‘Aan boord werd
prins Bernhard
omringd door
vreemde mannen.
Pas later begreep
ik dat zij moesten
zorgen dat hij
veilig bleef’
VI
merkt Dirk op, die wijst op de grote hoeveelheid modder. ‘Als
ze een nieuwe straat maken, maken ze toch niet zo’n rommel?’
Bij de kerk staan ze voor een gesloten deur. Er hangt een
papiertje op: Hedenmorgen geen dienst in verband met waters
nood. Ze kijken elkaar aan en beseffen dat er iets ergs is gebeurd.
Als het water hier is geweest, is het overal geweest,’ concludeert
Dirk.
Als hij langsgaat bij een vriend van de familie ziet Dirk dat het
water heuphoog in de gang heeft gestaan. De vriend weigert
hulp, hij is nog steeds in paniek. Dus besluiten ze terug te lopen
naar de sleepboot. Daar luisteren de twee naar de radio. Van de
sluismeester horen ze dat hun roeiboot is meegenomen door
mannen die in de polder bij boerderijen langsgaan.
DE VOLGENDE OCHTEND moet Dirk zich als dienstplichtige
melden bij het Marine Opkomstcentrum in Voorschoten.
Omdat de treinen niet rijden, belt hij de kazerne. Ze weten
een andere route voor hem: een bus via Sint-Niklaas, België
en dan de trein. Hij arriveert, niet als enige, met vertraging. Bij
zijn aanmelding vertelt hij wat hij heeft gezien in Terneuzen.
Als Dirk zijn marinekleding ophaalt, hoort hij zijn naam
omgeroepen worden. Of hij zich wil melden bij de hoofd
officier. Die vraagt hem of het klopt dat hij schipper is, wat
hij kan en hoeveel ervaring hij heeft. Dirk wordt gevraagd
naar Dordrecht te gaan, waar een tweede kapitein nodig is op
een sleepbootje. Hij vindt het prima, want veel zin in ‘gewone’
dienstplicht had hij niet.
Vanaf dat moment werkt Dirk samen met Leendert Muller op
de sleepboot Zeeland, vertelt hij. ‘Leendert was de kapitein op
de boot van zijn vader. We werkten samen, maar als het even
kon, sliep één van ons.’ Elk hadden ze hun eigen stukje boot;
Leen het vooronder, Dirk het achteronder met een minuscuul
keukentje, toilet, een bed, de kachel. ‘Als er iets bijzonders
was, als we langs de huizen en boerderijen voeren om naar
overlevenden te zoeken, deden we dat samen.’ Leen vanuit
de stuurhut, Dirk buiten, met een verrekijker. Veel boerderijen
die de eerste vloed hebben weerstaan, storten na een paar
dagen alsnog in. Zo kan het dat bewoners zich toch nog
moeten overgeven aan het uitgestrekte kille water.
BINNENVAARTSCHIPPERS nemen hun werk mee naar huis,
ook als ze allang gepensioneerd zijn. In het geval van mijn
grootvader hangen er acht foto’s in de gang van schepen
waarop hij gevaren heeft. Boven de eettafel een schilderij van
het schip van zijn ouders, de Adriana Dirkje, omringd door
onstuimige golven. Naast de tv, ter grootte van een kleine
fruitschaal: een koperen kompas. Toen mijn grootouders
een rijtjeshuis hadden, lag er - je zou bijna zeggen natuurlijk -
een anker in de voortuin.
Mijn grootvader vertelt verder: ‘In die eerste dagen zagen we
iemand bewegen in het water. We voeren erheen en ik kon met
veel moeite een man aan boord trekken. Ook die moest snel
naar binnen om op te warmen, maar Leen tikte op het raam
van de stuurhut, wees, hij zag nog iemand vlakbij in het water
liggen. Die hees ik ook aan boord. Toen dat was gelukt, draaide
ik me weer om naar de eerste man, maar helaas, die
bleek te zijn overleden.’
In de eerste dagen van februari 1953 halen Dirk en
Leen drenkelingen binnenboord, soms vijf mensen
op één dag. Later varen ze langs de werklieden
die druk zijn met het dijkherstel, of ze leiden
hoogwaardigheidsbekleders rond. ‘Op een keer
kwamen we bij een boerderij in een rijtje verlaten
boerderijen. Ik zag beweging en pakte de luid
spreker. “Hallo, dit is de kapitein. We moeten u
ophalen. Dus wij komen voorzichtig aan.” “Nee,”
klonk het. „Als je dichterbij komt, schiet ik!” In
Roermond gniffelt mijn grootvader, weer gaan zijn
schouders verontschuldigend omhoog. ‘Die man
had een windbuks. Dat hebben we doorgebeld,
waarna de waterpolitie uitrukte.’
IN DE WEKEN NA DE RAMP komt mijn opa Dirk
regelmatig in Zierikzee. Zo brengt hij een urenover
zicht naar het arbeidsbureau, voor uitbetaling. Op
een van die keren wil Dirk weten hoe het met Nellie
is. Met haar had hij toen hij zestien was ‘een beetje
gewandeld en gekroeld’, als zijn ouders met hun
vrachtschip in Zierikzee aanmeerden voor de
bietencampagne. ‘Het was geen echte verkering
hoor,’ zegt hij nu. Evengoed had hij haar indertijd
laten weten dat hij voorlopig niet terugkwam,
omdat zijn ouders elders gingen varen. Nellie,
een mooi meisje met lang donker haar, had hem
uitgezwaaid op de kade. Dirks moeder was bezorgd;
had Nellie wel begrepen dat het uit was?
Nu Dirk jaren later weer terug is, loopt hij naar het
huis waar Nellie woonde, even oostelijk van de
stad, richting Capelle. Hij treft een chaos aan. ‘Alle
huizen waren ingestort. Ik hoorde van iemand dat
niemand het had overleefd. Ik heb echt staan janken.’
Als ik met mijn opa praat, moet hij regelmatig in
zijn geheugen graven. Behalve als het gaat over
26