terieele verplichtingen tegenover hen cn tegenover onszelf laten ons geen andere keuze. Indië kan ons niet mis sen en wij kunnen niet zonder Indië. Indië is geen kapitaalkrachtig land integendeel zijn bevolking is naar Wes- tersche begrippen armlastig te noemen. Wanneer het zich zou willen ont wikkelen of zelfs maar zou wenschen zich in stand te houden, dan heeft het buitenlandsch kapitaal noodig. Nu rich ten de tegenwoordige „leiders" hun hoop op Engeland en Amerike en den ken zij dat die landen bereid zullen zijn, om groote kapitalen ter beschikking van de Repoebliek te stellen. Dat zijn luchtkasteelen van een bankroet mensch, die zich aan eiken stroohalm vastklampt. Zoo altruïstisch is het internationale ka pitaal niet, dat zich uit pure menschen- liefde zou laten verleiden om milliarden ter beschikking te stellen van een wil lekeurig stel menschen, dat ergens in de wereld een republiek wenscht te stichten, en zeker nooit ten behoeve van de instandhouding van dit Japan- sche filiaal Wanneer dat internationale kapitaal zich met Indië zou bemoeien, dan is dat vanzelfsprekend uitsluitend ter behartiging van zijn eigen belangen en niet van die van de Repoebliek. Op Engeland, dat op het gebied van ka pitaalexport wegens zijn verarming door den oorlog een zeer bedachtzame poli tiek zal moeten voeren, valt niet te rekenen en wat Amerika betreft, dit land heeft nooit groote bereidheid ge toond om in Indië kapitalen te beleg gen, zelfs niet toen dat land nog ge heel onder onze daadwerkelijk leiding stond en Nederland zich garant stelde voor die beleggingen. Neen, de zoo broodnoodige middelen voor den wederopbouw van Indië zul len nimmer uit de Angelsaksiche landen komen daarvoor is slechts één bron aan te wijzen en dat is Nederland. On danks alle moeilijkheden die daaraan verbonden zijn, zal Nederland daartoe in staat blijken en daartoe ook bereid zijn, doch dan zal de Nederlandsche geldschieter daartoe natuurlijk alleen wenschen over te gaan, wanneer in Indie rechtszekerheid en orde heerschen en de Nederlanders mee zullen kunnen spreken, daar en wanneer hun belangen in het geding komen. Ik wil in dit ver band hieronder even iets aanhalen van wat de oud-directeur van de Javasche Bank, de heer Th. Ligthart dien- „Wie het deed maakt weinig uit," mompelde Cecil. „Ons wordt niet eens gevraagd of wij ter wereld willen komen. Dat men ons dus vragen zal hoe wij willen heeten, kunnen wij zeker niet verwachten. Uw dienaar, meneer." Cecil wendde zich om en wilde gaan, doch zijn vader hield hem staande. Hij wist, dat hij onbeleefd, zelfs lomp was geweest, in lord Royallieu's oog een heel wat zwaar dere' misdaad dan harteloosheid. Hij bleef dus een oogenblik staan. Wel was zijn rug gebogen, doch het ge strenge, met zilverwit haar bedekte hoofd hield hij nog fier opgeheven, „Gisteren heb je den beker dus ge wonnen?" „Niet ik. De King." „Dat is maar dwaasheid, meneer. Het beste paard van de wereld zal slecht gereden, den nek breken; en niet voor de eerste maal won een knol in bekwame handen de prijs, 't Heeft er in de laatste oogenblikken gespannenniet waar?" hernam de burggraaf met zijn doordringende en toch welluidende stem. aangaande schreef in „Economisch- Statistische Berichten van 11 Decem ber 1946 Indonesië heeft echter voor zijn be staan en zijn bloei een grooten uitvoer noodig. Daarmede moeten oude ver plichtingen worden voldaan en importen worden betaald. Zonder export is wel vaart uitgesloten. En de producten van Westersche ondernemingen vormen een belangrijk deel van den uitvoer, zoo als de volgende globale cijfers duidelijk aangeven Uitvoer van 1929 1933 1938 ondern.landbouw 47'/2% 39% 39% mijnbouw 27i/2o/0 28031 o/0 bevolk.landbouw i8i/2o/0 270 fQ 2Óo/0 Er zal dus een regeling getroffen moeten worden, die het saldo van de handelsbalans in bescherming neemt. Men maakt zich in Nederland in den regel een volkomen verkeerde voor stelling van de samenstelling van de Indische maatschappij. Men heeft nacht merries over den heerschenden Neder lander, die de Indonesiërs voortjaagt in een moordend tempo om zichzelf in zoo kort mogelijken tijd te verrijken en dat dus alle Indonesiërs diep gebukt gaan onder den zwaren druk, welke de Nederlanders op hen legt. Prof. Boeke gaf in „De opdracht" van November 1945 hieromtrent verhelderende cijfers, die wij hier aanhalen om het beeld van Indonesië zooveel mogelijk te zuiveren van valsche trekken. Van de inheem- sche bevolking op Java en Madoera wonen nog geen 7i/2 pCt. in stadsge meenten en kotta's, in de Buiten gewesten slechts 4 pCt. Van de be volking buiten de stedelijke sfeer is niet meer dan 1 pCt. betrokken bij Westersche ondernemingen. Zóó blijkt, dat minstens 921/3 pCt. van de bevol- king geheel buiten de „koloniale" sfeer bleef en vrijwel niet met de Neder landers in aanraking kwam. Deze groote massa leefde volgens eigen opvattingen in een voor ons niet geheel begrijpelijken maatschappijvorm, waarin in den loop der jaren van wijzigingen in de structuur weinig sprake is geweest. De kinderen drukken er de voetstappen van den vader zonder verlangen naar iets anders en beters dan het eenvoudige dessah- bestaan. Deze menschen vormen echter de groote meerderheid, in wier harten en wier geesten geen plaats is voor nationalistische ideologieën. Zij hebben „Dat ging vrij wel. Toch heb ik nog wel eens door zwaarder terrein gereden. Het braakland was gemak kelijk te passeeren." Een norsche glimlach kwam Royal op 't gelaat, en een fonkelende blik uit zijn valkenoog schoot over het landschap, waarop hij in zijn jeugd zoo menigmaal als jagermeester, vóór allen uit, de honden was gevolgd. „Dat behoef je mij niet te vertellen. Het terrein in de Shires is mij bekend. Heb je veel gewonnen?" „Een aardig sommetje. Dank u." „Niettemin zul je over een *week geen shilling rijker zijn dan eergisteren," wierp de burggraaf zijn zoon bijtend tegen. Hij kon 't niet laten! Dien man, die hem aankeek met oogen, welke zoo wreedaardig veel op die van Alan Bertie geleken, moest hij nu en dan zulk een venijnigen steek toebrengen. „Ik hoor, dat je in de club whist om vijf pond het punt en dat je vijf honderd pond houdt op „de trek." Nogal hoog voor een jongeren zoon; vind je niet?" „Om „de trek" wed ik nooit. Dan bederft men zijn spel en offert de vermoedelijk geen begrip van nationa liteit. Misschien wordt op den duur een deel van dit volk uit de onbeweeglijke dessahsfeer getrokken, als Indonesië verder wordt geïndustrialiseerd. Zooals de toestand echter thans ligt, zullen deze millioenen eenvoudige zielen er diep onder lijden als door voortgaand verval gebrek komt aan importgoede ren, als wegen en spoorwegen verwaar loosd worden, als de hygiënische ver zorging vermindert, als dessahscholen moeten worden opgeheven etc. etc. en vooral als rust en orde blijven ver stoord. Hiermede hoop ik op beknopte wijze te hebben kunnen aantoonen, dat Indië Nederlandsche hulp broodnoodig heeft bij zijn verdere ontwikkeling, terwijl ik in het volgende en laatste hoofd stuk zal trachten te bewijzen, dat ook het voortbestaan van een welvarend Nederland aihankelijk is van een Indië, dat met ons verder wenscht samen te gaan. (Slot volgt.) Dankbetuiging Westlandsche Gasten. Als lid van het Comité Westland helpt Breskens" wil ondergeteekende, namens de Westlandsche Gasten, langs dezen weg, B W en de bevolking van Breskens hartelijk danken voor de ontvangst welke ons is bereid op 7 Maart j.l. bij ons bezoek aan Uw zwaar getroffen plaats. Een afzonderlijk woord van dank aan de kwartiergevers voor de wijze waarop zij ons hebben bediend en te slapen hebben gelegd. Wij zijn tot de overtuiging gekomen, dat Uw wakkere Burgemeester niets teveel heeft gezegd, toen hij te Naald wijk mededeelde dat de Bressianen gastvrije menschen waren. Wij willen tot dank voor de op bouw van Uw cultureele leven blijven werken. W. v. LEEUWEN. Naaldwijk, 14 Maart 1947. Gevonden voorwerpen Lichtbruine pantoffels. Diverse hand schoenen. Lederen portemonnaie met inhoud en distributiebescheiden. Licht groene damessjaal. Inlichtingen Rijkspolitie Aardenburg. 1 want; 1 portemonnaie met inhoud; I damesrijwiel. Inlichtingen Rijkspolitie te Oostburg. partij op aan de weddenschap. Wij wedden altijd om den robber," gaf Cecil lusteloos ten antwoord. Zijn zacht humeur was tegen de aanvallen, die zijn vader deed op zijn geduld, volkomen bestand. „Waarop je houdt, doet ook niets ter zake, meneer. Maar je leeft als een Rothschild en je bent een bedelaar." „Was ik maar een bedelaar! Die lui hebben, maar ik hoor, altijd geld genoeg," mompelde Cecil. De bitter heid zijns vaders was niet bij machte zijn gelijkmoedigheid ooit te schokken. „Dan zal er weldra aan je wensch zijn voldaan," slingerde de burggraaf hem toe. „Je bent flink op weg een bedelaar te worden. Wel kom ik niet onder de menschen, maar toch hoor ik over je spreken, meneer. N?ar ik verneem, is er bij de geheele garde lord Rockingham incluis, niet één officier, die zoo onbesuisd er op toe leeft als jij, die zulke kostbare paarden, zulke kostbare maitressen bezit, die zoo ontzettend hoog speelt en het geld zoo dolzinnig het venster uitwerpt. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Schakel | 1947 | | pagina 2