Verloren Paradijs.
TWEE SOUVEREINEN GEDIEND
No. 114
Vrijdag 21 Maart 1947
3e Jaargang
DE SCHAKEL
ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR WEST ZEEUWSCH-VLAANDEREN
Verschijnt iederen Vrijdag in alle plaatsen van West Zeeuwsch-Vlaanderen
Prijs per kwartaal f I,Franco p. p. f 1,15 Adv. 7 cent p. m.m. Drukker-Uitgever Fa. Smoor de Hulster, Boulevard 120, Breskens
Toch overleg.
VI.
Het vorige hoofdstuk heb ik afge
sloten metde bewering, dat de „Repoe-
bliek" nog niet op eigen beenen kan
staan, vooral niet omdat daar momenteel
nog leiders aan het bewind zijn die,
hun betrouwbaarheid buiten het geding
gelaten, in geen enkel opzicht de ca
paciteiten bezitten of over voldoende
ervaring beschikking, om een nieuwen
staat te besturen en een zich ontwik
kelend volk politiek te leiden. Ik wil
daartegenover stellen dat ook het oude
regiem, het stelsel van vóór 1942,
niet mag terugkeeren, want ook dat
voldeed in sommige opzichten niet meer
aan de wenschen van een opkomend
volk, van een volk dat, althans in zijn
bovenste lagen, zekere verlangens naar
een uiteindelijke zelfstandigheid had
gekregen. Bevoogding door Nederland
werd door die intellectueelen zeker niet
verwerpelijk geacht, wanneer zich dat
voogdijschap beperkte tot dat van den
toezienden voogd, doch een zeg
genschap over zijn wel en wee, uit
sluitend toekomende aan de Regeering
in Nederland werd ook door haar niet
langer aanvaard, ook niet, ik zou willen
zeggen, zelfs vooral niet, door de
Europeanen in Indië. Men was er in
Indië allerwege van doordrongen, dat
ten spoedigste een einde moest komen
aan Indië's afhankelijkheid van de beide
Kamers der Staten-Generaal in Neder
land, van de politieke constellatie in
Nederland, welke deskundigheid op
bepaald gebied dikwijls uitsluit. Des
kundigheid ten aanzien van Indië's
nooden en behoeften bestond in onze
beide Kamers zeker allerminst en deze
kon ook niet worden verwacht bij men-
schen die Indië nooit hadden gezien.
Daarom was er ook bij de bezadigde
FEUILLETON
30) door OUIDA,
Het tweede kind, het kind dat zij
het meest beminde, droeg haar familie
naam, den naam van haar overleden
beminde, en geleek op haar en dus
ook op den gestorven krijgsman. Dit
was voldoende om Royal Bertie een
wilden haat te doen toedragen, om
hem van den jongen man een afschuw
te doen krijgen. Wel trachtte hij dit
gevoel te bedwingen, want in den
grond van zijn hart was hij een recht
vaardig man, en in oogenblikken van
kalmte begreep hij zelf, dat hij door
zijn twijfel zoowel de doode als den
levende- onrecht aan deed; maar die
afkeer straalde in al zijn gedragingen
tegenover zijn zoon te duidelijk door
om niet te worden opgemerkt.
Een ieder, die minder onverschillig
en minder zorgeloos was dan Cecil,
zou daardoor stellig verbitterd en ge
wond zijn.
Thans was deze wel eens een
enkele maal verwonderd over den
Inheemsche intellectueelen een drang
naar zelfbestuur ontstaan, het verlangen
de eigen Indische aangelegenheden zelve
te mogen behartigen, beslissen en uit
te voeren. Daarbij dachten zij zich een
zelfstandigen staat, een gelijkgerechtigd
deel van Groot Nederland, dus van het
Rijk in Europa en de gebieden in Oost
en West Indiëeen Dominion status,
zoo ongeveer als de Engelschen die
hebben met haar overzeesche gebieden
als Australië, Canada en Zuid-Afrika.
Gezamentlijk de zeggenschap, samen
de lusten en ook samen de lasten.
Aan dien wensch nu moet naar mijn
meening op zijn minst worden voldaan,
waarmede dan ook gehonoreerd wordt
de toezegging gedaan door Hare Majes
teit de Koningin in haar bekende radio
rede van 7 December 1941welke in
hield de belofte van een spoedig in te
voeren zelfbestuur in Indië. Het kan
ons onverschillig laten of men aan dien
nieuwen staat in Indië, welke geheel
Nederlandsch-Indië dient te omvatten,
omdat het onder ons bestuur tot een
historische eenheid is gegroeid, den
naam of den vorm van een republiek
Indonesië geeft, mits het direct verband
met de andere deelen van Groot-Neder
land maar deugdelijk blijft bestaan. Ik
wil me niet uitspreken over het voor
of tegen de overeenkomst van Ling-
gadjati, al ben ik er van overtuigd dat
aan die overeenkomst wel iets zal ont
breken of op een ander punt duidelijker
had kunnen worden geregeld. Ik wil
daarover alleen dit nog zeggen, dat ik
van meening ben, dat vele tegenstan
ders in hun kritiek op die overeenkomst
veel te ver zijn gegaan en daarmede
meer kwaad dan goed hebben gesticht.
In het bijzonder geldt dit, waar het
betreft de openbare aantijgingen tegen
de leden van de Commissie-Generaal
en tegen den Luitenant Gouverneur-Gene
raal Van Mook, die zelfs door som
mige tegenstanders van niet minder dan
afkeer, dien zijn vader van hem had,
maar verder hield hij zijn geest, daar
mede niet bezig. Mocht dit een enkelen
keer toch wel gebeuren, dan schreef
hij dien afkeer toe aan de grillen van
een tirannieken, ouden man. Een ge
voel van afgunst of jaloezie op de
voorkeur, die zijn jongeren broeder
werd betoond, zou nimmer een seconde
in zijn gedachten opkomen. Lady
Royallieu had den knaap, toenmaals
een kind van drie jaar, op haar dood
bed aan de liefde en de zorg van den
toenmaals veertienjarigen Bertie aan
bevolen; en al mocht deze op dit
oogenblik daaraan weinig meer den
ken, dat zijn stervende moeder zoo
veel vertrouwen in hem had gesteld,
had hij toch hooit geheel vergeten.
Een donkere wolk kwam over het
nog altijd schoone doch norsche ge
laat van den burggraaf, toen zijn
tweede zoon hem op het terras te ge-
moet trad. Bertie geleek te veel op
dien cavalerie-officier, wiens gestalte
hij voor het laatst in het rooskleurige
licht van een zonsondergang aan de
Middellandsche Zee had zien staan.
Die man was thans acht en twintig
landverraad worden beschuldigd. Één
of meer jaren terug werden enkelen
hunner op handen gedragen en be
schouwd als redders van land en volk
van Nederland en Indië, thans worden
ze aan de schandpaal genageldwordt
hun gezag dermate ondermijnd, dat ze
zeRer bij de groote groep van half-
intellectueelen in Indië, waarop de
Repoebliek in feite thans steunt, een
geweldig prestigeverlies hebben geleden.
En zoo iets beteekent in een Oostersche
mentaliteit oneindig veel meer dan in
de door de Westersche „beschaving"
doordrenkte landen, waar straffeloos
kan worden verdacht gemaakt en ge
scholden, ooit het' geval is geweest.
Maar genoeg daarover.
Militair gesproken zouden onze troe
pen in Indië er zeer wel in slagen, om
binnen een kort tijdsbestek een einde
te maken aan het bestaan van de Re
poebliek. De militaire weerstand van
die Repoebliek, welke geboden zou
worden door gewapende padvinders
van 15 tot 20 jaar, door gewezen
tuchthuisboeven en andere.moordenaars,
geleid door ondeskundige militaire aan
voerders, zou spoedig door ons modern
uitgerust leger worden gebroken, doch
daarmede zou de strijd alleen formeel
gewonnen zijn, doch niet geëindigd.
Immers bij de verslagen partij ont
staan wraakgevoelens, die zich daarna
op allerlei slinksche wijzen uiten en die
een voortdurend beletsel vormen, om
te komen tot een onderling en weder
zijdsch vertrouwen, de rots waarop onze
nieuwe samen leving in Indië moet
worden herbouwd. Het is onze door
de historie opgelegde roeping dien her
opbouw uit te voeren op ons rust de
zedelijke plicht het welzijn van de In
dische volkeren, wier lot reeds zoo vele
eeuwen met het onze verbonden is ge
weest, naar ons beste weten te behar
tigen. Niet alleen de moreele plicht
dwingt ons daartoe, doch ook de ma-
jaar dood, maar de jaloersche haat
tegen hem nog niet.
Volkomen paste de hoffelijkheid,
waarmede Cecil zijn jachtpet afnam,
bij de gewone, kwijnende achteloosheid
in zijn houding en manieren. Nooit
noemde hij zijn vader anders dan
Royal. Zelden sprak hij hem. Nog
minder raadpleegde hij hem, en om
zijn af- of goedkeuring of zienswijze
gaf hij geen zier. Van nature was hij
intusschen te zeer een man van vor
men om de onhoffelijke en lompe
manier van doen uit onze dagen te
kunnen volgen, die oneerbiedigheid
tegenover menschen van leeftijd tot
mode maakt.
Cecil nam de sigarette uit den mond.
„Heeft u mij laten roepen?"
Kortaf en barsch klonk het antwoord.
„Neen, meneer. Niet u, uw broer,
't Schijnt, dat dit domme volk tegen
woordig zelfs niet eens meer behoor
lijk een boodschap kan overbrengen."
„Hadt ons dan geen twee' zoo ge
lijkluidende namen gegeven. Dit ver
oorzaakte al herhaaldelijk last,"
„Niet ik, uw moeder gaf u dien
naam," klonk het scherp.