‘Ik hoor altijd stemmetjes
als ik schrijf: ‘wie denk je
wel niet datje bent’, dit kan
zoveel mooier*, ‘dit is al
duizend keer gedaan’
B
LJJ
et
Raoul de Jong
VI
schreven over mensen die de
slavernij hebben overleefd en
manieren hadden gevonden om
groter te zijn dan die slavernij, om
zo toch het gevoel van vrijheid
te behouden. Ik was al jarenlang
bezig om de verhalen van die
schrijvers te verzamelen. Ik wilde
onderzoeken waar ze de kracht
vandaan haalden, want ze werden
vanwege die verhalen vervolgd of
verbannen. En toen kreeg ik een
droom, waarin ik op een boot zat
in matrozenpak. Ik vertelde dit
aan een Nederlands-Surinaamse
vrouw die in die week mij op
bezoek was en zij vertelde over
de Boto Banja: een rituele Afro-
Surinaamse dans waarmee slaaf-
gemaakten de overtocht vanuit
Afrika vertelden. Ik ben zelf in de
Dominicaanse Republiek op een
schip richting Curasao gestapt:
over die reis en de verhalen van
de schrijvers ben ik gaan schrijven.’
In je essay schrijf je dat je moest
huilen toen je hoorde dat je de
essay-auteurzou worden.
‘Voor Jaguarman dook ik in de
geschiedenis van Suriname. Daar
kwam ik veel onrecht tegen, met
mijn boek probeer ik daar iets
van te herstellen. Maar het boek
belandde in boekwinkels op het
plankje bij boeken over Suriname,
terwijl het verhaal voor iedereen
is; het gaat over menselijkheid,
het is veel groter dan alleen
Suriname.
Het essay ligt straks naast de
kassa, en iedereen weet dat het
voor iedereen is. Dat betekent
ook dat ik niet zo hard hoef te
werken om het publiek te over
tuigen dat dit boek ook voor hen is.
Ze kunnen dit keer niet om het verhaal
heen. Ik wilde mensen een verhaal
geven dat ze normaal niet zouden
horen.’
‘Ergens was dat wel spannend, er waren
veel ogen op me gericht. Ook omdat
praten over deze geschiedenis een hoop
mensen boos kan maken als je het niet
weloverwogen doet. Ik probeerde er
niet te veel aan te denken tijdens het
schrijven. Dat lukte uiteindelijk. Maar
ik moet wel zeggen dat ik altijd allerlei
stemmetjes hoor als ik schrijf: ‘wie denk
je wel niet dat je bent,’ ‘dit kan zoveel
mooier,’ ‘dit is al duizend keer gedaan.’
Misschien waren ze nu voor dit essay
wel wat luider.’
Lize Spit: ‘Ik heb met Het smelt, mijn
debuut, al zo’n groot publiek bereikt
dat de druk voor het schrijven van mijn
tweede roman groter was dan bij het
geschenk. Na dat boek leerde ik: je
kunt doen wat je wil, maar er zijn altijd
mensen die het niet goed vinden. Bij
het geschenk kon ik het daarom al
beter loslaten, al is het niet alleen maar
leuk en fijn geweest. Het blijft het een
golvende beweging, van proberen, je
terugtrekken en weer proberen.
(5
I oewel de activiteiten
I voor de Boekenweek
I pas net voorzichtig
I zijn gestart, ogen
I Lize Spit (34) en
I Raoul de Jong (38)
al heel vertrouwd. Vrolijk halen
ze herinneringen op aan februari
vorig jaar, toen ze hoorden dat
Raoul de essayist zou worden.
Spit wist op dat moment al dat
zij het geschenk mocht schrijven.
‘We waren toevallig samen op
tour toen Raoul het bericht kreeg.
We hebben er stiekem in de
coulissen met een glas wijn op
geklonken, want verder mocht
niemand het weten.’
En nu bevinden ze zich tussen
de relatieve rust na gehaalde
deadlines en het losbarsten van
de Boekenweek. Spit ging voor
haar Boekenweekgeschenk
De eerlijke vinder terug naar de
jaren negentig; hetzelfde decor
dat ze gebruikte in 2016 voor haar
debuut Het smelt. Ook De Jong
pakte voor zijn essay Boto Banja
een achtergrond waar hij eerder
mee gewerkt heeft in zijn laatste
boek, Jaguarman: de slavernij-
geschiedenis van Suriname,
en de schrijvers die daarover
vertelden.
Maar daar lijken de overeen
komsten in werkstijl op te houden.
De Vlaamse Spit staat bekend om
haar ordelijkheid en discipline.
Die precisie schemert ook door in
haar schrijven, met opgeruimde
vergelijkingen als ‘een hele rij
vragen zat in hem klaar, als
Mentos in een rolletje, hij kon
ze er een voor een uit drukken.’
De Jong, half Nederlands, half
Surinaams, schrijft intuïtief,
wordt gedreven door missies
en dromen, en zoekt na afloop
van het interview lang naar zijn
huissleutels (hij vindt ze niet).
Raoul de Jong: ‘Ik wist meteen
dat ik iets wilde doen met de
tijdgenoten van Anton de Kom
(Surinaamse schrijver en anti-
koloniale vrijheidsstrijder uit
de twintigste eeuw, red.). Zij
14
Voelde dat grote publiek niet ook als
een enorme druk?
DE EERLIJKE VINDER SPEELT ZICH AF
in een schuur in Bovenmeer, het dorp
dat ze eerder beschreef in Het smelt,
waarvan meer dan 250.000 exemplaren
zijn verkocht, en dat in zestien talen
is vertaald. De schuur staat op het erf
van een gevluchte familie uit Kosovo
en wordt door dorpsbewoners ‘Klein
Kosovo’ genoemd. ‘Ik weet nog dat ik
die plek in één zinnetje omschreef en
dat ik direct wist: hier ga ik nog niet te
2
Q
CÉ
LU
5
Q
UJ
O
en
oc
O
co
H
CC
ca
co
2
2?
Q
cc
LU
5
S
Heb je lang nagedacht over een
onderwerp voor het essay?