Waarom is het
zo lastig een
ander deel
genoot te
maken van
verlies?
betekende. Hoe blijf je overeind als je vader
en moeder er niet meer zijn? Waarom is
het zo lastig om de ander deelgenoot te
maken van een verlies? Is rouw ooit klaar?
Op die vragen probeerde ik al schrijvend
een antwoord te vinden.
Mijn vader overleed toen ik 19 was, mijn
moeder vier jaar later. Allebei stierven
ze plotseling, aan hun hart - zonder voor
tekenen, zonder uitleg en zonder afscheid.
Ik was 23 jaar en ons gezin, dat altijd uit
vijf personen had bestaan, bestond voort
aan alleen nog maar uit mijn twee oudere
zussen en ik.
Behalve een bron van verdriet, was het
overlijden van mijn ouders ook een bron
van ongemak. Als rouwende, ontdekte ik
al gauw, sta je niet alleen voor de taak om
het verlies van je dierbaren op de een of
andere manier in je leven te integreren.
Dit vindt ook nog eens plaats in een maat
schappij waarin mensen zich over het al
gemeen geen raad weten met het verdriet
van anderen.
Bijna alle nabestaanden kennen de on-
gemakkelijke blikken, de goedbedoelde
maar o zo onhandige opmerkingen en de
druk om zo snel mogelijk weer een geluk
kig en leuk leven te leiden. 'Gaat het weer
een beetje?' vroegen mensen soms aan me.
Dat soort vragen - hoe goedbedoeld ook -
reduceert rouw tot een tijdelijk ongemak,
alsof het verlies van een dierbare zoiets is
als het breken van je been: vervelend, maar
iets waar je zienderogen van herstelt.
Natuurlijk, de eerste paar maanden na
een verlies zijn we behulpzaam en begrip
vol, maar na verloop van tijd verwachten
we van de rouwenden dat ze alle rouw-
fasen (u kent ze wel: ontkenning, woede,
onderhandelen, depressie en aanvaarding)
wel zo'n beetje hebben doorlopen, waarna
ze met opgeheven hoofd weer verdergaan
met hun leven. Als het even kan, zijn de
rouwenden een sterker mens geworden
- in een samenleving waarin we verant
woordelijk zijn voor ons eigen geluk,
moet tegenslag immers ergens goed
voor zijn.
De Zwitsers-Amerikaanse psychiater
Elisabeth Kübler-Ross, de bedenker van
de hierboven genoemde fases, heeft vaak
gezegd dat haar model verkeerd begrepen
is. Niet iedereen maakt na een verlies alle
stadia door en niet iedereen doorloopt ze
in de beschreven volgorde, zei ze daar zelf
over.
Toch is het fasenmodel van Kübler-Ross
exemplarisch geworden voor de manier
waarop we rouw in het westen benaderen:
als een verhaal met een begin en een eind.
Lange tijd dacht ik dat ik het verdriet
van mijn ouders' dood aardig had aanvaard,
om in de termen van Kübler-Ross te
blijven spreken. Ik kon een vinkje zetten
achter alle fasen. Ik had gewenst dat het
nooit was gebeurd, ik had geschreeuwd,
ik had gedacht: misschien komen ze als
door een wonder ooit weer terug. Ik had
gehuild. En na verloop van tijd - haast
zonder dat ik er erg in had - zette ik weer
het vuilnis buiten, ging ik naar feestjes
en schreef ik stukken voor de krant. Met
vrienden en familie sprak ik nog maar
zelden over mijn ouders. Soms was het
bijna alsof het nooit was gebeurd. Ik had
mijn verdriet een 'plekje' gegeven, zei ik
tegen mezelf.
Wegen vind je nauwelijks op Spitsbergen,
dus we verplaatsten ons de hele reis per
sneeuwscooter. Dat schrijf ik nu heel blasé
op, maar zo'n ding besturen is best eng. Je
18