Tomasso stormt op me af en hangt ineens om m'n middel MIDLIFEMEESTER STIPTHEID IS ALTIJD GOED Nederlanders vinden te laat komen vervelend, maar te vroeg soms nog erger. Vooral bij afspraken thuis is te vroeg komen taboe. Daarmee veroorzaak je ongemak: dan is de gastheer nog aan het stofzuigen, staat het bier nog niet koud. Dan ben je, domweg, nog niet welkom. Nederlanders zien mensen graag precies op tijd. Maar stiptheid kun je ook overdrijven. In Japan is punctualiteit tot een cultus ver heven. De laatste paar jaar hebben Japanse spoorwegmaatschappijen zich publiekelijk verontschuldigd dat de trein twintig of vijfentwintig seconden te vroeg was ver trokken. Dat lijkt onschuldig, maar staat voor een moraal die levensgevaarlijke uitwassen kent. In 2005 ontspoorde een sneltrein in de buurt van Osaka, en boorde zich met 117 kilometer per uur in een flat gebouw. 107 mensen kwamen om. De oorzaak: de machinist wilde een vertraging van tachtig seconden inlopen. De machi nist was al een keer berispt voor tien secon den vertraging, zijn baan stond op het spel. Dus ging hij harder en harder rijden, waarop hij uit de bocht vloog. 'Dat gevoel te worden opgejaagd, dat moet veranderen', zei een overlevende na afloop. 'Maar dat gebeurt niet zolang er een kloof gaapt tussen wat de maatschappij van ons verlangt en waartoe we als mensen in staat zijn.' Ook de Duitsers, de uitvinders van het begrip Pünktlichkeit, beginnen aan hun kernwaardes te morrelen. De bekendste Duitse tijdonderzoeker Karlheinz Geifëler noemt de hang naar pünktlichkeit niet meer van deze tijd, en pleit voor meer flexi biliteit. Je kunt, betoogt hij, boodschappen doen en televisie kijken op elk moment van de dag. Strikt vasthouden aan een specifiek tijdstip is onnodig en veroorzaakt stress. „Bovendien: je hoeft niet pünktlich te zijn om hoffelijk te zijn. Hoffelijk laten weten dat je verlaat bent is goed genoeg." Hij zit er wat ongelukkig bij. Tomasso (8) kijkt pienter uit z'n ogen, spreekt perfect Engels en beroerd Nederlands. Dat laatste is begrijpelijk als je pas drie maanden in Nederland woont, maar maakt het in de klas lastig. Of, in onderwijstermen: uitdagend. 's Ochtends zit Tomasso in een schakelklas met andere nieuw komers. In de middag zal hij het met mij moeten doen, in een groep waar Nederlands de voer taal is. Daar is Tomasso niet dol op. Hij praat graag, veel en hard - in het Engels. Ik leg uit dat dat ik graag wil dat hij probeert de woorden in het Nederlands te zeg gen. Dat het belangrijk is om met je nieuwe vriendjes, de juf en de meester dezelfde taal te spreken. Tomasso knikt braaf, en ratelt vervolgens door - in het Engels. Pas het laatste deel van de middag, als ze zelf mogen knutselen, leeft Tomasso op. Hij maakt, onder meer met crèpepapier, een uit bundig kunstwerk, en zoekt me geregeld op om - in het Engels - de voortgang te bespreken. Ik antwoord in het Nederlands en geef daarna de sleutelwoorden van de zin in zijn vertrouwde taal. Als hij vraagt om nog meer paars crèpepapier zet ik m'n pokerface op. ,,Je krijgt alleen nieuw crèpe- papier als je de goede kleur in het Nederlands zegt.'' Dat vindt-ie een rotvraag. Hij pijnigt z'n hersenen. Met een beetje hulp weet hij bijna alle kleuren in het Nederlands, merk ik. Maar juist die ene... Opeens breekt er iets van licht door op z'n gezicht. ,,P-p-p-p'', probeert hij, als een stotterende rapper. „Paars!!" schreeuwt hij, zó hard dat andere kinderen ervan schrikken. De triomf spat van z'n gezicht. Ik complimenteer 'm en overhandig plechtig het crèpe- papier. Als ik vertel dat ik hem niet wil pesten en dat het een grapje was, dat ik hem wil uitdagen vaker Nederlands te spreken, blijkt dat ik Tomasso heb onderschat. ,,Weet ik toch, meester'', zegt hij in het Engels. ,,Ik houd juist van grapjes.'' Even later, bij het naar huis gaan, geven alle kinderen me een keu rige ellebooggroet ten afscheid. Tomasso heeft andere plannen. Hij stormt op me af en voor ik het weet hangt hij in innige omhelzing om m'n middel. Terwijl ik probeer duidelijk te maken dat dit totaal niet corona- proof is, zegt Tomasso dat-ie niet zonder hug kan. Ik wurm me voorzichtig los uit zijn greep: ,,You mean 'knuffel', Tomasso. 'Knuffel'." 5 Leo van Marrewijk (55) was in de jaren 80 en 90 ruim tien jaar leerkracht. Na een carrière in de journalistiek, keert hij parttime terug voor de klas en doet hij er verslag van. ZATERDAG 10 OKTOBER 2020

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2020 | | pagina 111