'De berichtjes
die ik van
lotgenoten
kreeg, geven
betekenis
aan mijn
bestaan'
In die tijd begon het dissociëren: als ik werd geslagen
of verkracht, raakten mijn geest en lichaam van elkaar
losgekoppeld. In mijn hoofd vluchtte ik naar een fantasie
wereld van elfles. Als het voorbij was en ik weer terug
keerde in mijn lichaam, borg ik wat er was gebeurd op
in een laatje in mijn hoofd, om de volgende dag op school
weer 'normaal' te kunnen functioneren. Als kind leerde
ik die laatjes dicht te houden en te doen alsof er niets aan
de hand was.
Omdat mijn ouders me voortdurend vertelden dat ik
niets waard was, dacht ik dat mijn straf terecht was - ik
was een duivelskind en had dit verdiend. Dat gevoel werd
bevestigd doordat andere volwassenen in onze omgeving
niet ingrepen. Ik herinner me nog dat mijn vader me in
het bijzijn van mijn moeders familie zó hard sloeg dat
mijn oma uitriep: je slaat haar nog dood! Ook in de super
markt sloeg hij me een keer tegen de grond terwijl er
bekenden in de buurt waren. Maar niemand deed iets.
En ik schaamde me kapot; iedereen vond me vast een
slecht kind.
Hoewel mijn cijfers goed genoeg waren om naar het
vwo te gaan, stuurden mijn ouders me naar de dichterbij
gelegen mavo. Nog steeds was het verboden om te gaan
met mijn klasgenoten. Het huishouden doen, huiswerk
maken, mishandeld en vernederd worden, 's nachts het
misbruik - op een gegeven moment hield ik het niet meer
vol. De laatjes in mijn hoofd liepen over. Mijn cijfers
kelderden enorm. Soms dissocieerde ik ook in de klas,
dan zat ik voor me uit te staren en was ik volkomen
onbereikbaar. En om mijn blauwe plekken te verbergen,
meldde ik me vier keer per maand ongesteld om onder
de gymles uit te komen. Dat viel mijn docenten op, en
een van hen nam me apart. Huilend bekende ik dat ik
werd mishandeld, maar over het misbruik durfde ik nog
niet te vertellen. De directeur nam me tijdelijk in huis en
schakelde Jeugdzorg in. Maar de gezinsvoogd, die vooral
contact had met mijn ouders, besloot dat ik terug naar
huis moest. Ik was 15 en had geen keuze. Ook na een
tweede ontsnappingspoging werd ik teruggestuurd.
Wat voelde ik me in de steek gelaten. Het geweld en
misbruik gingen gewoon door.
Ik was inmiddels 17 toen mijn vader mij na een avond
trompet spelen bij de harmonie - het enige wat ik buitens
huis mocht doen - bedreigde met een mes en me dwong
een afscheidsbrief te schrijven. Hij had zijn reumapillen
opgespaard en wilde dat ik zelfmoord pleegde. Misschien
kreeg mijn moeder spijt, want ze riep mijn vader naar
beneden, en op dat moment rende ik op mijn sokken het
huis uit. Wat er verder is gebeurd die nacht of de dagen
erna, weet ik niet meer. Geen enkel gevoel of beeld is me
bijgebleven.
Ik werd in een internaat geplaatst. Psychische hulp kreeg
ik daar niet. In hun methode stond contact tussen dader
en slachtoffer centraal, dus werd er contact onderhouden
met mijn ouders. De politieagent bij wie ik aangifte deed,
kende mijn ouders ook en kwam bij ze op de koffie. Hij
deed niets met mijn verhaal. Geen onderzoek, geen verhoor.
Mijn vader leek onschendbaar, en dat zéi' hij ook tegen
me: "Niemand kan mij pakken."
Toen ik na anderhalf jaar uit het internaat kwam, regelden
mijn ouders een appartement voor mij in Helmond,
waarvan ze zelf een sleutel hielden. Mijn vader wachtte
me na sluitingstijd op bij de supermarkt waar ik werkte
of bezocht me 's nachts.
Zo ging het door tot mijn 25ste, tot 4 september 1995 om
precies te zijn. Op die dag maakte hij de fout mij met een
mes in mijn gezicht en mijn arm te snijden. De dag erna
op mijn werk geloofde mijn baas me niet toen ik zei dat
ik was gevallen. Ook de wijkagent trapte er niet in. Ik brak
en vertelde hen alles. De politie bracht me naar de crisis
opvang. Eindelijk, éindelijk hield het op.
Er volgden jaren van therapie voor mijn posttraumatisch
stresssyndroom. Eerst mocht ik niet over mijn ervaringen
praten van de hulpverleners omdat ik moest 'stabiliseren'.
Later zeiden ze dat erover praten te veel zou oprakelen.
Kortom, ik kreeg twintig jaar 'therapie' zonder te kunnen
praten over wat ik had meegemaakt.
Alleen met Tonnie, mijn man, sprak ik erover. We ontmoet
ten elkaar een jaar nadat het misbruik ophield. Al snel
vertelde ik hem in grote lijnen wat mij was overkomen,
maar hij liet zich daar niet door afschrikken. "Wat doe
jij nou," vroeg hij toen we net samenwoonden en hij mij
onder de douche mezelf zag schrobben met een schuur
sponsje, zoals ik thuis had moeten doen. Hij leerde me
22