‘Aan boord werd prins Bernhard omringd door vreemde mannen. Pas later begreep ik dat zij moesten zorgen dat hij veilig bleef’ VI merkt Dirk op, die wijst op de grote hoeveelheid modder. ‘Als ze een nieuwe straat maken, maken ze toch niet zo’n rommel?’ Bij de kerk staan ze voor een gesloten deur. Er hangt een papiertje op: Hedenmorgen geen dienst in verband met waters nood. Ze kijken elkaar aan en beseffen dat er iets ergs is gebeurd. Als het water hier is geweest, is het overal geweest,’ concludeert Dirk. Als hij langsgaat bij een vriend van de familie ziet Dirk dat het water heuphoog in de gang heeft gestaan. De vriend weigert hulp, hij is nog steeds in paniek. Dus besluiten ze terug te lopen naar de sleepboot. Daar luisteren de twee naar de radio. Van de sluismeester horen ze dat hun roeiboot is meegenomen door mannen die in de polder bij boerderijen langsgaan. DE VOLGENDE OCHTEND moet Dirk zich als dienstplichtige melden bij het Marine Opkomstcentrum in Voorschoten. Omdat de treinen niet rijden, belt hij de kazerne. Ze weten een andere route voor hem: een bus via Sint-Niklaas, België en dan de trein. Hij arriveert, niet als enige, met vertraging. Bij zijn aanmelding vertelt hij wat hij heeft gezien in Terneuzen. Als Dirk zijn marinekleding ophaalt, hoort hij zijn naam omgeroepen worden. Of hij zich wil melden bij de hoofd officier. Die vraagt hem of het klopt dat hij schipper is, wat hij kan en hoeveel ervaring hij heeft. Dirk wordt gevraagd naar Dordrecht te gaan, waar een tweede kapitein nodig is op een sleepbootje. Hij vindt het prima, want veel zin in ‘gewone’ dienstplicht had hij niet. Vanaf dat moment werkt Dirk samen met Leendert Muller op de sleepboot Zeeland, vertelt hij. ‘Leendert was de kapitein op de boot van zijn vader. We werkten samen, maar als het even kon, sliep één van ons.’ Elk hadden ze hun eigen stukje boot; Leen het vooronder, Dirk het achteronder met een minuscuul keukentje, toilet, een bed, de kachel. ‘Als er iets bijzonders was, als we langs de huizen en boerderijen voeren om naar overlevenden te zoeken, deden we dat samen.’ Leen vanuit de stuurhut, Dirk buiten, met een verrekijker. Veel boerderijen die de eerste vloed hebben weerstaan, storten na een paar dagen alsnog in. Zo kan het dat bewoners zich toch nog moeten overgeven aan het uitgestrekte kille water. BINNENVAARTSCHIPPERS nemen hun werk mee naar huis, ook als ze allang gepensioneerd zijn. In het geval van mijn grootvader hangen er acht foto’s in de gang van schepen waarop hij gevaren heeft. Boven de eettafel een schilderij van het schip van zijn ouders, de Adriana Dirkje, omringd door onstuimige golven. Naast de tv, ter grootte van een kleine fruitschaal: een koperen kompas. Toen mijn grootouders een rijtjeshuis hadden, lag er - je zou bijna zeggen natuurlijk - een anker in de voortuin. Mijn grootvader vertelt verder: ‘In die eerste dagen zagen we iemand bewegen in het water. We voeren erheen en ik kon met veel moeite een man aan boord trekken. Ook die moest snel naar binnen om op te warmen, maar Leen tikte op het raam van de stuurhut, wees, hij zag nog iemand vlakbij in het water liggen. Die hees ik ook aan boord. Toen dat was gelukt, draaide ik me weer om naar de eerste man, maar helaas, die bleek te zijn overleden.’ In de eerste dagen van februari 1953 halen Dirk en Leen drenkelingen binnenboord, soms vijf mensen op één dag. Later varen ze langs de werklieden die druk zijn met het dijkherstel, of ze leiden hoogwaardigheidsbekleders rond. ‘Op een keer kwamen we bij een boerderij in een rijtje verlaten boerderijen. Ik zag beweging en pakte de luid spreker. “Hallo, dit is de kapitein. We moeten u ophalen. Dus wij komen voorzichtig aan.” “Nee,” klonk het. „Als je dichterbij komt, schiet ik!” In Roermond gniffelt mijn grootvader, weer gaan zijn schouders verontschuldigend omhoog. ‘Die man had een windbuks. Dat hebben we doorgebeld, waarna de waterpolitie uitrukte.’ IN DE WEKEN NA DE RAMP komt mijn opa Dirk regelmatig in Zierikzee. Zo brengt hij een urenover zicht naar het arbeidsbureau, voor uitbetaling. Op een van die keren wil Dirk weten hoe het met Nellie is. Met haar had hij toen hij zestien was ‘een beetje gewandeld en gekroeld’, als zijn ouders met hun vrachtschip in Zierikzee aanmeerden voor de bietencampagne. ‘Het was geen echte verkering hoor,’ zegt hij nu. Evengoed had hij haar indertijd laten weten dat hij voorlopig niet terugkwam, omdat zijn ouders elders gingen varen. Nellie, een mooi meisje met lang donker haar, had hem uitgezwaaid op de kade. Dirks moeder was bezorgd; had Nellie wel begrepen dat het uit was? Nu Dirk jaren later weer terug is, loopt hij naar het huis waar Nellie woonde, even oostelijk van de stad, richting Capelle. Hij treft een chaos aan. ‘Alle huizen waren ingestort. Ik hoorde van iemand dat niemand het had overleefd. Ik heb echt staan janken.’ Als ik met mijn opa praat, moet hij regelmatig in zijn geheugen graven. Behalve als het gaat over 26

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2023 | | pagina 122