ten, uilen, wezels, marters, valken en hermelijnen prijkten. Op eens begon het paard zich met

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1947 | | pagina 1