Lasten koophuis berekenen is moeilijk, wel broodnodig Hypotheekrenteinkomenpremiespercentages Dubbel inkomen Eigen geld Tussenpersoon woensdag 21 november 1984 pagina 9 Inkomensstagnatie, renteschommelingen en een inzakkende huizenmarkt hebben in de jaren tachtig tot een vloed van gedwongen verkopen geleid. En als gevolg daarvan zijn de gemeenten bij het afgeven van gemeente-garantie en banken voorzichtiger geworden. In het algemeen betekent dit dat een hoger inkomen dan vroeger vereist is om hetzelfde bedrag te kunnen lenen, terwijl vaak ook een hoger bedrag aan eigen geld verlangd wordt. In dit artikel worden de financieringsmogelijkheden op een rij gezet. De maximaal haalbare hypotheek wordt in eerste instantie bepaald door het inkomen van de kostwinner, meestal de man. Als algemene richtlijn voor de gemeente-garantie hanteren de zogenaamde bemiddelende organen (die de gemeenten adviseren of een aanvraag wel of niet gehonoreerd zou kunnen worden) momenteel de volgende normen: bij een inkomen t/m 29.000 bruto mag 23,5% daarvan aan hypotheeklasten besteed worden; inkomens van 29.001 t/m 35.000 mogen 25,00% besteden; inkomens van 35.001 t/m 49.000 worden geacht 26,67% te kunnen besteden inkomens van 49.001 t/m 58.000 moeten 28,57% kunnen opbrengen; inkomens van 58.001 en hoger mogen 30,77% aan hypotheeklasten besteden. Wie bijvoorbeeld 32.000 verdient mag dus 25 procent daarvan ofwel 8.000 aan hypotheeklasten betalen. Vroeger telde bij de bepaling van dat bruto inkomen allerlei toeslagen e.d. mee, terwijl bij de beoordeling werd gekeken naar de hypotheeklasten die de aanvrager aangeboden waren. Tegenwoordig wordt als inkomen slechts dat bedrag geteld waarop de aanvrager mag rekenen. Dus: salaris, vakantiegeld, maar gratificaties alleen als die contractueel vastliggen, datzelfde geldt voor toeslagen voor onregelmatig of zwaar werk e.d. Overwerk telt in principe nimmer meer mee. Bijverdiensten tellen in principe evenmin mee. En als hypotheeklast wordt genomen het in één jaar te betalen bedrag aan rente en aflossing op basis van een 30-jarige annuïteitslening met vijf jaar vaste rente. Als een aanvrager bijvoorbeeld een relatief lage 'projectrente' gaat betalen, of heeft gekozen voor de vaak goedkopere één- of tweejarige periode van vaste rente, verhoogt het bemiddelend orgaan waar de aanvraag binnenkomt tóch de hypotheeklasten. En wel tot het bedrag dat de aanvrager zou moeten betalen als hij had gekozen voor de normale vijfjarige periode van vaste rente bij de bank waarvan hij een offerte heeft gekregen. De enige mogelijkheid om nu dus een zo hoog mogelijke hypotheek te krijgen bij een gegeven inkomen is om de bank te zoeken met de laagste tarieven bij vijf jaar vaste rente. Ook voor wat betreft het eventueel meetellen van het inkomen van de partner hanteren de bemiddelende organen nu een vaste norm. Het hoogste inkomen geldt als norm voor de toegestane woonlast. Het laagste inkomen telt alleen mee voorzover daaruit binnen vijf jaar zóveel kan worden afgelost op de hypotheek dat de lasten daarna uitsluitend uit het hoogste inkomen kunnen worden betaald. Of het inderdaad lukt in vijf jaar voldoende af te lossen wordt eveneens volgens een vaste formule bepaald. Mag over het hoogste inkomen bijvoorbeeld 25 procent aan hypotheeklasten betaald worden, dan wordt ook van het lagere inkomen van de partner 25 procent genomen. Als dit inkomen bijvoorbeeld 20.000 bruto is, dus 5000. In vijf jaar kan dus 25.000 extra uit dat inkomen worden afgelost. Wat er dan nog als hypothecaire lening overblijft, moet binnen de normen vallen zoals die voor het hoogste inkomen gelden. Dan kan het óók nog zijn dat de aan te kopen woning een premie-woning is. Een eigen huis kopen is een kwestie van rekenen Het kan een bestaande premie-woning betreffen waarvan de premie van de oude aan de nieuwe bewoner wordt doorgegeven. Of het kan gaan om een nieuwbouwwoning in de premie-A- of premie-B-sector. Ook is nog mogelijk dat het een vrij e-sector-woning betreft waarvoor een eenmalige subsidie geldt. Die laatste categorie wordt ook wel als premie-C aangeduid. Bij nieuwbouw- premiewoningen kan in sommige dure gemeenten ook nog een zogenaamde lokatiesubsidie worden gegeven. Bij de huidige premie-A regeling en bij de premie-C regeling is de rekensom eenvoudig. Bij de nieuwe premie-A-regeling neemt de overheid een deel van de noodzakelijke hypotheek voor haar rekening. Als dat bijvoorbeeld 42.000 is op een koopsom van 142.000, moet het inkomen van de aanvrager dus voldoende zijn om de hypotheeklasten over 100.000 te kunnen betalen. Hoeveel jaar de overheid er over doet om hêar deel van 42.000 af te lossen is dus niet relevant. Bij de eenmalige subsidie in de vrije sector wordt die subsidie eveneens gewoon van de te financieren som afgetrokken. Bij de premie-B-regeling is de berekening ingewikkelder. Die lijkt wel wat op de situatie met een dubbel inkomen. In vijf jaar moet namelijk zoveel afgelost zijn dat de restant- hypotheeksom past binnen de normen van het inkomen van de aanvrager. Zoals bekend bedraagt de premie-B 5000 per jaar, die minimaal twee en maximaal vijf jaar wordt uitgekeerd. De complicatie zit hem erin dat niet die 5000 maar een langs andere weg berekend bedrag als extra aflossing kan worden afgetrokken. Die andere weg loopt als volgt: 1) Eerst worden de hypotheeklasten over de volle aanvangshypotheek berekend. Stel dat dit over een lening van 145.000 a 8,5% is, dan is dit per jaar 13.500. 2) De bijdrage is (bijvoorbeeld) vijf maal 5.000 per jaar. Dan is de woonlast gedurende die eerste vijf jaar na aftrek van de premie dus 8.500. 3 Stel dat de aanvrager 45.000 bruto verdient dan is de toegestane woonlast 26,57% daarvan ofwel 12.000. In de eerste vijf jaar is de ruimte voor extra aflossing dan 12.000 - 8.500 3.500 per jaar. In vijf jaar dus 17.500. 4) De restant hoofdsom van de lening is dan 145.000 minus 17.500 ofwel 127.500. De maximale hypotheek bij een inkomen van 45.000 en een rentestand van 8,5% is 129.000. Dus deze aanvrager krijgt van de bemiddelende organen in principe een positief advies. Wie volgens de aangegeven normen denkt in aanmerking te komen voor de gewenste hypotheek, kan tóch nog bedrogen uitkomen. In de eerste plaats wordt óók gekeken naar eventuele extra lasten van de aanvrager (bijvoorbeeld al lopende leningen, alimentatieverplichtingen e.d.). Die verlagen ook de toegestane woonlast. Bovendien wordt onderzocht hoe het betalingsbedrag van de aanvrager in het verleden is geweest op oudere hypotheken en/of leningen. Tenslotte, als alles in orde is, kan de eis van een bepaald percentage aan eigen geld nog een hinderpaal zijn. Van gemeente tot gemeente kunnen de normen voor wat betreft het noodzakelijke eigen geld verschillen. Ook al blijven de aankoopkosten van een huis beneden de garantiegrenzen (voor bestaande woningen 200.000 en voor nieuwe woningen 275.000 in de duurste en 250.000 in de goedkopere gebieden) dan zal vaak minimaal enkele duizenden guldens, bij bestaande woningen soms zelfs enkele tienduizenden guldens, eigen geld nodig zijn. In enkele gemeenten wordt zelfs helemaal géén garantie meer gegeven. Zolang het rijk niet voldoet aan de wensen om de verliezen op gemeentegarantie geheel over te nemen (nu is dat voor 50 procent) zal die gemeente-garantie wel steeds verder aan betekenis inboeten. Toch kan op dit moment in vele gemeenten via die gemeentegarantie toch een hogere lening worden verkregen dan wanneer rechtstreeks bij een bank een hypotheek wordt aangevraagd op basis van executie- waarde. Slechts enkele banken gaan met hun standaardhypotheek tot 90 procent van de executiewaarde en zeer weinige gaan hoger en nemen de vrije koopwaarde (ofwel de zg. onderhandse verkoopwaarde) als uitgangspunt. In individuele gevallen is er overigens ook bij banken en verzekeringsmaatschappijen wel over een relatief hoge financiering te praten, mits de bank of verzekeringmaatschappij in kwestie veel waarde hecht aan die speciale klant (beroeps-categorie). De benodigde hoeveelheid geld bepaalt in hoge mate de mogelijkheden voor starters om hun eerste huis te kopen. Doorstromers, die een eigen huis verkopen, kunnen vaak uit de opbrengst daarvan wel voldoende eigen geld meenemen. Wat dat betreft zijn we terug in de jaren zestig, toen eveneens voor aankoop van een huis wel een bepaald bedrag aan eigen geld nodig was. De jaren zeventig, toen zelfs gemakkelijk hypotheken bóven de aankoopsom te krijgen waren zijn in dit opzicht voorgoed verleden tijd. In bijgaand schema kunnen individuele potentiële kopers hun financiële mogelijkheden nagaan. Maar uit het gestelde in dit artikel mag worden afgeleid hoe gecompliceerd de situatie in de praktijk kan zijn. Het is dan ook verstandig om bij het onderzoeken van de mogelijkheden ook tussenpersonen in te schakelen. Tussenpersonen verrichten in het algemeen gratis hun werk, omdat hun beloning komt van de financiële instelling waar eventueel de hypotheek wordt ondergebracht. In geval van combinatie met een zg. gemengde verzekering bij levensverzekeringmaatschappijen is geen provisie verschuldigd over de hypotheek, maar zit die 'verstopt' in de eraan gekoppelde verzekering. Zij krijgen namelijk een kleiner of groter deel van de zogenaamde afsluitprovisie die de bank aan de klant berekent. Voorzover tussenpersonen tevens makelaar in onroerend goed zijn, al dan niet aangesloten bij de NVM, kan de bemiddeling bovendien gekoppeld worden aan de praktijk van de huizenmarkt. Dus: hoe zit het in diverse gemeenten in de buurt met de gemeentegarantie-normen, welke huizenverkopers helpen zelf ook mee met het rondmaken van de financiering, hoe zit het met woonvergunningen, etcetera. Bij NVM-makelaars kan zo'n bemiddeling in eerste instantie via een zogenaamde oriëntatie-opdracht geschieden, waarbij grondig de individuele mogelijkheden aan de praktijk getoetst worden. Zo'n oriëntatie-opdracht kost in principe per drie maanden 300 wat verrekend kan worden als later met dit makelaar tot zaken wordt gekomen.

Krantenbank Zeeland

Scheldebode | 1984 | | pagina 29